| |
| |
| |
[Nummer 88]
James Brockway
De donkere kamer van Dickens
Toen ik enkele jaren geleden in Cornwall woonde, nam ik als huisgenoot een kanariepiet, aan wie ik de naam van Mr Pickwick gaf. Ik dacht toen niet aan een directe associatie met Charles Dickens. De achternaam van zijn eerste grote literaire schepping, Mr Samuel Pickwick, die een van de allerberoemdste romanfiguren aller tijden is gebleven, koos ik eenvoudig omdat dat blijmoedige en energieke vogeltje gewoon was mij iedere ochtend, als ik zijn kooi naderde, met de roep ‘Pickwick! Pickwick!’ te begroeten, terwijl hij in een staat van grote opwinding en onrust (inderdaad à la Dickens) van het ene stokje op het andere heen en weer sprong.
Weliswaar kon geen Engelsman, die in het vooroorlogse Engeland opgroeide, Dickens vermijden. Muziek en niet literatuur was de kunst die mijn ouders in ons huis brachten, maar wij kregen wel als kinderen het boek Dickens' Dream Children, met een sentimentele, rooskleurige illustratie op het omslag; en in 1923 verzamelden wij gretig een prachtige reeks ‘cigarette cards’, waarop vijftig eigenaardige figuren uit de romans van Dickens in grijs-groene tinten stonden afgebeeld. (Onlangs zag ik, dat deze reeks thans op de markt voor verzamelaars een zeer hoge prijs opbrengt.) Niettemin dacht ik niet speciaal aan Charles Dickens toen ik mijn kanarievogel ‘Mr Pickwick’ doopte.
Pas nu, jaren later en na mij weken, ja, maanden, weer in Dickens - zijn leven en zijn werk - te hebben verdiept, onderscheid ik een heel interessante overeenkomst tussen dat vogeltje en de grote - misschien wel de allergrootste Engelse romancier. Want na lang over de schrijver en kunstenaar Dickens, de man Dickens, het fenomeen Dickens, te hebben gepeinsd, ben ik tot de conclusie gekomen dat het merkwaardigste aan deze in zovele opzichten merkwaardige man, zijn haast ongelofelijke energie was. En net als Dickens tijdens zijn betrekkelijk korte tijd op aarde - niet veel meer dan 58 jaar - een oeuvre van enorme afmetingen produceerde, zich tot het uiterste, met een geweldige levensvreugde ontplooiend, zo kon ook mijn kanarie uit zijn bespottelijk kleine keeltje een geluidsvolume produceren, waarmee hij het hele huis met muziek en leven deed trillen, fors, vrolijk en, naar het leek, onuitputtelijk.
In de beginregels van de lange twee-delige biografie van Dickens, Charles Dickens - His Tragedy and Triumph, schrijft de Amerikaan, professor Edgar Johnson over de vitaliteit van Dickens: ‘Dickens was himself a Dickens character, bursting with inordinate and fantastic vitality’, en hoewel dat mij een rake karakterisering lijkt, kies ik zelf liever een breder, meer elementair en rudimentair begrip, energy, als het merkwaardigste aan Dickens.
| |
Dickens als goochelaar
De energie die Dickens tijdens zijn leven ontwikkelde was in alle opzichten buitengewoon en abnormaal. Dit betreft niet alleen de hoeveelheid maar, onder andere, ook de verscheidenheid van de belangstellingen en activiteiten waaraan die energie werd gespendeerd.
Het traditionele beeld van Dickens - op latere leeftijd met baard en snor. (The Bettmann Archive)
Wat louter hoeveelheid betreft: zelfs als men zich tot de romans beperkt, is de hoeveelheid woorden die Dickens met de pen schreef reeds op zichzelf verbluffend groot. En met deze woorden schiep hij uit een wonderbaarlijk mengsel van werkelijkheid en fantasie zovele romanfiguren en werelden, dat men een sterke neiging voelt om hem als een goochelaar te zien. Goochelen behoorde trouwens ook tot zijn brede repertoire, zoals de kinderen die met Jane Carlyle, de vrouw van de sombere schrijver-filosoof Thomas Carlyle, aanwezig waren op een verjaardagsfeest op 21 december 1843 in het huis van Dickens' vriend, de toneelspeler Macready, tot hun verbazing en verrukking hebben kunnen meemaken.
Het is daarom begrijpelijk dat vele nogal sentimentele schilders uit het Victoriaanse tijdperk en daarna, Dickens in zijn werkkamer afbeelden, waar de ruimte om hem heen dicht met zijn scheppingen bevolkt is. De figuren uit zijn romans en Kerst- | |
| |
verhalen draaien in de lucht om zijn hoofd als een wolk feeën en elfen; zij staan op zijn boekenplanken, op zijn schrijftafel, op het vloerkleed. Ze hangen tegen het raam, alsof hij ze allemaal uit de lucht had getoverd - wat hij ook, metaforisch gezien, natuurlijk wel gedaan had.
Dickens op het toppunt van zijn roem: het ‘Nickleby Portret’ door zijn vriend Maclise. (National Portrait Gallery, London)
Er is zelfs één schilderij, dat Martin Fido in zijn boek Charles Dickens - An Authentic Account of His Life and Times als illustratie gebruikt, waarop wij Dickens in de werkkamer van zijn laatste woning Gad's Hill Place, vlakbij Rochester ten oosten van Londen, zien zitten, toen hij zijn laatste en onvoltooide roman The Mystery of Edwin Drood aan het schrijven
| |
| |
was, en op dit schilderij, naast al de andere romanfiguren en een paar scenes uit Edwin Drood door Sir Luke Fildes geschilderd, zien wij ook een poppetje dat op de knie van de grote schrijver zit. Dit moet Little Nell, Dickens' meest sentimentele schepping, voorstellen - hoofdfiguur uit zijn vierde roman The Old Curiosity Shop.
Affiche voor een amateur-toneelvoorstelling, waarop Maclise Dickens en zijn vriend Forster in toneelcostuum heeft getekend. Dickens rechts.
| |
Dickens en little Nell
Zo'n schilderij lijkt ons in onze eeuw van afgekoelde emoties en vervlogen hoop onappetijtelijk zoet, maar hoogst relevant is het wel, want al deze wezens leefden in de verbeelding van de miljoenen lezers van Dickens met een intensiteit die men maar zelden in levende wezens meemaakt. Toen de exemplaren van Master Humphrey's Clock - het door Dickens geredigeerde tijdschrift waarin The Old Curiosity Shop tussen 1840 en 1841 is afgedrukt - met de boot in New York aankwamen, riepen de mensen aan de wal tegen de mensen op de boot, ‘Is Little Nell dead?’. Zo sterk leefde de kleine Nelly Trent zelfs in de verbeelding van het Amerikaanse volk. En als wij honderdveertig jaar later nog steeds geneigd zijn met Oscar Wilde te glimlachen over zijn oordeel ‘One would have to have a heart of stone not to laugh at the death of Little Nell’, moeten wij niet vergeten, dat de tijdgenoten van Dickens heel anders tegenover zijn sentimenteel pathos stonden.
Wat J.B. Priestley, thans de nestor van onze romanschrijvers, in zijn monografie over Dickens: Charles Dickens and His World, hierover zegt, is zowel helder als verhelderend: The Old Curiosity Shop, zo schrijft hij:
offers its readers an admirable assortment of characters (...) but it was Little Nell who enthralled them. Her death was the most tragic event of the year for the whole English-speaking world. Strong men like Macready the actor-manager, O'Connell the Irish politician, Lord Jeffry the lawyer and critic, burst into tears. (...) What modern critics and most readers now regard with distaste could then move deeply men like Landor and Carlyle. What was accepted then as one of Dickens's chief glories, his command of pathos, is now condemned as cheap sentiment and bad taste. The truth is, the Early Victorians, tough people living in a brutal world (where Little Nells were working from daybreak to dark in mines and cotton mills), wished to be moved, to luxuriate with their author in long-drawn-out pathos and tears. They felt it did them good.
En wat ‘bad taste’ betreft, lijken mij enkele woorden die Hesketh Pearson in zijn grote biografie van Dickens, Dickens - His Character, Comedy, and Career hieraan besteedt, beslissend:
... every great writer has been accused of bad taste in some form or another by his contemporaries (...) Good taste is the conventional behaviour of ordinary people, and great writers are bound to offend against it because they are not ordinary people. Bad taste is one of the diagnostics of genius.
| |
Dickens' varia
Maar naast Dickens' romanoeuvre - vijftien romans, waarvan het merendeel drie tot viermaal zo lang als een moderne roman van, zegge, 300 pagina's is, staan ook zijn Christmas Books (A Christmas Carol, The Chimes, The Cricket on the Hearth, enz., enz.) waarvan het eerste mogelijkerwijs in het buitenland zijn meest gelezen en best bekende werk is. Hiernaast zijn er nog talloze varia, waaronder zijn reisverhalen: de veel ophef makende American Notes van 1842 (ophef, wel te verstaan, in Amerika) en zijn Pictures from Italy van 1845, waarover J.B. Priestley schrijft: ‘Lesser men have written far better books on this same subject. (...) Writing a travel book, especially on a country like Italy so rich in art and history, he was working outside his genius...’
