Bzzlletin. Jaargang 9
(1980-1981)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |
Ineke Phaf
| |
[pagina 111]
| |
hond, de tuinman, de chauffeur, de dienstmeid / staan daar al te applaudisseren.’ Het is hetzelfde konflikt, wat ook de hoofdpersoon van de roman Herinneringen aan de onderontwikkelingGa naar eind6. van Edmundo Desnoes bezighoudt. Ook voor hem, gewend aan de noordamerikaanse levensstijl, is de omgeving in Havanna alledaags en eentonig geworden. Het verschil tussen Desnoes en Padilla is echter, dat Desnoes deze situatie met een flinke portie zelfkritiek verbindt, zijn eigen literaire werk van vlak na de revolutie als meeloperij kenmerkt (hij noemt zich daarbij Eddy) en steeds vanuit zichzelf naar nieuwe wegen zoekt. Zo niet Padilla, voor hem ligt de schuld bij de nieuwe helden, de revolutionaire leiders, en bij de conformiteit der nieuwe maatschappij. Nooit laten ze hem met rust, zoals blijkt uit het gedicht ‘De Cubaanse dichters dromen niet meer’ (zie vertaling). En daarbij heeft hij andere zorgen dan zich met de problemen van derde wereld landen bezig te houden. Daarom zet hij zichzelf Buiten spel, buiten een dergelijke maatschappij waarin hij zich niet thuis voelt. Dan zinspeelt hij in het gedicht ‘De nucleaire parasol’ op zijn angst voor een atoomoorlog vanwege het dreigende Russische gevaar. En tenslotte wordt dit in ‘De ijzeren berk’ nog eens expliciet gerelateerd aan de eigen ervaringen achter het ijzeren gordijn. Padilla is wel eerlijk, wanneer hij bekent, dat hij geen ‘dichter van de toekomst’ is. Hij heeft niet zo veel vertrouwen in de mogelijkheden van zijn eiland: ‘Er zijn niet eens moderne steden. / Alle straten liggen in de oudheid, / maar wij leven al in de toekomst’. Zijn zorgen om de eeuw waarin hij leeft zijn nog groter geworden: ‘Ik doe mee aan kongressen over de derde wereld en onderteken manifesten / en mijn tafel ligt vol met telegrammen en brieven / en kranten: / maar mijn geheime en bijna wanhopige obsessie / is het om een man te ontmoeten, / een kind, / een vrouw / in staat om aan deze eeuw het hoofd te bieden / ongedeerd te blijven, met een spel zonder risico's / of tenminste een geboorte zonder pijn’. Al slaat ook in deze bundel overdreven retoriek herhaaldelijk toe (hij laat bijvoorbeeld door de censuur een miljoen hoofden per nacht rollen), maar de direkte oprechtheid overheerst, soms zelfs met een lichte neiging om zichzelf te relativeren: ‘Hij sprak veel over moeilijke tijden / en analiseerde de puinhopen, / maar was niet in staat om ze te stutten.’
Tussen Buiten spel en het onlangs verschenen boekje ligt een periode van 13 jaar. Na 1971 was het stil geworden rond Padilla. Er waren twijfels blijven bestaan over de vraag in hoeverre Padilla zijn onverwachte zelfkritiek serieus had bedoeld. Want zoals Gabriel García Márquez opmerkteGa naar eind7., was het toch wel vreemd, dat een schrijver na zo lang in een socialistische maatschappij in opbouw te hebben geleefd ineens binnen een maand zichzelf in een volkomen ander licht bezag. De twijfelaars blijken gelijk gehad te hebben. De gedichten in De man naast de zee zijn vol van rancune over wat er met hem is gebeurd. Niet alleen de titels zinspelen daarop (Tussen maart en april ligt mijn wreedste maand), ook in gedachten formuleert hij dit expliciet (zie vertaling ‘Hulde’). Hij verspilt geen woord meer aan zijn angst van 1968. Hij wordt niet meer gekweld door onzekerheid, maar richt zich direkt tot Brecht, Rilke of Heine. Als dichter bindt hij de machtstrijd aan tegen de generaal (=Cubaanse leiders) en ook de bewonderaars van Alejo Carpentier krijgen lik op stuk. Daarbij bekommeren schijnbare tegenstrijdigheden hem niet, zoals zijn afkeer tegen het opgesloten zijn in de ‘barokke tuin / die ik zozeer haatte’ en zijn bewondering voor de meester der Spaanse barok Góngora. Deze dichter spreekt als een man, die alle illusies heeft laten varen en zijn taak niet meer ziet om als erfgenaam van de gestorvenen te spreken, want ‘er bestaat geen middel om met hen te praten of om ze te zien / terugkeren zoals in de tijden waarin we nog niet / van kind / volwassen waren geworden. / Ze zijn zo beter af - denk ik - daar beneden. Zo zullen ze | |
