Bzzlletin. Jaargang 10
(1981-1982)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
Phil Kalpana en Ellis Elburg
| |
[pagina 35]
| |
de schrale grond, evenals de armoede en bekrompenheid van de mensen vormen de constanten. Maar diezelfde omgeving kent evenzovele aanwijzingen van de voortgaande onverbiddelijke verandering. De meest krachtige metafoor in het landschap van Blora is de Kali Lusi, de rivier waaraan het stadje ligt. In de droge tijd niet meer dan een paar plassen water: dasarnya yang dialasi batu-kerikil-lumpur-pasir itu mencongak-congak menjenguk langit (de bedding van keien en grind, zand en modder staart naar de hemel). Maar met het aanbreken van de regentijd verandert alles, zoals doorklinkt in de gedreven toon en het ritme van Pramoedya's prozaGa naar eindnoot3.. Tapi bila hujan mulai turun, dan gunung-gunung di hutan diliputi mendung, dan matahari tak juga muncul dalam empatpuluh atau limapuluh jam, air yang kehijau-hijauan itu berubah rupa-kuning, tebal, mengandung lumpur. Maar wanneer de regens komen, de bergen zich in wolken hullen en de zon soms veertig of vijftig uur lang niet te voorschijn komt, dan verandert het groenige water in een dikke gele modder. Het stijgt met sprongen omhoog, onweerstaanbaar, soms wel meer dan twintig meter, en het kalm vlietende stroompje wordt een woest kolkende watermassa. Het wilde water trekt bamboe-struiken uit de oevers, zoals een kind gras uitrukt, het vreet aan de randen, het laat stukken bouwland in de golven verdwijnen. Dat is de Lusi. Ze ondermijnt haar eigen oevers. Zo kan een mens door een wilde stroom worden meegesleurd, en zonder het te beseffen verliest hij daarbij stukken uit zijn eigen levenGa naar eindnoot4.. Begin van dit jaar (1981) reisden wij ook naar Blora. Per bus vanuit Surabaya, langs de zoutpannen aan de kust, het door bulldozers en graafmachines aangevreten kalkrijke gebied voorbij Gresik met haar cementfabrieken, door de meteloze vlakten met rijst tot aan het oliestadje Cepu. En vandaar met een rammelende oude bus door de koele djati-bossen en rijstvelden naar Blora. De familie van Pramoedya verwachtte ons al. Maar was hijzelf al weer bij zijn familie terug geweest in Blora, nu één jaar na zijn vrijlating uit zijn 14 jarige politieke gevangenschap? Voordat we uit Jakarta vertrokken waren, een maand tevoren, vertelde hij ons dat hij een verzoek aan de militaire autoriteiten zou richten om zijn familie te mogen opzoeken. Hij had al eerder een dergelijk verzoek geschreven, naar aanleiding van de uitnodiging van het Nederlandse P.E.N.-centrum om enkele maanden naar Nederland te komen. Op dat verzoek had hij nooit antwoord gekregen. Had hij dat nu wel gekregen? Ja, hij was geweest! Na zestien jaar weer terug in zijn geboortestad. Eén week had hij Jakarta mogen verlaten om zijn familie op te zoeken. Nu is het twee dagen rijden naar Blora, dus veel langer dan een paar dagen zal hij er niet geweest zijn. De dienstdoende officier op het militair distrikts-kommando waar Pramoedya zich, net als duizenden andere ex politieke gevangenen, wekelijks moet melden, had nog gezegd: ‘Als het wat langer wordt, regel ik het wel hier’. Maar op de schriftelijke toestemming stond: ‘Voor één week’. En dus was Pramoedya na een week terug in Jakarta. ‘Ik houd niet van dit soort geregel’, zegt hij geïrriteerd. In Blora waren de mensen uitgelopen om Pramoedya te verwelkomen. Pramoedya Ananta Toer, 1981 foto: Ellis Elburg