Er zijn ook zijn kortere bijdragen aan tijdschriften, waaronder het door zijn vriend Forster geredigeerde Examiner en de drie tijdschriften die hij zelf op nogal diktatoriale wijze redigeerde, namelijk Master Humphrey's Clock, Household Words en All the Year Round. Er is zelfs een Life of Christ en A Child's History of Engeland. Deze boeken schreef hij voor zijn eigen kinderen en het laatste is het enige dat hij niet zelf met de pen schreef. Hij dikteerde de tekst aan zijn schoonzuster Georgina die, of zijn slome en wat tragische vrouw Kate het goed vond of niet, ook voor zijn huishouding en zijn kinderen zorgde en zelfs bij hem bleef wonen, nadat hij zijn vrouw na 22 jaar huwelijksleven uit huis had gezet.
| |
Dickens en de journalistiek
Dan was er tevens het journalistieke werk als parlementaire verslaggever en politieke correspondent voor The Morning Chronicle, waarmee Dickens in 1834 zijn schrijversloopbaan is begonnen, met als de kroon op deze bezigheid de uitgave in 1836 van zijn eerste boek, de Sketches by Boz - Illustrative of Every-day Life and Every-day People. Die ondertitel kan als de sleutel dienen zowel tot Dickens' geweldige sukses bij het publiek als tot het essentiële van zijn werk, dat tevens zijn sukses verklaart. Want Dickens was van het volk en voor het volk, als wij tenminste met het begrip ‘het volk’ ook de ‘lower middle-classes’ verstaan.
| |
Dickens als redakteur
Nog steeds bij het onderwerp ‘energie’ blijvend, moet nu worden geconstateerd dat Dickens' werk als schrijver, waarop
| |
| |
natuurlijk zijn faam berust, maar een deel van zijn aktiviteiten voorstelt. Naast het schrijven was hij - zoals boven reeds is vermeld - een zeer ondernemende en bedrijvige redakteur die de bijdragen van bekende medewerkers als Mrs Gaskell, auteur van Cranford, corrigeerde en inkortte, en niet geneigd was naar protesten te luisteren.
Fleet Street, Londen in de jaren zestig van de vorige eeuw. Gravure uit Gustave Doré's London, 1872.
Op dit terrein was Master Humphrey's Clock (1840) zijn eerste schepping. In maart 1850 lanceerde hij Household Words - met het bijpassende citaat uit Shakespeare (‘Familiar in their mouths as household words’) en de woorden: ‘Conducted by Charles Dickens’ op de voorpagina - maar zonder de namen van al de andere medewerkers, waaronder bekende auteurs als Charles Reade, Coventry Patmore, Sheridan le Fanu en Wilkie Collins, die allen anoniem bleven.
In 1859, na een twist met zijn uitgevers, stichtte Dickens een nieuw tijdschrift All the Year Round, waarin zijn roman over de Franse Revolutie, A Tale of Two Cities verscheen, wat voor een oplage van niet minder dan 300.000 zorgde. (Toen The Pickwick Papers in 1836 in The Morning Chronicle werd afgedrukt, had men een oplage van 40.000 als een geweldig sukses gezien.) Tot het eind van zijn leven in juli 1870 zette Dickens deze redaktionele arbeid door, al moest hij gedurende de laatste jaren veel werk aan anderen, waaronder zijn oudste kind, Charles, over laten. (Op de leeftijd van 55 jaar zag Dickens er reeds uit als een man van 70).
Maar toen hij 33 jaar was, was voor hem het leiden van een literair blad naast zijn voortdurende arbeid als auteur, lang niet voldoende. Zijn energie en rusteloosheid moesten nog een andere uitlaat vinden. In 1845, had hij al zijn zesde roman Martin Chuzzlewit achter de rug. Hiermee had hij nog fellere protesten in Amerika uitgelokt dan hij reeds in 1842 met zijn American Notes had gedaan. Ook waren toen de eerste twee heel suksesvolle kerstverhalen, A Christmas Carol en The Chimes, èn zijn Pictures from Italy verschenen. Niettemin kwam hij nu met het verbluffende idee, een eigen dagblad in het leven te roepen, wat hem, zoals hij gewend was, ook lukte. En aldus verscheen in januari 1846 het eerste nummer van The Daily News, als concurrent van The Morning Chronicle, orgaan van de Whig-partij, èn van The Times, het bekende conservatieveblad.
| |
Dickens en het radikale ‘daily news’
Dickens was reeds in zijn romans en in tijdschriften tegen sociale misstanden op gekomen. In zijn overbekende tweede roman Oliver Twist (1838) had hij geprotesteerd tegen wantoestanden in de armenhuizen en misdaad onder kinderen (o.a. de georganiseerde benden van dieven en zakkenrollers). In zijn derde roman Nicholas Nickleby (1839) had hij geagiteerd tegen de wreedheden die tegen jongens op afgelegen scholen op het platteland werden gepleegd. En met sukses. De school voor jongens in Yorkshire, die zich de ‘Bowes Academy’ (!) noemde en die model stond voor de school Dotheboys Hall in Nicholas Nickleby, werd na het verschijnen van Dickens' roman gesloten. De misdadige directeur William Shaw had zichzelf in Dickens' portret van de directeur van Dotheboys Hall, Wackford Squeers, herkend. Ook in de tekeningen van Dickens' bekende illustrator, Phiz (Halbot K. Browne). Deze had Dickens namelijk vergezeld, toen hij de beruchte scholen in Yorkshire, op zoek naar stof voor zijn roman, bezocht.
Maar nu, met The Daily News, had Dickens een orgaan opgericht waarin herhaaldelijk voor sociale hervormingen kon worden gepleit. Hij had ook voor een rivaal van The Times gezorgd, in welk blad van welgestelden en reaktionairen zijn romans tot dusver fel en venijnig waren aangevallen. (Hoe anders zou The Times over hem schrijven in zijn doodsbericht van 11 juli 1870!) Weliswaar is Dickens als redakteur van The Daily News vrijwel onmiddellijk (drie weken) na de oprichting vertrokken. Maar het blad bleef verschijnen tot na de Tweede Wereldoorlog, in de vorm van de News Chronicle - een liberaal blad (in de Engelse zin, dus progressief) met een zeer sympathiek imago.
| |
Dickens als toneelspeler
De meest populaire romans van de 19e eeuw schrijven, tijdschriften oprichten, dirigeren en redigeren, een dagblad in het leven roepen, dit alles was voor Charles Dickens nog lang niet voldoende. Want wat had hij werkelijk willen zijn? Geen reporter, geen romancier, geen redakteur, maar ... toneelspeler.
Men hoeft geen vijf minuten lang in de romans of in Sketches by Boz te lezen om te begrijpen dat Dickens' kunst uitermate theatraal van aard is. Hij is op zijn best als hij figuren schept - Pickwick, Fagin, Dick Swiveller, Sairey Gamp, Mr Micawber - die iets theatraals over zich hebben. Figuren, d.w.z. die wat overdreven zijn getekend, die ‘larger than life’ zijn, maar die reëel blijven, omdat zij door hun overtrokkenheid menselijke karaktertrekken en eigenaardigheden op zo'n indringende manier belichamen dat zij onvergetelijk worden. Dickens wist wat ieder toneelmens weet - dat men, om effekt te bereiken, iets moet overdrijven - een ietsje maar, want een zeker bewijs van slecht toneelspelen is, niet weten waar men met overdrijven moet ophouden.
Als jongeling is Dickens bijna toneelspeler geworden, maar dat hij dit niet werd, hoefde bij iemand als hij niet te betekenen dat hij ook niet kon toneelspelen. En de beroemde romanschrijver Dickens is dus jarenlang op de planken verschenen, totdat hij (in de woorden van Martin Fido) ‘the leading amateur actor in Engeland’ was geworden. In zijn jeugd was hij vaak aanwezig bij opvoeringen die door het ‘illegitimate’ toneel gegeven werden en waarbij het volk in groten, vrolijke getalen aanwezig was, met inbegrip van de zakkenrollers. Als Dickens zijn Sketches by Boz aan het schrijven was, was hij ook soms bezig, teksten voor zulke opvoeringen te schrijven.
| |
| |
Tekening van Maclise van Dickens met zijn vrouw Kate en haar jongere zuster Mary (midden).
Het was echter pas tijdens zijn eerste reis door Amerika dat Dickens als ‘gentleman amateur’ op de planken verscheen. Dit was in 1842 in Montreal, Canada. Daarna trad hij in Engeland op in Every Man in His Humour door Ben Jonson, tijdgenoot van Shakespeare, waarin hij Captain Bobadil, een hoofdrol, speelde.
Maar Dickens was niet slechts onder de spelers te vinden - hij had zijn eigen toneelgezelschap gevormd, was ook de veeleisende regisseur en organiseerde alles met de overweldigende energie en het enthousiasme, die hem eigen waren.
Een opvoering door amateur toneelspelers was in die dagen geen klein evenement van ondergeschikt belang, maar een echte ‘happening’. Aanwezig in het theater waren de met Dickens goed bevriende Duke of Devonshire, de agressieve ‘literary hostess’ Lady Holland, Thomas Carlyle en zijn vrouw Jane, en Alfred Tennyson, die later Poet Laureate en Lord Tennyson zou worden - favoriete dichter van de Koningin.