[pagina 112]
| |
zich nooit herinneren, nooit zullen ze / gewetenswroeging / krijgen zoals wij’. Met deze bundel heeft Padilla definitief afstand gedaan van zijn avant-garde rol. Hij tracht niet meer rechtstreeks zijn gevoelens te uiten zoals in zijn eerste pogingen, maar verstopt deze in mooie retorische zinnen. Een kundig schrijver met vakmanschap, maar niet interessant meer. Dat heeft hij blijkbaar aan anderen overgelaten. Men hoeft alleen maar zijn slotregels (Schepsels van de diaspora's van onze tijd, / o God, geef ons de kracht om door te gaan!’) te vergelijken met gedichten over hetzelfde thema, zoals de bundel DiasporaGa naar eind8. van de Uruguayaanse schrijfster in ballingschap Christina Peri Rossi. Deze manier van schrijven, waarbij de schrijver/schrijfster zichzelf niet spaart en blootgeeft, heeft Padilla laten vallen. Juist dat echter maakte destijds zijn bundel Buiten spel zo veelbelovend. Wanneer ik er aan denk, hoe zijn uitgever de laatste bundel heeft gepresenteerd en daaraan toevoeg, dat Padilla blijkens recente berichten al aan zijn memoires werkt, lijkt het voor de hand te liggen dat voor Padilla nu politieke aspiraties boven artistieke gaan. Daarom zullen zijn werken het in anti-Cubaanse kringen ongetwijfeld uitstekend doen, maar of ze literair nog indruk zullen maken, waag ik te betwijfelen. Wat dat betreft valt er meer te verwachten van Edmundo Desnoes, die op het ogenblik ook in de Verenigde Staaten verblijft maar daar nooit zo'n ophef over heeft gemaakt. Uit diens laatste teksten blijkt in ieder geval dat hij zichzelf nog steeds trouw is gebleven.Ga naar eind9. En verder zijn recente werken van Cintio Vitier en Eliseo DiegoGa naar eind10. belangwekkend, omdat deze trachten hun recente moeilijkheden binnen een historisch proces te begrijpen, waarin zij met hun dagelijkse ervaringen een rol spelen. Het is te hopen, dat Poetry International het volgend jaar ook deze andere Cubaanse schrijvers zal uitnodigen, zodat men Padilla met hen zal kunnen vergelijken. De Cubaanse dichters dromen niet meer
De Cubaanse dichter dromen niet meer
(niet eens meer 's nachts).
Zij sluiten hun deuren om alleen te kunnen schrijven
als plotseling het hout kraakt,
een windvlaag hen afleidt:
een paar handen hen bij hun schouders pakt,
hen omdraait, hen zet
van aangezicht tot aangezicht met andere gezichten
(verzonken in moerassen, brandend in napalm)
en de wereld boven hun monden vloeit
en het oog is verplicht om te kijken, te kijken, te kijken.
Hulde
mijn grootvader verzekerde onstuimig
(de ouwe was een spanjaard)
dat hij zijn sherrywingerd vruchten zou laten afwerpen
en wijn zou krijgen
ik herinner me heel goed hoe hij het land omwoelde
de stam steeds schoon maakte
met zijn waterige fletse ogen gadesloeg
hij was een dweper en de wingerden
groeiden desondanks
de wind liet hen ademen
als een borst
maar de sherrywingerd wierp geen vruchten af
blank en zwart mestten haar
nooit plasten er honden tegen haar stam
mijn grootvader leek op een vuistschuddende veroveraar
hij schreeuwde zijn instrukties
als van boord van de santamaría
het huis was toen een schip
bij een nieuwe blad of een bloem
was het alsof er een vogel verschijnt
maar de sherrywingerd wierp geen vruchten af
ik heb mannen zien vechten
ik heb gezien hoe de vonk van de snavel in de steengroeve springt
zonder de steen te doorboren
mijn grootvader was die snavel
de wingerd was die steen
20 jaar later
is het niet verwonderlijk dat een wrokkend kleinkind
deze hulde niet aan de grootvader schrijft
maar aan de ongehoorzame wingerd
die de koppige oude eilandbewoner geen vruchten kon laten afwerpen
vertaling: Ineke Phaf |
|