En toen wij enkele weken later door Blora liepen, stond een exemplaar van Bumi Manusia opvallend voor het raam van de plaatselijke onderwijzer, terwijl in Jakarta het Ministerie van Onderwijs de verspreiding van het boek in onderwijs-kringen nog wel verboden had. We luisteren en praten, wandelen door Blora en langs de Lusie en rijden naar de kustplaats van Rembang waar zijn vader onderwijzer was en Pram op vrije dagen naar het strand ging. Een van Pramoedya's zusters woont vereenzaamd in het huis dat de familie na de dood van hun ouders bouwde. De andere zuster, de oudste die vroeger van school af moest om voor haar jongere broertjes en zusjes te zorgen, woont een paar straten verderop. Ze zorgt nu voor haar eigen gezin en heeft een winkeltje aan huis van stoffen uit Solo die ze tweewekelijks koopt en doorverkoopt in Blora. Haar man is ambtenaar bij Agrariese Zaken en heeft enkele dagen vrijgenomen om ons de streek te laten zien. Alles is er weer, net als in het verhaal ‘Yang Sudah Hilang’ (Verloren)Ga naar eindnoot5.. De zon komt dagen niet tevoorschijn, de regen geselt de velden, de zware bamboestengels kreunen onder het geweld van de moesson wind. De brug over de aanzwellende Lusi. Tegelijkertijd is er veel veranderd. Een jaar of vijf geleden kreeg de politie haar eerste Honda-motoren, en veel jongelui rijden nu op Honda's. Het verkeer van vrachtwagens en Coltbusjes is druk geworden. De winkelstraat is gemoderniseerd, kompleet met een van reklame voorziene voetgangersbrug over de straat. ‘Hebben ze aan jullie alles laten zien’, vraagt Pramoedya nadat we terug zijn in Jakarta. ‘Ook de plek waar het ouderlijk huis gestaan heeft?’ En het huis van zijn zuster? ‘Ja, dat moet nodig opgeknapt worden’. In een gesprek met Pramoedya kom je niet heen om de steeds | |
[pagina 36]
| |
weer terugkerende invloeden uit zijn jeugd. Het is een voortdurend aanwezig onderdeel van het zoeken naar de Indonesische identiteit in een tot op heden door buitenlandse culturen overheerste maatschappij. ‘In de eerste plaats heeft het overweldigende van de plaatselijke natuur een grote invloed op me gehad. Verder de armoede, de konflikten binnen het gezin en daarbuiten. Deze dingen keren altijd terug. Ook de uiteenlopende achtergronden van mijn ouders vormen steeds terugkerende beelden. Het is algemeen dat de invloed van ouders erg groot is op ieder mens. Ook op mij. Mijn moeder was een vroom islamiet, westers opgeleid en afkomstig van de noordkust van Java. Ze kende de Javaanse kultuur niet en stond dichter bij de Maleise kultuur. Zelfs tot op haar oude dag las ze geen Javaans schrift. Mijn vader daarentegen was een pure Javaan. De westerse kultuur die hem was bijgebracht vormde bij hem maar een dun laagje, hoewel hij de Kweekschool doorlopen had. Het was een botsing tussen twee kulturen, sterker nog, tussen twee kultuur-houdingen. Mijn moeder westers opgeleid en vroom islamiet en mijn vader inheems islamiet en meer aanleunend tegen de zuivere Javaanse mystiek en kultuur. Die botsingen maakte ik steeds mee en gingen door me heen als kind, zonder dat ik ze kon vatten. Ik begreep niet waarom mijn ouders soms maandenlang niet met elkaar praatten. Pas nu kan ik dit begrijpen. Maar in een ding waren mijn ouders hetzelfde, in het opvoeden van hun kinderen. Zij hielden beiden van rechtvaardigheid, van waarheid, van schoonheid, waren nationalistisch en vaderlandslievend. Hierin waren zij gelijk. Misschien is het goed hier te vermelden dat mijn vader een links- en non-coöperatistische nationalist wasGa naar eindnoot6.. Hij was de opvolger van Dr. Soetomo, die hier in Blora een lagere school van het Boedi Oetomo Instituut had opgericht. En onder leiding van mijn vader begon dit Instituut met het aan de kant zetten van het Gouvernements-curriculum. Hij zette een onderwijsprogramma op dat door hem zelf was samengesteld. Wat ik het meest opvallende van deze school vond was het geschiedenis-onderwijs. Nederlands-indische geschiedenis werd er nog wel onderwezen, maar het officiële boekje legde mijn vader naast zich neer. Hij gaf er geschiedenisles, niet door de Nederlandse bril bekeken maar door de lokale bril, gebaseerd op zowel de lokale literatuur als op de “wajang kroetjil”Ga naar eindnoot7.. In de geschiedenis die hij onderwees liet hij steeds het verzet tegen de Nederlandse overheersing op de voorgrond treden. Dit alles heeft mij beïnvloed.’