Het sukses van deze avond was bovendien zo immens dat het nodig werd een tweede opvoering te organiseren en hiervoor heeft men het veel grotere St. James'-theater gehuurd. Onder het publiek zaten de man van de Koningin, Prins Albert, de Duke of Wellington, Lord Melbourne (de eerste minister) en Baron de Rothschild. Een jaar hierna zou Koningin Victoria zelf bij een volgende reprise aanwezig zijn. De koningin, die ook andere toneelavonden van Dickens bijwoonde, wilde de auteur ontmoeten maar tot tweemaal toe weigerde hij in zijn toneelkostuum en schmink voor haar te verschijnen, en het was pas in het laatste jaar van zijn leven, in maart 1870, vier maanden voor zijn dood, dat deze twee ‘eminent Victorians’ elkaar ontmoetten.
Enige tijd daarvoor had Dickens zelfs een uitnodiging om op Buckingham Palace uit zijn A Christmas Carol te komen lezen, afgewezen - een nogal vreemd gebaar voor iemand, die als jongeman in een staat van grote opwinding had verkondigd dat hij dodelijk verliefd op de jonge Koningin Victoria was geraakt. Bij het huwelijk van de Koningin met Prins Albert in februari 1840 had hij zelfs aan zijn trouwe maar moeilijke vriend en adviseur, John Forster (ook een van zijn biografen) geschreven: - ‘I am utterly lost in misery and can do nothing... My heart is at Windsor/ My heart isn't here;/ My heart is at Windsor,/ A-following my dear’ (een parafrase van een bekend vers van de Schotse dichter Robert Burns).
Ellen Ternan, op wie Dickens in 1857 verliefd raakte en die zijn (onwillige?) maitresse werd.
Andere stukken waarin Dickens speelde waren The Merry Wives of Windsor, enkele melodrama's die door zijn jongere vriend Wilkie Collins waren geschreven, waaronder The Frozen Deep, en een komedie Not So Bad As We Seem door Edward Bulwer Lytton, welk stuk in Devonshire House, het Londense paleis van de hertog van Devonshire, werd opgevoerd voor een publiek dat uit adel en notabelen bestond en waarbij Koningin Victoria alweer aanwezig was.
In die dagen was het gewoonte een serieuze opvoering door een korte klucht te doen volgen en na Not So Bad As We Seem volgde een klucht door Dickens en zijn vriend Mark Lemon, redakteur van het tijdschrift Punch, geschreven, waarin Dickens zes rollen moest spelen, een haast onmogelijke opdracht, die hij tot verbazing van de zaal met een geweldige bekwaamheid en verve voltooide. Dit was niet slechts kenmerkend voor de man Dickens - het wijst ook naar een van de meest opvallende en gelukkigste kenmerken van zijn romankunst: het gemak en het enthousiasme waarmee hij de ene merkwaardige figuur na de andere wist te scheppen. Men zou haast kunnen beweren, dat Dickens' grote enthousiasme voor het toneel een van de allerbelangrijkste sleutels tot zijn leven en zijn kunst is.
| |
Dickens als voordrachtskunstenaar
Dit enthousiasme - het was eerder een passie - voor toneelspelen leidde tot zijn lezingen uit eigen werk in Engeland en Amerika, waarin hij de rollen van zijn bekende romanfiguren met zoveel inspanning en overgave vertolkte dat het was alsof
| |
| |
hij door de duivel was bezeten. Er zijn zelfs voldoende gronden voor het vermoeden dat Dickens hierdoor zelfmoord pleegde. Hij wist namelijk dat zijn ‘performances’ teveel van hem vergden. In Amerika binnen een tijdbestek van twintig weken, gaf hij liefst zevenenzestig voordrachten. En hij zette ze bijna tot het eind van zijn leven door, alsof hij zichzelf wilde doden. Op het waarom kom ik hier later terug.
‘Dickens' Dream’ - de auteur op zijn werkkamer in Gad's Hill Place, 1870. Boven zijn hoofd: illustraties voor zijn laatste roman, The Mystery of Edwin Drood.
Tegen het einde van zijn tweede bezoek aan Amerika - hij was op 9 november 1867 naar Boston vertrokken, deze keer om lezingen uit zijn werk te houden - werd hij zwaar ziek, maar hij zette de tournee toch door. Na één lezing was hij aan beide voeten verlamd en moest hij door zijn trouwe manager George Dolby van het toneel geholpen worden. In de biografie van Hesketh Pearson lezen wij: ‘he was completely prostrated and lay flat on the couch in his dressing-room, with his head flung back until the colour returned to his face...’ En vóór de laatste lezing zei hij zelf: ‘I am too far gone and too worn out to realize anything but my own exhaustion. Believe me, if I had to read but twice more, instead of once, I couldn't do it.’
Niettemin is hij in de herfst van 1868, na zijn triomfantelijke terugkomst in Engeland (‘Every house from Gravesend to Gad's Hill was hung with flags...’) met een nieuwe, laatste en fatale lezingentour begonnen, deze keer door zijn eigen land. Alsof dit niet gevaarlijk genoeg was, had hij zijn repertoire uitgebreid door ook de moordscene uit Oliver Twist waarin de inbreker Bill Sikes zijn meisje de prostituée Nancy doodt, voor te lezen ... of liever, zelf te spelen.
Hij wist dat dit gevaarlijk was. Toen hij voor het eerst op het idee kwam, in mei 1863, schreef hij aan Forster (aan wie hij steeds om raad vroeg, waarna hij die raad meestal negeerde): ‘I have been trying alone, by myself, the Oliver Twist murder, but have got something so horrible out of it that I am afraid to try it in public’ In oktober 1868 verkeerde hij hier nog steeds over in twijfel, maar de betrokken passages uit Oliver Twist heeft hij tegen de raad van al zijn vrienden en ook van zijn oudste zoon Charley in, toch ‘gespeeld’.
Hierover schrijft Hesketh Pearson als volgt:
It was a searching experience; no one who heard it ever forgot it, and none but the hardiest went a second time. Dickens threw the whole of his genius as an actor into the scenes, never referred to the book at all, did not even trouble to turn the pages, and completely metamorphosed his personality as each character spoke, giving uncannily vivid sketches of the comic cunning oleaginous Jew (Fagin), the lying dull-witted Noah, the bestial cruel Sikes, the well-meaning terrified Nancy. There was an almost stupefied silence of half a minute as Dickens walked off the platform, and he was prostrate, faint and breathless on his dressing-room couch before the applause had gathered into a storm of cheering.
| |
Dickens en het applaus
Maar Dickens wilde die bijval. ‘The chief need of Dickens' nature was to be loved,’ schrijft Pearson in een zeer verhelderende passage.
Of performers in real life who concentrated on themselves (...) there were two excellent specimens in the nineteenth century: Benjamin Disraeli (romanschrijver en Eerste
| |
| |
Minister)) and Oscar Wilde. The most perfect example of the other kind, always imagining himself as someone else (...) was Charles Dickens,
schrijft Pearson elders. Hij gaat door met: ‘Charles Dickens was a David Garrick in real life who might have been another Garrick on the stage and did become a super-Garrick on the platform...’ (David Garrick was de beroemdste toneelspeler van de 18e eeuw geweest.)
Bovendien zei Dickens het zelf. Tegen het einde van zijn leven gaf hij toe dat hij steeds verlangd had ‘to be the great actor, to have the public at my feet’. En ook zijn volkomen door zijn genie verpletterde vrouw Kate zei hoeveel het voor hem betekende door het publiek te worden geliefd.
Zijn hartstocht voor toneelspelen leidde ook tot de ontmoeting met de jonge actrice Ellen Ternan, die in 1858 voor de opvoeringen in Manchester van het stuk The Frozen Deep (door Wilkie Collins, met hulp van Dickens, geschreven) was geëngageerd. Ellen Ternan was toen achttien jaar oud en de 46-jarige Dickens werd hopeloos op haar verliefd, wat zijn huwelijksleven met Kate tot een eind bracht en wat ook tot een groot schandaal leidde, hoofdzakelijk omdat Dickens zich te veel bewust was van zijn publiek en alles openbaar maakte. Zijn vrouw, haar moeder en zuster (de laatste twee waren lastige klaplopers op de grote man) werden uit zijn huis verbannen en hij kondigde zijn onschuld en die van de jonge Ellen (èn van zijn schoonzuster Georgina, die ook bij het schandaal betrokken raakte) aan op de voorpagina van zijn tijdschrift, Household Words. Dit deed hij alweer tegen de raad van al zijn vrienden en adviseurs in, en het resultaat was nogal rampzalig voor alle betrokkenen. Omdat de uitgevers van Household World niets voor het afdrukken voelden van een annonce, die met het privéleven van de auteur te maken had, kwam het tot hevige onenigheid tussen hen en Dickens. Het tijdschrift hield op te bestaan en binnen een jaar werd zijn plaats door Dickens' eigen blad All the Year Round ingenomen. Dit is alwéér een bewijs van Dickens' energie, want zelfs een schandaal van deze afmetingen kon noch zijn reputatie bij het publiek veel kwaad doen, noch zijn ondernemingszin en scheppingsdrang in de weg staan. Dickens ging maar door.
| |
Dickens en sociale hervormingen
Hiermee is echter nog geen eind gekomen aan de lange lijst van zijn aktiviteiten. Zoals duidelijk uit zijn romanoeuvre te voorschijn komt, werd Dickens zijn hele leven lang door sociale misstanden en misdaad gefascineerd. Ik sloeg onlangs zijn Sketches by Boz open en kwam direkt een scene, ‘The Hospital Patient’ getiteld, in de afdeling ‘Characters’ tegen, waarin hij als verslaggever een jonge vrouw in een ziekenhuis vindt, die door haar minnaar uit de achterbuurt bijna is doodgeslagen. De man wordt door de politie (in die dagen de ‘officers’ genoemd) binnengebracht, waarop de vrouw, die aan Nancy in Oliver Twist doet denken, een larmoyant pleidooi voor zijn vrijlating doet. Dat gedaan, sterft zij.
In dezelfde verzameling komt men ook verslagen tegen over bezoeken aan de rechtzalen van de Old Bailey en de grimmige gevangenis van Newgate. Later in zijn leven bracht Dickens ook bezoeken aan gevangenissen, opiumholen en dergelijke in verband met het schrijven van zijn romans. Verslaving aan opium speelt een hoofdrol in zijn laatste roman Edwin Drood. Uit zijn gefascineerd zijn door misdaad en het leven van de zelfkant ontplooide Dickens echter andere aktiviteiten naast de onthullingen en protesten, die in zijn romans staan. De winst uit de reeds genoemde amateur-toneelopvoeringen ging naar verschillende ondernemingen, die op liefdadigheid steunden - het kinderziekenhuis in Great Ormond Street, bij voorbeeld, en een verpleeghuis onder leiding van een Dr. Southwood Smith. Maar het belangrijkste werk dat Dickens op dit terrein verrichtte was het stichten van een tehuis voor ‘fallen women’ met het geld van een van zijn bewonderaarsters, de filantrope Angela Burdett Coutts, die maar liefst twee fortuinen had geërfd. Dit tehuis, Urania Cottage genoemd, stond in Shepherd's Bush in het westen van Londen. Vanaf 1846 heeft Dickens zich tien jaar lang met de organisatie en leiding hiervan bemoeid. Het was echter niet louter een kwestie van organisatie. Want Dickens interesseerde zich ook voor de principes van praktische en morele hervorming. Martin Fido, wiens boek over Dickens heel overzichtelijk in korte hoofdstukken is verdeeld, waarvan elk hoofdstuk aan een apart aspekt van de man en zijn leven gewijd is, schrijft informatief over dit facet van Dickens' leven. Wij lezen hier onder andere de volgende zin over de zorg voor prostituées, waaruit blijkt hoe Dickens gevoeligheid met praktisch denken wist te combineren: ‘He rejected uniforms of a strong, sound, cheap material on the grounds that it lacked colour, and colour was vital in the lives of women accustomed to crude sensation.’
Karikaturen van Dickens tijdens zijn laatste voordrachten.
In Amerika, tijdens zijn eerste bezoek in 1842, aarzelde hij ook niet tegen de slavernij te protesteren, hoe riskant dit voor zijn populariteit ook mocht zijn. Hij ontwikkelde ook ideeën over het gevangeniswezen en redeneerde fel tegen cellulaire opsluiting, wat hij in Philadelphia was tegen gekomen. ‘I believe,’ schreef hij, ‘that very few men are capable of estimating the immense amount of torture and agony which this dreadful punishment, prolonged for years, inflicts upon the sufferers. I hold this slow and daily tampering with the mysteries of the brain to be immeasurably worse than any torture of the body.
Men had misschien een kunstenaar nodig om dit te kunnen inzien. Hoe dat ook mag zijn, Dickens heeft jaren hierna aan
| |
| |
deze ideeën kunstzinnige vorm verleend in A Tale of Two Cities, waarin hij de figuur van de oude Dr Manette tekent, die door zijn jarenlange opsluiting in de Bastille half-krankzinnig is geworden. Als de heer Lorry, van Tellson's Bank in Londen, onderweg is naar Parijs om de gevangene op te sporen, houdt hij tijdens de nachtelijke rit naar Dover een imaginair gesprek met Dr Manette en als de zon opkomt en hij zijn hoofd uit de koets steekt, denkt hij: ‘Gracious Creator of Day! To be buried alive for eighteen years!’ Later, als Monsieur Defarge hem bij de gevangene brengt, verklaart deze waarom hij de deur van de cel steeds op slot moet houden: ‘Why! Because he has lived so long, locked up, that he would be frightened ... rave ... tear himself to pieces ... die ... come to I know not what harm ... if his door was left open.’ ‘Is it possible!’ roept Mr Lorry. ‘It is possible!’ is het bittere antwoord. ‘Yes, And a beautiful world we live in, when it is possible, and when many other such things are possible, and not only possible, but done ... done, see you! ... under that sky there, every day. Long live the devil. Let us go on.’
Titelblad van Dickens' eerste boek, 1836.
Telkens weer in zijn romans en ook elders heeft Dickens op deze wijze tegen sociale misstanden geprotesteerd.
| |
Dickens als huisvader
Hoe het mogelijk was, naast al deze aktiviteiten, ook een huishouding gaande te houden en een gezin van man, vrouw, kinderen, en de moeder en twee zusters van de vrouw, te onderhouden, kon misschien alleen een pater familias van echte Victoriaanse snit weten. Maar dat was Dickens óók.
Naast een waarachtige ‘family man’ te zijn, hield hij herhaaldelijk diners en feesten in zijn huizen, zodat vele mensen uit de toneel- en boekenwereld over de vloer kwamen en kennis met zijn gezin maakten. Kinderfeesten en amateur toneelopvoeringen thuis waren bijna regel, want er waren bij elkaar negen kinderen, zeven zoons en twee dochters.
Of Dickens een goede vader voor zijn kinderen was, is echter twijfelachtig. Belangstelling voor ze toonde hij wel, maar of het werkelijk vriendelijk was aan zijn zoons de namen van favoriete auteurs te geven als Walter Landor Dickens, Henry Fielding Dickens, Alfred D'Orsay Tennyson Dickens, Edward Bulwer Lytton Dickens, mag men ook betwijfelen. Van zijn zeven zoons lukte het alleen de zesde, Henry, een succesvolle loopbaan op te bouwen. De anderen waren een bron van zorg en teleurstelling, hoewel de oudste, Charles, overigens geen uitblinker, wel behulpzaam was bij het uitgeven van All the Year Round.
De foto's van Dickens' kinderen geven weinig intelligente gezichten te zien, maar het gebrek aan stamina en vlugheid van geest kwam misschien van de kant van de moeder. Dickens zorgde echter voor een zeer onrustig leven voor zijn kinderen door de drukte om hem heen, door de frekwente verhuizingen (ook naar Frankrijk, Italië en Zwitserland!) en later, natuurlijk, doordat hij en zijn vrouw na 22 jaar huwelijksleven uit elkaar gingen.
Dickens was ook in sommige opzichten een moeilijke en strenge vader. Alles in het huis moest op de juiste plaats staan en de kamers van zijn kinderen inspecteerde hij iedere ochtend, om zich er van te verzekeren dat alles inderdaad op zijn plaats stond - een teken van een dwangneurose, die zeker niet zonder uitwerking op de kinderen zal zijn gebleven. De jongste zoon, misschien de meest teleurstellende van allen, werd door zijn vader van de bijnaam ‘Plorn’ voorzien, en ook met de volle versie hiervan, Plornishghenter, en zelfs met ‘Plornishmaroontigoonter’, wat van een zin voor overdrijving en een uit de hand gelopen fantasie getuigt die menig kind moeilijk te verwerken zou vinden. Wat Edgar Johnson in zijn biografie citeert over een van de jaarlijkse toneelopvoeringen thuis bij Dickens op Driekoningenavond suggereert dat Vader Dickens meer pret aan zo'n gelegenheid beleefde dan zijn kinderen:
Large-lettered announcements heralded the ‘Reappearance of Mr H' (Henry Fielding Dickens) “who created such a powerful impression last year!” Return of Mr Charles Dickens Junior from his German engagements!’ ‘Engagement of Miss Kate, who declined the munificent offers of the management last season!’ ‘First appearance on any stage of Mr Plornishmaroontigoonter (who has been kept out of bed at a vast expense)’.
Op de meeste kinderen zou zo'n overdaad aan theatraal enthousiasme remmend werken, hoewel dit professor Edgar Johnson, met zijn grote bewondering voor Dickens, blijkbaar niet is opgevallen.
| |
Dickens en zijn verhuizingen
Wij zijn nog steeds niet klaar met de beschrijving van Dickens als een menselijke dynamo. Zijn vele verhuizingen als kind heb ik al en passant genoemd. In zijn jeugd had de jonge Charles Dickens vele verhuizingen gekend, omdat zijn vader zijn leven niet goed wist te organiseren en steeds schulden maakte ... waardoor hij uiteindelijk, en zelfs tot tweemaal toe, met zijn gezin, maar niet met Charles, in de Marshalsea gevangenis voor schuldenaars belandde. Deze ervaringen heeft Dickens in David Copperfield en Little Dorrit verwerkt, waar zijn vader John Dickens model stond voor respectievelijk Mr Micawber en Mr Dorrit, twee van zijn beroemdste creaties. De vele verhuizingen van Dickens zelf echter sproten voort uit dieper liggende oorzaken en waren mijns inziens zeer intiem verbonden met de rusteloosheid, die haast onvermijdelijk is in een mens in wie de
| |
| |
scheppingsdrang en de inventiviteit zo sterk zijn als bij Dickens. In de levensbeschrijvingen komt men telkens weer citaten uit zijn brieven aan zijn vrienden en zakenrelaties tegen, waarin hij het over deze hevige onrust heeft. In het boek van Hesketh Pearson leest men bij voorbeeld de volgende woorden, die door Dickens geschreven zijn toen hij in augustus 1851 de thematiek voor zijn negende roman Bleak House aan het uitwerken was. Hij woonde op dat ogenblik in Fort House, het grote huis in Broadstairs aan de kust van Kent, dat hij gedurende enkele jaren regelmatig voor de zomermaanden huurde, terwijl men op datzelfde tijdstip in Londen bezig was, zijn nieuwe woning Tavistock House in Bloomsbury op zijn intrek voor te bereiden. ‘Violent restlessness, and vague ideas of going I don't know where, I don't know why, are the present symptoms of the disorder.’ (...) ‘I shouldn't be at all surprised if I wrote to you one of these mornings from under Mont Blanc. I sit down between whiles to think of a new story, and, as it begins to grow, such a torment of a desire to be anywhere but where I am (...) takes hold of me, that it is like being drive away.’