Wanneer begon u te schrijven? ‘Toen ik nog jong was, op 18 jarige leeftijd (tijdens de Japanse bezetting). Over een zeer belangrijke gebeurtenis in de Indonesische geschiedenis, namelijk de oprichting van het Majapahit-rijk. Het manuskript is echter verloren gegaan.’ En daarna tijdens uw Nederlandse gevangenschap? ‘Ja, eerst - direkt na de oorlog - deed ik journalistiek werk bij het blad The Voice of Free Indonesia, en daarna in Nederlandse gevangenschap schreef ik verhalen en enkele romans. In 1948, in de Bukit Duri gevangenis, ontmoette ik professor Resink. Hij doceerde toen op de Universiteit Indonesia en kwam vaak in de gevangenis om gevangengenomen studenten op te zoeken. In die tijd ontmoette ik hem, maakte met hem kennis en vertrouwde hem mijn werken toe, zodat hij ze uit de gevangenis kon loodsen. Blijkbaar voelde hij zich tot mijn werk aangetrokken, want volgens de regels moest alle geschreven materiaal dat de gevangenis uit ging eerst de censuur passeren.’ Een van die verhalen, ‘Blora’ verscheen toen in een Nederlandse vertaling in het blad Orientatie, en voor de roman Perburuan (De jacht) kreeg hij in 1950 in Indonesië een literaire prijs. Na een aantal reizen naar het buitenland, o.a. Nederland en China schreef u vooral als columnist voor het dagblad Bintang Timur. Er is wel gezegd dat in die periode de kwaliteit van uw werk leed met name door uw betrokkenheid met de kunstenaarsorganisatie Lekra, die de kunst voor het volk propageerde.
Hoe kijkt u daar op terug? ‘Ja, ik probeerde toen aan te geven dat schrijvers ook bepaalde verplichtingen hebben. Ik schreef zelfs een keer in mijn column dat een schrijver geen vrijblijvende avonturier is maar een persoon met verantwoordelijkheden. Immers de schrijver ontleent zijn of haar bestaan aan de mensen in zijn of haar land, en daarom draagt de schrijver een morele verplichting aan alle mensen in dat land. Dat betekent niet dat we tegen elementaire mensenrechten waren, alleen dat de schrijver zich moet realiseren dat hij of zij niet alleen maar voor zichzelf leeft. En over die kwaliteit van mijn werk? Een schrijver is geen fabriek die een produkt aflevert van uniforme kwaliteit en gewicht. Dat geldt denk ik voor alle schrijvers. De waardering is aan de critici. Wel heb je als schrijver voldoende tijd nodig om dingen op te nemen, en in een tijd dat de situatie zo turbulent is, is het voor een schrijver niet mogelijk om literair werk te schrijven, je kunt hooguit journalistieke verhalen schrijven.’ Over die kunst-voor-het-volk benadering en de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de schrijver ontstonden begin jaren '60 onder schrijvers hevige konflikten. ‘Dat was in feite een politiek konflikt. Indonesië bevond zich in die tijd in een staat van vijandelijkheid met Engeland en de Verenigde Staten. Al in die dagen de Zevende Vloot van de V.S. de Indonesische wateren binnenkwam werd dat als een gevaar voor Indonesië gezien. Ik denk dat dat vandaag de dag niet zo is. Er vond toen ook een incident plaats met de Britse vloot, maar dat werd met diplomatieke middelen bijgelegd. Deze gespannen situatie had zijn weerslag in de literaire wereld. Enerzijds waren er mensen die in meer of mindere mate Soekarno's beleid ondersteunden. Een beleid dat gericht was op politieke souvereigniteit, self-reliance in ekonomische zaken en culturele identiteit. Dit was een klassieke opvatting (in de periode van de dekolonisatie) die wij probeerden in te vullen, omdat het universele waarden bevatte. Anderzijds was er een groep die volledige individuele vrijheid wenste, zonder enige verantwoording naar de nationale situatie en taken. Deze cosmopolitische groep schreef zonder enig doel, als een soort tijdverdrijf. In de kritieke situatie waarin ons land zich bevond, keerden wij ons tegen deze houding. Wij waren van mening dat je aktief moest deelnemen aan het oplossen van de problemen waar ons land voor stond. In het algemeen werd dit geheel van morele verantwoordelijkheid echter slechts gedeeld met die generatie schrijvers die het revolutionaire proces voor de onafhankelijkheid ervaren hadden.’