Later, toen hij in Tavistock House was gevestigd en bezig was de nieuwe roman te schrijven, rapporteerde hij alsvolgt: ‘In a frenzied state of interest in Bleak House, I had got up at 5, and gone furiously to work, so that at noon I was comparatively insensible.’
‘Violent restlessness’, ‘torment of a desire’, ‘frenzied’, ‘comparatively insensible’ - dit zijn sterke woorden zelfs uit de pen van iemand die gewoon was zich hyperbolisch uit te drukken en aan het leven (met inbegrip, wel te verstaan, van zijn eigen leven) een overwegend dramatische vorm te verlenen. Sterke woorden, die wijzen op een onderliggend en waarschijnlijk verdrongen konflikt. Eerst echter enkele zakelijke gegevens over de vele verhuizingen.
Na eerst op kamers te hebben gewoond, nam het jonge echtpaar Dickens in maart 1837 zijn intrek in een huis in het hart van Londen, 48, Doughty Street, Holborn, dat thans als hoofdkwartier van de ‘Dickens Fellowship’ dienst doet en te bezichtigen is. In december 1839, toen Dickens reeds op de leeftijd van 27 jaar een beroemdheid was geworden, verhuisde het gezin - er waren nu drie kinderen - naar een veel groter en rijker huis aan de rand van het Regents' Park. Dit was nummer 1, Devonshire Terrace. ‘Here,’ schrijft J.B. Priestley in zijn bij uitstek rustige en heel leesbare monografie ‘he could entertain in the sumptuous manner of the age. Though only a few years had passed, he was now far removed from the boyish reporter of the Morning Chronicle. He was elected to the Athenaeum...’ (d.w.z. dè club van de artiesten en intellektuelen). Bij deze verhuizing schreef Dickens op hyperbolische wijze over ‘the agonies of house-letting, house-taking’ enz. Maar de twaalf jaren die het gezin Dickens in Devonshire Terrace doorbracht en waar nog zes kinderen geboren werden, behoorden tot de gelukkigste dagen die het gezin kende.
In 1851 kwam de verhuizing naar de veel imposantere woning, Tavistock House in Bloomsbury, nadat men gedurende de zomermaanden vaak in Fort House in Broadstairs, gewoond had. Daarna, in maart 1856, kocht Dickens het buitenhuis Gad's Hill Place in Higham, vlakbij Rochester (de plaats van handeling van zijn laatste roman, Edwin Drood), wat, omdat hij ook Tavistock House jarenlang aanhield, betekende dat hij sinds dat jaar twee huizen bezat.
| |
Dickens en Gad's hill place
Gad's Hill Place, ook een bezienswaardigheid, nam, zoals geen biograaf vergeet te vermelden, een zeer bijzondere plaats in Dickens' leven in. Het huis betekende zeer veel voor hem, omdat zijn vader, in de jaren toen hij met zij̃n gezin vlakbij in Chatham had gewoond, naar dit aantrekkelijke door bomen omringde landhuis had gewezen en tegen zijn zoon Charles, die tot dan toe lang geen makkelijk leven had gekend, had gezegd dat hij̃ later zo'n mooi huis zou kunnen bezitten als hij maar hard werkte en ... (maar dit zei John Dickens blijkbaar niet tegen zijn zoontje) als hij beter met geld wist om te gaan dan zijn vader.
Titelblad van Dickens' laatste boek, 1870.
Het bezit van Gad's Hill Place met zijn trotse herinneringen aan Shakespeare en zijn Sir John Falstaff (die op Gad's Hill zijn volkomen imaginaire heldendaden uitvoerde) was dus voor Dickens het bewijs ‘in bricks and mortar’ dat hij in het leven was geslaagd ... een soort einddoel. Of liever gezegd: het vormde het bewijs dat de jonge Dickens, die, toen hij tot zijn ontsteltenis op de leeftijd van twaalf jaar van school werd genomen om in een fabriekje waar men kachelpoets maakte, geld te gaan verdienen, en die hierdoor in wanhoop raakte, dat die jongen, niettegenstaande dit alles, toch geslaagd was. Deze ervaring en het moeten weten dat zijn moeder hem terug naar dat fabriekje wilde sturen, zelfs nadat het gezin door een legaat uit de gevangenis vrij kwam, lieten een blijvende wond op Dickens' psyche achter. In David Copperfield (voor de auteur zijn lievelingsroman) zou hij een kwart eeuw later hierover als volgt schrijven: ‘I know enough of the world now to have almost lost the capacity of being much surprised about anything; but it is a matter of some surprise to me, even now, that I can have been so easily thrown away at such an age.’
Elders schreef hij: ‘No words can express the secret agony of my soul as I sunk into this companionship;’ (dat wil zeggen, van de andere jongens die op de fabriek werkten) ‘compared these everyday associates with those of my happier childhood; and felt my early hopes of growing up to be a learned and distinguished man crushed in my breast.’ (Cursivering door J.B.)
Deze verhuizingen mogen misschien gewoon lijken in het geval van een man die de populairste schrijver van de ‘English- | |
| |
speaking world’ was geworden en die bovendien een steeds groter wordend gezin had, maar ze vormen toch maar de helft van het verhaal.
Dickens' laatste bladzijde. Manuscript van The Mystery of Edwin Drood.
Het leek namelijk alsof Dickens nergens meer dan een paar maanden rustig kon blijven zitten. Nu zat hij in Londen, dan reisde hij door Wales, dan zat hij in Broadstairs,
| |
| |
daarna in Brighton, in Glasgow, in Birmingham. In Pearson leest men:
Early in 1848 he nearly finished Dombey at Brighton; completed the job in Devonshire Terrace towards the close of March; dashed off to the White Hart in Salisbury; spent a day on horseback, accompanied by Forster, Leech and Lemon, when they inspected Hazlitt's ‘Hut’ at Winterslow, saw Stonehenge, and galloped about the Plain; went on to Marlborough; and then returned home to celebrate the completion of the novel with a dinner ... and to start rehearsals of The Merry Wives of Windsor...
| |
Dickens op het vasteland
Maar zelfs hiermee is het beeld nog niet compleet, want naast al dit vrolijk maar ook frentiek heen en weer reizen in Engeland waren niet alleen de reis van 1842 naar Amerika, maar daarnaast vele reizen, dikwijls met zijn hele gezin, naar het vasteland, waar de ene villa na de andere werd gehuurd. In Genua werd het zelfs een groot paleis, het Palazzo Peschiere (paleis van de visvijvers).
De reden die Dickens hiervoor gaf, was dat men veel goedkoper in Frankrijk, Italië of Zwitserland kon wonen, wat ook waar was; maar de inspanning die al deze frekwente tussentijdse verhuizingen vergden, had hij, dunkt mij, ook nodig. In Genua bleef hij natuurlijk ook niet zitten. Hij was binnen korte tijd onderweg naar Parma, Bologna, Verona, Venetië. En later naar Rome en Napels.
Maar hoe was hij met zijn gezin naar Genua vertrokken? Zelfs niet uit zijn eigen huis in Devonshire Terrace, want dat was al verhuurd en het gezin moest voor de laatste twee weken in Engeland na Osnaburgh Terrace verhuizen, waaruit men, na een afscheidsdiner, vertrok ... in een enorme koets die Dickens speciaal voor de reis naar Italië gekocht had en waarin ze dwars door Frankrijk, en over de Alpen naar Italië rolden. ‘The capacious coach,’ zo schrijft Hesketh Pearson, ‘with four horses and a postilion, rumbled and jingled its way across France, carrying Dickens, his wife, his sister-in-law, five children, three servants, a courier and a nurse.’ Zat er daar niet iets overdrevens, theatraals in?
Hierna heeft hij met zijn gezin in Lausanne en Parijs gewoond. In Amerika had hij Edgar Allan Poe ontmoet en nu in Parijs ontmoette hij, onder anderen, Chateaubriand, Dumas, Gautier, Lamartine en de door hem zeer bewonderde Victor Hugo. Nu, in 1846, was Dickens ook internationaal bekend en in 1856 ging hij naar Parijs terug, om zijn kontakten met het sociaal-literaire leven aldaar weer op te nemen. In deze periode bracht Dickens de zomermaanden vaak met zijn gezin in Boulogne door; het werd nu ook zijn gewoonte meer met zijn eigen vrienden, dus niet meer met zijn vrouw en kinderen, op te trekken en in 1853 vertrok hij voor de zoveelste reis naar Italië met de romanschrijver Wilkie Collins, auteur van o.a. The Moonstone en The Woman in White, en de kunstschilder Augustus Egg, beiden goede vrienden van het gezin van Dickens. De jongere Collins leidde echter een heel ander soort leven dan de huisvader Dickens, namelijk dat van een bohémien en débauché. Het is dus interessant dat Dickens zo zeer op het gezelschap van Collins gesteld raakte.
| |
Dickens als magnetiseur
Er resten nog twee aktiviteiten van Dickens, waarmee deze lange maar zeker niet volledige lijst van energie-verslindende bezigheden kan worden besloten. Het zijn zijn aktiviteit als magnetiseur en zijn gewoonte lange wandelingen te maken.
Zijn gave om mensen te biologeren door het toepassen van mesmerisme is niet zeer verbazend, want dit is precies wat hij in zijn romans doet. Juist omdat het boek in de twintigste eeuw als uitermate sentimenteel en ongeloofwaardig geldt, heb ik tijdens het schrijven van dit artikel in zijn vierde roman The Old Curiosity Shop gelezen. Ja, de passages over Little Nell en haar geheimzinnige opa zijn sentimenteel en vrij absurd, maar zodra Dickens daar van los komt en figuren als de walgelijke en afschrikwekkende dwerg Quilp en de romantische, onbetrouwbare nietsnut Dick Swiveller voor ons plaatst, werkt zijn mesmerisme perfekt. Wij worden betoverd en wij willen doorlezen, doorlezen. Dit komt, geloof ik, ook niet uitsluitend door de hoge en meeslepende kwaliteit van het schrijven, maar ook door ons gefascineerd raken door Dickens' zeer eigen mengsel van humor en narigheid. Dit is duidelijk zeer nauw verbonden met de ambivalente reaktie van kinderen op zulke figuren als de heks: angst en vrees, met fascinatie en verrukking gecombineerd. Hier worden veel primitieve en diepliggende menselijke emoties geraakt. Door dit element in Dickens' romans wordt men gebiologeerd, betoverd, geboeid. Dat wil zeggen: vastgehouden.
In het werkelijke leven kon Dickens ook zijn vrouw biologeren om haar van hoofdpijn te bevrijden. Kate Dickens had echter groot bezwaar tegen zijn behandeling van een Madame de la Rue, echtgenote van een rijke Zwitserse bankier, die ze in Genua hadden leren kennen. Deze leed aan aanvallen, die vermoedelijk van epileptische aard waren, maar door hypnose wist Dickens haar hieruit te bevrijden. Helaas kreeg zij de aanvallen meestal laat 's nachts, zodat Dickens soms uren alleen met haar op haar slaapkamer moest doorbrengen, waarna hij in een staat van grote emotionele opwinding naar zijn eigen kamers terugging.
Men kan begrijpen waarom Dickens' vrouw Kate verontrust raakte, en vooral toen de bankier en zijn vrouw begonnen, hen overal gedurende hun reizen te vergezellen, opdat de behandelingen door konden gaan. Eens, toen Dickens en zijn vrouw in Rome aankwamen, ontdekten ze, dat het echtpaar De la Rue reeds vóór hen hun intrek in het hotel had ingenomen.
Uiteindelijk wilde Kate Dickens Madame de la Rue niet meer spreken en jaren daarna kon Dickens het nog steeds tegen De la Rue over de ‘uiterst pijnlijke jaloezie’ van Kate hebben. Martin Fido citeert uit een brief van Dickens, die hij lang nadat de behandelingen tot een eind waren gekomen, aan De la Rue schreef, waarin hij heel sarcastisch beweerde dat zijn vrouw ‘positive proof’ had ‘of my being on the most intimate terms with at least 15,000 women (...) Please to respect me for this vast experience.’
Het merkwaardige hiervan is dat een kunstenaar als Dickens blijkbaar geen begrip (of geen geduld) had voor de toch zeer begrijpelijke reakties van zijn eigen vrouw. Maar dat hij op het terrein van psychische aandoeningen en neurose begaafd was, werd in de jaren veertig van deze eeuw door een medicus W. Russell Brain, schrijvend in The London Hospital Gazette, bevestigd. Pearson citeert wat deze medicus hierover schreef, onder andere, dat Dickens' beschrijvingen van nerveuze symptomen dermate accuraat waren ‘that they can justly be compared with those of clinicians of genius’. Russell Brain beweerde dat Dickens in zijn romans feilloze beschrijvingen gaf van ‘senile dementia, hypomania, agraphia, aphasia, paranoia, narcolepsy, paraplegia, and locomotor ataxy’ en dat hij ‘as good a psychiatrist as neurologist’ was. Het is daarom onwaarschijnlijk, dat zijn toepassing van hypnose op de theatrale performance van een charlatan neerkwam.
| |
Dickens als wandelaar
Wat de lange wandelingen betreft, ook deze konden iets overdrevens hebben. Zo heeft Dickens eens 's avonds, na een twist met zijn vrouw en haar inwonende moeder, zijn Londense huis verlaten en de hele nacht door de dertig mijl naar zijn huis in Rochester gelopen. Tijdens een verblijf op het Isle
| |
| |
of Wight, waar het klimaat heel zacht en nogal enerverend is, vond hij het hinderlijk dat hij hierdoor maar kleine wandelingen van slechts zestien kilometer kon maken. In Italië, stond hij erop dat zij (zijn vrouw, zijn schoonzuster en hijzelf, met gidsen) de Vesuvius beklommen, een afgrijselijke en uitputtende belevenis:
The sensation of struggling up it, choked with fire and smoke, and feeling at every step as if the crust of ground between one's feet and the gulf of fire would crumble in and swallow one up (which is the real danger), I shall remember for some little time, I think. But we did it. We looked down into the flaming bowels of the mountain and came back again, alight in half a dozen places, and burnt from head to foot.
En later, toen hij met Wilkie Collins en Augustus Egg weer in de buurt was, moest de vulkaan alweer bestormd worden.
In zijn brieven kan men telkens weer lezen, hoe hij het schrijven staken moest om op straat te gaan wandelen. ‘I am going for a long walk, to clear my head,’ schreef hij tijdens het schrijven van zijn tweede Kerstverhaal The Chimes. ‘When at Broadstairs,’ schrijft Pearson, ‘he went for walks of twenty miles or so, seldom relaxing his pace.’
Aan zijn wandelingen door Londen hebben wij vele details uit de romans te danken, daar het zijn gewoonte was, omgevingen uit te zoeken die voor de enscenering konden dienen. Zo schreef hij in juli 1840 aan Forster, toen hij The Old Curiosity Shop aan het schrijven was: ‘I intended calling on you this morning on my way back from Bevis-marks’ (in de City of London) ‘whither I went to look at a house for Sampson Brass’ (figuur uit de roman). ‘But I got mingled up in a kind of social paste with the Jews of Houndsditch, and roamed about among them till I came out in Moorfields, quite unexpectedly. So I got into a cab, and came home again, very tired, by way of the City Road...’
Toen hij in Lausanne met het schrijven van Dombey and Son bezig was, voelde hij sterk het gemis van deze wandelingen door Londen met zijn straten en menigten als een bron van inspiratie. ‘I can't express how much I want these,’ schreef hij.
De Marshalsea-gevangenis waar Dickens vader met zijn gezin wegens schulden werd opgesloten.
Old Hungerford Steps aan de oever van de Theems. In de voorgrond de poetsfabriek waar de twaalfjarige Dickens te werk werd gezet.
‘It seems as if they supplied something to my brain, which it cannot bear, when busy, to lose.’
Zelfs in Amerika, tijdens zijn tweede reis toen hij eigenlijk ziek was, viel zijn drang om door de straten te gaan wandelen op en in 1869 publiceerde de Boston Daily Advertiser een spotprent van hem onder de titel ‘Dickens as Pedestrian’.
| |
In de donkere kamer van Dickens
Als ik, aan het eind van deze opsomming gekomen, vermeld dat er nog één heel belangrijke bezigheid - het schrijven van talloze brieven - overblijft, brieven waarop professor Johnson
| |
| |
zijn lange ‘definitieve’ biografie voor een groot deel heeft gebaseerd, dan zal het overduidelijk zijn, waarom ik zoveel nadruk heb gelegd op Dickens' energie. De tijd is nu echter gekomen om een blik in de donkere kamer van Dickens te werpen. Wat men daar ziet, helpt trouwens al deze rusteloze aktiviteit te verklaren en te begrijpen.
‘There was,’ schrijft Pearson, ‘always something of the spoilt child in him, though few people can have been less spoilt as a child’, waarna hij hieraan woorden van Dickens over zichzelf toevoegt: ‘I know that in many points I am an excitable and headstrong man.’ Elders schrijft Pearson met betrekking tot de opwinding die Dickens toonde toen hij met een amateur-produktie van een melodrama door Wilkie Collins een aanvang maakte:
Dickens was again in his element: the world of the theatre was his real world; and he behaved like a child with a new toy, just as he displayed the excitement of a child at a party when the exhausted actors sat down to supper after every rehearsal and watched him brew the punch.
Later schrijft Pearson nog: ‘He had no self-control when thwarted in his designs.’