Gedurende de latere jaren van de Soekarno-tijd werd u ook een jaar gevangengenomen. Om welke redenen? ‘Ik werd toen gearresteerd op last van generaal Nasution omdat ik me tegen het Presidentiële Besluit No. 10 verzet had, met het schrijven van het boek Hoakiau di Indonesia (Overzeese Chinezen in Indonesië). Dat Besluit verbood aan Chinezen om zich met de handel bezig te houden. Ik verzette me er tegen omdat ik het een schending van menselijke principes vond en ook omdat de problemen van de ekonomie van Indonesië niet op te lossen zijn door een verandering van personeel. We moeten een nationaal ekonomisch systeem ontdekken dat overeenkomt met onze nationale behoeften. Ik schreef dat boekje in een paar weken louter om wat meer begrip voor de rol en betekenis van de Chinezen in de Indonesische maatschappij te krijgen.’
Wat zijn de redenen van uw arrestatie in 1965? ‘Tot vandaag de dag weet ik zelf de redenen daarvan nog niet. Op het dokument dat ik bij mijn vrijlating kreeg staat dat het wettelijk niet bewezen is dat ik betrokken was bij de 30 | |
[pagina 37]
| |
september Beweging/PKI (Een groep lager geplaatste militairen die met medeweten van enkele leiders van de kommunistische partij een militaire putsch gepleegd zouden hebben. Betreffende partij-leiders werden kort daarop door de militairen vermoord ee&pk). Er bestaat geen tenlastelegging, dus hoe zou ik het kunnen weten. Natuurlijk, sommigen zeggen omdat ik lid van de Lekra was (kunstenaarsbond) en dergelijke, of dat ik lid van de kommunistiese partij, de PKI was. Maar voor 1965 was de Lekra een legale organisatie en de PKI was een parlementaire partij met vertegenwoordigers in het parlement. Dus wat was er verkeerd aan in die tijd om lid van Lekra of PKI te zijn? Tot nu toe sta ik onder stadsarrest. Wekelijks moet ik me bij het militaire kommando van Oost Jakarta melden. En ons huis in Noord Rawamangun is ons nog steeds niet teruggegeven. Zo staan de zaken.’ En het huis waar u nu in woont? ‘Dat werd door mijn vrouw opgebouwd met behulp van al onze vrienden, en ik zou hier mijn dank willen uitspreken voor de hulp die wij gekregen hebben, waardoor mijn kinderen medische hulp konden krijgen en naar school gaan. Toen ik thuis terugkwam waren allen gezond.’ Na vier jaar in de Salemba gevangenis in Jakarta te hebben doorgebracht wordt Pramoedya, evenals meer dan 10.000 andere politieke gevangenen, verbannen naar een van de vele dwangarbeiderskampen op het eiland Buru. Van de twee ‘observatiereizen’ die een kleine groep internationale journalisten in 1969 en 1971 aan enkele van deze kampen brengt, doet AFP correspondent Brian May verslag in zijn boek The Indonesian TragedyGa naar eindnoot9.. De destijds in Jakarta woonachtige Nederlandse correspondent van het NRC-Handelsblad, Peter Schumacher, wordt na de publikatie van zijn verslag in 1972 Indonesië uitgezet. ‘Tussen 1971 en 1973 werd ik tezamen met achttien anderen geïsoleerd van de andere politieke gevangenen, omdat wij werden beschouwd als gevaarlijke personen. Wij moesten onszelf in leven houden, zelf natte en droge rijstvelden ontginnen, zelf brandhout verzamelen. Blora, de Kali Lusi foto: Ellis Elburg