Tientallen dergelijke citaten zijn in werken over Dickens te vinden, maar aan deze drie heeft men reeds voldoende om naar zijn kinderjaren en jeugd te gaan, op zoek naar de bron van deze uiteindelijk fatale eigenschappen. Daar zijn twee ervaringen te vinden die meer dan alle andere Dickens' gedrag, zijn rusteloosheid en zijn moedwilligheid, verklaren.
| |
De jonge Dickens ontdekt het boek
De eerste ervaring begint in de omgeving van Rochester, waar Dickens - en dit is interessant - in zijn allerlaatste roman naar terugkeerde. Het gezin van John Dickens kwam in deze omgeving, in Chatham, wonen toen Charles nog maar zes jaar oud was en daar bleef men zes jaar lang wonen - zes jaren die de gelukkigste van Charles' jeugd waren. De kinderjaren waren voor hem ‘a time to be remembered like a happy dream through all our after life’ - maar dat is maar één kant van het medaillon. Gedurende deze jaren was zijn vader zijn voornaamste kameraad. Met zijn vader en zijn zuster ging hij naar het theater, waar hij Macbeth en Richard III van Shakespeare zag. En in een kamertje boven, naast zijn slaapkamer, ontdekte hij een voorraad boeken, romans van Smollett, Fielding, Defoe, Goldsmith, Cervantes ... en hij begon te lezen.
‘This was his chief education at that time...’ schrijft Pearson. ‘He put himself into the leading characters of these novels and fancied himself in their situations.’ En in David Copperfield (in welke naam Dickens, zonder het zelf te beseffen, zijn eigen voorletters, C.D., omkeerde) zou de auteur later zelf over deze ervaring schrijven:
I have been Tom Jones... I have sustained my own idea of Roderick Random for a month at a stretch... When I think of it, the picture always rises in my mind of a summer evening, the boys at play in the churchyard, and I sitting on my bed, reading as though for life...
Intussen had zijn moeder hem af en toe, maar zeer onsystematisch, wat Latijn geleerd.
| |
De eerste vernedering
Dan, plotseling, moet het gezin Chatham verlaten. De jonge Charles moet enige maanden achter blijven, maar als hij weer in het ouderlijk gezin is opgenomen, in Camden Town, ontdekt hij dat de idyllische omgeving van Chatham verdwenen is. Bovendien zijn ze arm geworden en hij moet in het huis werken en boodschappen doen. Hij gaat niet meer naar school maar hij gaat wel op verkenningstochten door de achterbuurten van Londen en vooral in Covent Garden, Limehouse en Sevens Dials. ‘What wild visions of prodigies of wickedness, want and beggary, arose in my mind out of that place!’. Hier is Pearson's commentaar:
Het huis in Devonshire Terrace, Regent's Park, Londen, waar het gezin Dickens tussen 1839 en 1851 woonde.
It was terrifying, but it was thrilling beyond words to a lad who was still weak, subject to spasms, under-sized and oversensitive. Unconsciously he hoarded his observations and emotions in these places (...) for several of his stories.
Deze ervaringen waren formatief, maar wat tòen volgde was dat in veel sterkere mate: zijn vader verdween in de gevangenis. Charles moest heen en weer lopen, als boodschapper tussen vader en gezin, moest zijn vader in de Marshalsea-gevangenis opzoeken, moest toezien hoe het huisraad (om te beginnen zijn boeken) naar de lommerd moest, totdat al de andere leden van het gezin ook hun intrek in de Marshalsea namen, terwijl hij alleen achterbleef en in een poetsfabriek aan de Theems moest gaan werken tegen een loon van zes shilling per week. Een situatie die zes maanden duurde. Het is onmogelijk dat zulke ervaringen geen wonden achterlaten en in het geval van de overgevoelige en begaafde jongen die Dickens nu eenmaal was, gingen die wonden heel diep. Uit deze ervaringen, die ik hier in sterk vereenvoudigde vorm heb gereleveerd (de jongen ging bij voorbeeld op verschillende adressen wonen), heeft Dickens keer na keer scenes in zijn romanoeuvre gebouwd en talloze romanfiguren geschapen, maar wat hier van belang is, is de diepste wond van alle: de vernedering. ‘That I suffered in secret, and that I suffered exquisitely, no one knew but I,’ schreef hij later. Veelbetekend ook is het feit, dat hij hiervan nooit tegen zijn eigen kinderen repte.
Volgens mijn lezing bleef die vernederde jongen in Dickens zijn hele leven lang doorleven. ‘Fame is the spur that the clear spirit doth raise...’ schreef John Milton, maar de aansporing in het geval van Dickens was niet ‘fame’ maar ‘shame’. Om deze schaamte te boven te komen, vroeg om meer dan begaafdheid, moed en een geweldige inspanning: er moest een voortdurende, pijnlijke prikkel zijn, een prikkel die hem geen rust liet. Hij moest aan de hele wereld bewijzen dat hij veel kon, en op een uiterst ironische wijze werkte zijn onvoorstelbaar grote en vroege sukses mee om hem steeds tot nog grotere prestaties aan te sporen. Hoe kon hij dus ooit tot rust komen?
Hiermee is deze situatie (en Dickens' trauma) echter veel te eenvoudig gesteld. Er zaten vele andere kanten aan. Wat hij als kind had meegemaakt, zag hij als een tekort aan liefde voor hem, vooral van de zijde van zijn moeder. Het kwam voor hem op een soort van afwijzing neer. Vandaar, lijkt mij, zijn ogenschijnlijk onredelijk felle reakties toen Maria Beadnell, een vrij onnozele jonge vrouw, dochter van een Londense bankier en dus van betere stand dan de zijne, hem als geliefde afwees.
| |
| |
Gad's Hill Place, het landhuis waardoor Dickens als jongen werd gefascineerd en waar hij op latere leeftijd ging wonen ... en sterven.
| |
De tweede vernedering
Drie jaar lang, tot na zijn eenentwintigste verjaardag, was Dickens vurig verliefd en een en al intensiteit, terwijl de charmante, muziekliefhebbende Maria met zijn genegenheid voor haar speelde. Veelzeggend is dat zij van betere stand en rijker was dan hij. Zo zei hij bij zijn laatste poging om haar voor zichzelf te winnen het volgende: ‘all that anyone can do to raise himself by his own exertions and unceasing assiduity I have done, and will do... I never have loved and I can never love any human creature breathing but yourself.’
Veelzeggend is ook het feit dat hij twintig jaar hierna, toen Maria weer contact met hem zocht, hoogst geëmotioneerd en hartstochtelijk reageerde. Zij was nu een Mrs. Winter en oud, dik en tandeloos (haar eigen woorden); hij was een wereldberoemde man en welgesteld, vader van een groot gezin. Toch schreef hij haar: ‘It is a matter of perfect certainty to me that I began to fight my way out of poverty and obscurity, with one perpetual idea of you.’
Hun ontmoeting na verloop van twintig jaar was rampzalig. Maria bleek inderdaad oud en lelijk te zijn. Maar zij was bovendien absurd en onnozel. Dickens vond haar dermate onuitstaanbaar dat hij alle verdere ontmoetingen met haar vermeed en van haar op een uitzonderlijk wrede manier een karikatuur maakte in de figuur van Flora Finching in zijn volgende (en elfde) roman Little Dorrit (1855).
Dezelfde (en niettemin een heel andere) Maria Beadnell kwam als jonge, lieve maar onnozele vrouw voor in David Copperfield (1849) en wel in de figuur van David's eerste vrouw, Dora. Haar invloed op zijn psyche was echter zo ingrijpend dat het niet overdreven lijkt te beweren dat het beeld dat Dickens zich als jonge minnaar van Maria Beadnell gevormd had, zijn beeld van bijna al zijn jonge ‘heroines’ bepaalde, tot en met Rosa Bud (Rosebud) in The Mystery of Edwin Drood. (Een soort parallel met Rubens' Hélène Fourment wier fysieke schoonheid Rubens niet kwijt raakte.) Veertig jaar na de seminale kennismakin met Maria, schreef hij over Rosa in Edwin Drood als volgt:
It would have made a pretty picture, so many pretty girls kissing Rosa in the cold porch of the Nuns' House, and that sunny little creature peeping out of it (...) and waving farewells to the departing coaches, as if she represented the spirit of rosy youth abiding in the place to keep ik bright and warm.
Een beeld dus van de jonge vrouw als zoet, lief, mooi en onschuldig ... en daardoor voor ons vandaag zozeer vervelend en onecht. Er zat, lijkt mij, meer waarheid in die woorden van hem: ‘I can never love any creature breathing but yourself’ dan zelfs hij̃ besefte.
Een belangrijker aspekt van Dickens' ervaring met Maria als jong meisje is echter dat haar houding tegenover hem toen voor een tweede afwijzing, een tweede klap voor zijn zelf-respekt zorgde, en op een heel gevoelige plek: zijn sukses als minnaar. En deze keer stond hij niet op de drempel van de literatuurontdekking maar op die van zijn loopbaan als verslaggever, van zijn carrière als volwassen man. Natuurlijk kwam deze tweede klap heel erg hard aan.
| |
De keuze van een vrouw
Kwam het ook niet door deze afwijzing door een mooie, kokette jonge vrouw dat Dickens vier jaar later Catherine
| |
| |
(Kate) Hogarth als echtgenote koos - d.w.z. de niet zo mooie, nogal slome, onhandige, maar buigzame en inschikkelijke Kate? Slechts twintig jaar na zijn huwelijk zou hij aan zijn vriendin, de rijke filanthrope Angela Burdett Coutts (‘the only woman whom Dickens treated with respect as an intellectual equal, without romantic idealization,’ schrijft Martin Fido) over Kate op de volgende hoogst onhoffelijke en verradelijke manier schrijven:
no two people were ever created with such an impossibility of interest, sympathy, confidence, sentiment, tender union of any kind between them, as there is between my wife and me (...) she is the only person I have ever known with whom I could not get on somehow or other.
En toen het schandaal omtrent zijn affaire met de jonge Ellen Ternan algemeen bekend werd, kon hij in couranten zulke krasse woorden laten afdrukken als ‘Mrs. Dickens and I lived unhappily together for many years (...) I suppose that no two people (...) ever were joined together who had a greater difficulty in understanding one another, or who had less in common.’ Waarom dan, mogen wij ons wel afvragen, koos hij zo'n ongeschikte vrouw als echtgenote? Als een reaktie misschien op de afwijzing door Maria Beadnell?
Als wij iets verder in deze donkere kamer doordringen, doemt een andere figuur op: die van Mary Hogarth, de jongere, mooie zuster van Kate, die direkt bij het jonge echtpaar Dickens kwam inwonen. Waarom? Waarom werd Dickens als jonge echtgenoot zo rusteloos? Waarom dook hij in zijn werk en in aktiviteiten buitenshuis? Waarom al dat ‘gadding about in society, his riding and walking and masculine high jinks’, zoals J.B. Priestley schrijft? ‘Happy young husbands rarely behave in this fashion’, is Priestley's rustige maar schrandere reaktie hierop.
En waarom, toen deze in Dickens' nog heel jonge ogen (hij was pas 25 jaar) engelachtige schoonzuster plotseling, op de leeftijd van zeventien jaar, stierf, waarom was Dickens' verdriet zo buitensporig? Waarom droeg hij voor de rest van zijn leven haar ring? Waarom zei hij, dat hij in háár graf begraven wilde worden? En hoe kwam het dat hij tijdens het door hem zelf veroorzaakte schandaal om zijn huwelijksproblemen beweerde dat Kate haar jongere zuster zonder liefde bejegend had - een bewering die door anderen als leugenachtig is bestempeld? Is het niet uitermate ongewoon dat een man zijn eigen vrouw in het openbaar aanvalt en andere vrouwen om hem heen als kuis en smetteloos voorstelt? Haatte Dickens zijn vrouw omdat zij niet de in zijn herinnering eeuwig jong en bekoorlijk gebleven Maria of Mary was? Kan het feit dat hij de oud en lelijk geworden Maria Winter abrupt en onbeleefd vermeed, hier geen licht op werpen?
| |
Dickens en jonge, bleke, verlegen vrouwen
Maar nu, als onze ogen aan het donker in deze kamer beginnen te wennen, doemt nog een jonge vrouwelijke figuur uit het duister op. En daarna nog een. En daarna nog een. Waarom raakte Dickens in 1844 zo gefascineerd door Christiana Weller? Het was maar een verlegen jonge dame die de achternaam van een van zijn bekendste figuren, Sam Weller uit The Pickwick Papers, droeg en die piano moest spelen op een soirée in Liverpool, waar hij de amateur artiesten moest voorstellen. Dickens zocht niettemin contact met haar familie en schreef verzen voor haar. Omdat zij, volgens Martin Fido, ‘a pale, beautiful, eighteen-year-old girl’ was?
En wie staat daar achter deze Christiana? De jolige jonge actrice Mary Boyle, een echte ‘flirt’, die hem tijdens lange wandelingen vergezelde en gewoon was boeketten bloemen naar Gad's Hill Place te sturen? En achter Mary Boyle: de fatale Ellen Ternan - die blijkbaar slechts zestien jaar oud was, toen Dickens haar voor het eerst in het Haymarkettheater ontmoette, en pas achttien jaar toen hij zo vurig en fataal op haar verliefd raakte. Wat anders kunnen deze weinig begaafde of aantrekkelijke jonge vrouwen voor de vermaarde en gevierde en vroegtijdig oud wordende Dickens hebben betekend dan een kans om die eerste afwijzing door Maria Beadnell, die niet te vergeten vernedering, goed te maken? Ergens, zoals Pearson heeft geschreven, was Dickens een kind gebleven - ergens was hij bleven steken.
| |
Dickens en de zelfmoord
Het lijkt mij vrijwel zeker, dat de oorzaak van Dickens' frenetieke lezingen van de laatste jaren van zijn leven, die buiten alle twijfel zijn dood bespoedigden, hier te vinden is. Hier, en in het hiermee nauw verbonden verlangen om zoveel bijval en geld te verdienen dat de eerste vernedering, (de dagen in de poetsfabriek en de Marshalseagevangenis) zou kunnen worden uitgewist.
Toen het idee, lezingen uit zijn eigen werk te houden, bij Dickens opkwam - hij zat toen op het vasteland en had veel sukses geoogst met privé-lezingen in zijn vriendenkring - had hij aan Forster geschreven dat er hiermee misschien veel geld te verdienen was. En wat bijval betreft, hij had vroeger aan een vriendin geschreven: ‘there's nothing in the world equal to seeing the house rise at you, one sea of delighted faces, one hurrah of applause!’
Maar toen hij het geld, het applaus èn Ellen Ternan bezat (al bleef hun verhouding steeds ‘geheim’, met inbegrip van de geboorte van hun kind), ontdekte hij, dat het toch niet baten kon. Er is geen overtuigend bewijs dat Ellen Ternan van hem hield - zij was eerder door zijn attenties overrompeld en gevleid. Uiteindelijk lag de enige redding dus in werken, overdreven veel werken en veel te veel beweging ... en op deze manier de dood in gaan. Hij was dat rusteloze gevoel van ‘the heavy loss or want of something’, dat hem jarenlang had achtergevolgd, moe geworden.
Aan Forster schreef hij: ‘I have now no relief but in action. I am incapable of rest. I am quite confident I should rust, break, and die, if I spared myself. Much better to die, doing.’
Het doorzetten, tegen alle medische raad in, van de lezingen, en vooral het moedwillig opnemen in deze lezingen van de veeleisende moordscene uit Oliver Twist, lijken veel op zelfmoord pogingen, die op den duur lukten. Voordat hij het podium betrad om deze moordscene voor de allerlaatste keer te spelen, zei hij tegen Charles Kent: ‘I shall tear myself to pieces!’
De moord op een jonge vrouw. In zijn allerlaatste roman is er in de woorden van professor Edgar Johnson ‘a core of death’. Maar er is veel meer. Hoewel deze roman onvoltooid is gebleven, lijkt het vrijwel zeker dat de jonge Edwin Drood, die tijdens het verhaal spoorloos verdwijnt, door zijn aan opium verslaafde oom John Jasper vermoord is. Waarom? Omdat Jasper denkt dat Edwin met de mooie, jonge, lieve, onschuldige Rosebud gaat trouwen en hij is zelf vurig op Rosa verliefd en mogelijk ook - hiervoor zijn vrij overtuigende aanwijzingen - op Edwin. Jaloers op een ogenschijnlijk geslaagde en gelukkige jonge liefde?
Zodra de ogen aan dit Victoriaanse duister gewend zijn, is alles, lijkt mij, heel helder en doorzichtig in de donkere kamer van Dickens.
| |
Literatuur
Hesketh Pearson, Dickens, His Character, Comedy, and Career, Methuen, Londen, 1949. |
Edgar Johnson, Charles Dickens - His Tragedy and Triumph, Penguin Books, Harmondsworth, 1979. Ook in hardback verkrijgbaar, Allen Lane, 1977. |
J.B. Priestley, Charles Dickens and his World. Thames & Hudson, Londen 1961. Herdruk 1978. |
| |
| |
Martin Fido, Charles Dickens - An Authentic Account of his Life and Times. Hamlyn, Londen, 1970. |
Frederick Busch, The Mutual Friend, Harvester Press, Brighton, 1978. Een beschrijving van de laatste jaren van Dickens in romanvorm, gezien met de ogen van George Dolby, die zijn latere lezing-tournées organiseerde. |
Charles Dickens, The Mystery of Edwin Drood, (Household Edition) Chapman & Hall, London. z.j. |
Charles Dickens en Leon Garfield, The Mystery of Edwin Drood, (door Garfield voltooid), André Deutsch, London, 1980. |
| |
Van Dickens is in Nederland o.a. verkrijgbaar:
David Copperfield
836 blz. fl. 54,25 (geb.) en fl. 19,25 (pap.) |
|
Nicolaas Nickleby
853 blz. fl. 54,25 (geb.) en fl. 20,75 (pap.) |
|
Kleine Dorit
807 blz. fl. 52,25 (geb.) en fl. 20,75 (pap.) |
|
Olivier Twist
452 blz. fl. 43,25 (geb.) en fl. 16,25 (pap.) |
|
De nagelaten papieren van de Pickwick Club
814 blz. fl. 52,25 (geb.) en fl. 20,75 (pap.) |
|
Alle verschenen in de serie Prisma Klassieken van Uitgeverij Spectrum. |
Importeur Charles Dickens and His World: Nilsson & Lamm bv., Weesp.
|
|