Alles moesten we zelf doen, zonder de hulp van andere gevangenen. We hadden het daarom nog zwaarder dan de rest. 's Avonds na het harde werken vertelde ik aan mijn medegevangenen het verhaal dat ik wilde gaan schrijven. Wel was er regelmatig appèl met alle andere gevangenen bijeen. En de momenten die aan deze ceremonies vooraf gingen, werden dan door diegenen die het verhaal kenden, gebruikt om het aan de anderen door te vertellen. Zo verbreidde het verhaal zich over het hele kamp. Pas in 1974-75 werd het mij weer toegestaan in gevangenschap te schrijven. Dat was na de komst van de toenmalige Opperbevelhebber van het Veiligheidskommando, generaal Sumitro, die mij toestond te werken. Praktisch zonder referentie-materiaal, alleen op basis van mijn geheugen ben ik toen weer gaan schrijven. En zo'n geheugen kan je natuurlijk niet geheel vertrouwen. Want er zijn veel faktoren die dit geheugen kunnen beïnvloeden. Ik was me daarvan zeker bewust. Maar als ik die gelegenheid om te schrijven niet had benut had ik mijn technisch vermogen om te schrijven wel eens kunnen verliezen. Daarom heb ik van die gelegenheid gebruik gemaakt en ben generaal Sumitro daarvoor dankbaar. Eigenlijk heb ik daarvóór ook wel geprobeerd om te werken, maar dat werd ontdekt en alles werd in beslag genomen. In het begin bracht ik daarom het verhaal, dat ik wilde schrijven, mondeling over. Toen ik weer mocht schrijven kreeg ik erg veel medewerking van al mijn medegevangenen. Wekelijks, of soms meermalen per week, kwamen ze naar me toe, soms mijlen ver weg, om me extra eten te brengen, of ze kochten papier voor me, of allerlei dingen. Zo waren mijn medegevangenen. Als blijk van dankbaarheid gaf ik ze dan kopieën van wat ik geschreven had, en die werden dan weer voorgelezen aan de anderen.’
Waar bent u toen mee begonnen? ‘Gedurende die eerste tijd heb ik geprobeerd, ja, geprobeerd - | |
[pagina 38]
| |
want of ik er in geslaagd ben of niet, kan ik nog niet weten - om de Indonesische geschiedenis in romanvorm weer te geven. En ik begon met de periode van het nationale ontwaken. De reden hiervoor was, dat deze periode in Indonesië in het algemeen beschouwd wordt als een gebeurtenis op een bepaald moment, met een bepaalde datum, terwijl het om een heel proces, om een hele omvangrijke periode gaat. Ten tweede wordt dit nationale ontwaken in het algemeen beschouwd als een soort geboorte zonder moeder, zonder vader. Ik wil proberen om dit nationale ontwaken te begrijpen als voortbrengsel, als kind van een wereldwijd gebeuren’. Zo ontstond de uit vier delen bestaande historische roman, waarvan Bumi Manusia (Aarde der Mensen) het eerste deel vormt, gevolgd door de delen Anak Semua Bangsa (Kind van alle Volkeren), Jejak Langkah (Voetsporen) en Rumah Kaca (Glazen kas). ‘In iedere samenleving is behoefte aan kennis over de eigen herkomst. Daar wordt hier tot nu toe niets of weinig aan gedaan. Het geschiedenisonderwijs op de scholen is onaantrekkelijk en leeft niet. De gegeven materie heeft schijnbaar geen relatie met andere dingen, als zou deze materie op zich zelf staan. De roman is een vorm om iets van de komplexiteit van het geheel te laten zien.’ In de roman Bumi Manusia (Aarde der Mensen) wordt een centrale rol ingenomen door de vrouw die op 14-jarige leeftijd door haar ouders verkocht wordt aan de Nederlandse planter Mellema: Njai Ontosoroh. In bepaalde opzichten lijkt zij gelijkenis te vertonen met KartiniGa naar eindnoot8., ook in haar nationalistische geest. Ze breekt met haar familie en daarmee met haar feodale Javaanse achtergrond en in haar relatie met Mellema weet ze zich steeds onafhankelijker op te stellen. Is er sprake van zo'n gelijkenis? ‘Ik denk dat Ontosoroh nog geen nationalistische geest vertoont. Want het nationalisme is een produkt van de bourgeoisie die reeds in staat is zich te organiseren. Zij zet zich slechts in haar eentje af tegen het kolonialisme. Ik ben inderdaad een bewonderaar van vrouwen die vastberaden zijn en die hun eigen problemen aan kunnen. Daarom is het ook niet verwonderlijk dat ik over een figuur als Nyai Ontosoroh schrijf. Zij vertegenwoordigt alle vastberaden Indonesische vrouwen. Het idee om deze historische roman te gaan schrijven ontstond al lang geleden. Voordat ik in 1965 gevangen werd genomen had ik het bronnenmateriaal reeds bij elkaar gezocht en bestudeerd. Maar al die gegevens werden bij mijn gevangenneming op 13 oktober 1965 geplunderd en geheel verbrand. Ik had een grote bibliotheek en zelfs een bibliothecaris in dienst om de zaak te rubriceren. Vijfduizend boeken en kasten vol knipsels en artikelen, die ik sinds de jaren '50 verzameld heb uit de hele wereld. Toen ik gearresteerd werd had ik een typemachine bij me en een manuskript dat nog niet gereed was, namelijk Gadis Pantai (Het meisje van de kust). Dit alles is vernietigd. Dit alles is verloren. Daarna kon ik door mijn gevangenschap helaas niet verder schrijven. Pas tien jaar daarna werd het mij weer toegestaan in gevangenschap te schrijvenGa naar eindnoot9.. ‘De avond van mijn gevangenneming in '65 werd ik ondervraagd door de ontvangende piket, een leutenant-colonel, op het hoofdkwartier van het militaire kommando. Om half een 's nachts zag ik mensen aankomen met door mij verzamelde clichés van vroegere belangrijke historische figuren en met mijn kartotheek. Het werd aan de militairen getoond. “Dat zijn zeker lijsten van de sekties, hè?” werd er gevraagd. Alles is vernietigd, ook de tinnen clichés die heel veel geld hadden gekost. Die clichés had ik laten maken voor direkt gebruik bij het opzetten van een encyclopedie. En toen zag ik ze met mijn boeken sjouwen. Ongeveer twee autoladingen. Later hoorde dat de rest thuis verbrand was. Wat er met die andere boeken is gebeurd weet ik niet. Als ik denk aan alles wat nu verdwenen is kan ik soms wel huilen. Alles wat in mijn vermogen lag had ik gedaan om me op die papieren te konsentreren. Het fotocopiëren was destijds nog niet algemeen. Ik had alles stuk voor stuk uit het museum overgeschreven, overgetypt. En nu? Ja, gedurende mijn gevangenschap heb ik dit eksperiment voor deze encyclopedie opnieuw opgepakt. Zo'n kleine 3000 onderwerpen heb ik uitgewerkt. Maar voor mijn vrijlating heb ik alles moeten inleveren en het is tot nu toe nog niet boven water gekomen. Na mijn vrijlating had ik de samenstelling van de encyclopedie met een grote groep mensen in verschillende regio's van Indonesië willen organiseren. Een zakenvriend en uitgever wilde de zaak wel financieren. Maar door nogal ongunstige uitspraken van de Minister van Binnenlandse Zaken (waarbij deze oproept voor een verscherpte kontrole op ex politieke gevangenen, ee&pk) heeft deze vriend zijn toezegging moeten intrekken. Het plan kan daarom niet worden uitgevoerd.’ De verschijning van Bumi Manusia is niet zomaar, zonder belemmeringen verlopen. Kunt u vertellen wat er in feite gebeurd is? ‘Ja, om te beginnen is er de sfeer om mij als juist vrijgelaten politieke gevangene te wantrouwen. Dat is de eerste belemmering. Maar wij waren het er op Buru al over eens om mijn manuskripten - hoe dan ook - te publiceren. Het verbaasde ons echter niet toen de algemeen sekretaris van het Ministerie van Onderwijs en Kultuur, Sutanto, het verbod op het boek in kringen van dat ministerie lanceerde. (Terwijl de vice-president van Indonesië, Adam Malik, eerder het boek geprezen had en het verplichte literatuur voor het onderwijs vond, ee&pk). Evenmin verbaasde het ons toen de uitgever, in dit geval Hasyim Rachman, meerdere malen door de Veiligheidspolitie van de Procureur Generaal werd opgeroepen en ondervraagd. Zelf werd ik nooit ondervraagd. Vervolgens werd de drukker meerdere malen opgeroepen en ondervraagd. Het vormt allemaal wel een belemmering. Onlangs (in januari) werd het boek in Jogyakarta zelfs in beslag genomen door de politie.’ Na de eerder genoemde roman en naast het werk aan de encyclopedie schreef u nog meer? ‘Ik schreef nog een roman over de oprichting van het tweede Mataramrijk, met de titel Mangir. ‘Daarin heb ik de intrede van het feodalisme beschreven zoals dat de omliggende dorpsrepublieken vernietigde. Deze dorpsrepublieken verloren onvermijdelijk omdat zij geen machtscentralisatie kenden. En dan is er ook nog een manuskript over de komst van de eerste Europeaan in Indonesië en de reaktie hierop van de autochtone rijken. Maar dit geschrift vergt nog wel verdere studie, voornamelijk met betrekking tot de macht van de Portugezen in Zuidoost Azië. Ook voor '65 bezat ik hierover nog weinig gegevens.’ En na enige aarzeling zegt hij dan: ‘Er is nog een roman, die gaat over de oorzaken van het verval en het tenondergaan van de grootste zeemacht in Zuidoost Azië, het Majapahit-rijk. De kans bestaat, dat het vernietigd is’. Wat er gebeurde nadat het manuskript geschreven was? ‘Geen idee, waar het is, tot nu toe’. Omdat het ingeleverd moest worden bij de gevangenis-autoriteiten? ‘Ja, zo is het. Min of meer.’ En het is nooit teruggekomen? ‘Nooit teruggekomen.’ In de loop van 1980 werd Pramoedya tot tweemaal toe uitgenodigd door het Nederlandse P.E.N.- Centrum voor een bezoek van drie maanden aan Nederland. Geeft hij gehoor aan deze uitnodiging? ‘Ik ben nu twee keer door de P.E.N.-Nederland uitgenodigd. Naar aanleiding van de eerste uitnodiging heb ik vergunning gevraagd om Indonesië te mogen verlaten, maar dit verzoek is nooit beantwoord. Na de ontvangst van de tweede uitnodiging vond ik het daarom zinloos om nogmaals vergunning te vragen. Ik zou het wel zeer fijn vinden om gebruik te maken van deze uitnodiging. Een bezoek aan Nederland zou voor mij ook belangrijk zijn. Ja, in het bijzonder Nederland heeft gezien haar | |
[pagina 39]
| |
binding met Indonesië in het verleden, hoe dan ook nog een morele verantwoordelijkheid ten opzichte van Indonesië. Dit kan niet zomaar ontkend worden. In dit verband zijn er nog veel dingen die moeten worden bestudeerd en, als dat nodig is, worden beproken. Of ik nog wacht op een vergunning om naar het buitenland te gaan? Nee, ik wacht niet. Het probleem is dat ik nog steeds een gevangene ben. Ik moet me nog steeds ééns per week melden. En dat is een belemmering; ook al gaat het hier alleen maar om het zetten van een handtekening. Het is een voldoende belemmering in mijn vrijheid. Laat staan naar het buitenland gaan...’ |
|