zij na een aanvankelijke studie in de medicijnen om naar de psychologie; een tijdlang studeerde zij in Amsterdam; nog later specialiseerde zij zich in filosofie, kwam opnieuw naar Nederland en schreef er onder leiding van professor van Peursen een dissertatie over ‘Ik in de Cultuur’, waarop zij in 1979 in Jakarta promoveerde. Thans is zij docente filosofie aldaar.
Het is bij Indonesische dichters altijd een interessante en zelden overbodige vraag wat hun eerste of moedertaal is: Indonesisch mag dan de algemeen aanvaarde nationale taal zin, slechts in zijn kleine minderheid van de gezinnen spreekt men Indonesisch; in de informele sectoren van de samenleving domineren de streektalen (Javaans, Soendaas, etc. - er zijn er honderden! Ook de spreektaal van Jakarta, een dialect van het Maleis, functioneert vrijwel als zo'n aparte streektaal); tegelijk is het waarschijnlijk dat in de geestelijke vorming van figuren als deze dichteres Nederlands en misschien Engels een overwegende rol gespeeld hebben. Hoe dat ook zij, Toeti Heraty heeft alleen in het Indonesisch poëzie gepubliceerd, een nogal formeel Indonesisch dat zich noch door spreektaal-Maleise elementen, noch door Soendase of Javaanse woorden onderscheidt. Hoewel haar oeuvre tot dusverre beperkt is gebleven tot enkele tientallen gedichten is er geen twijfel aan dat zij de belangrijkste dichteres is. Dat blijkt ook uit de onlangs door haar uitgegeven bloemlezing van Indonesische vrouwenpoëzie met Engelse vertaling (A Taste of Betel and Lime) waarvoor zij ook de inleiding schreef. Haar eigen gedichten vormen een klasse apart in deze representatieve collectie, die luxueus verlucht is met reproducties van schilderijen door Indonesische vrouwen.
Haar gedichten zijn typisch modern - wat in de Indonesische contekst betekent: gericht op de existentiële problemen van de individuele mens, die niet meer past in de traditionele sociale verbanden, met hun normen en regels, zekerheden en beperkingen, die onzeker, aarzelend zoekt de zin van een ondoorzichtig bestaan uit te drukken in eigen poëtische vormen, waarbij niet zelden het dichterschap zelf inzet is van de poëtische worsteling. Haar gedichten zijn ook nauwelijks typisch Indonesisch: natuurlijk zijn er wel Indonesische elementen en motieven te herkennen, maar in wezen verschilt deze dichteres toch niet van een moderne westerse dichter; modern is zij zeker ook in de ambiquiteit die haar poëzie doortrekt als een desem; er staat niet wat er staat, geldt hier zeker. De ambiquiteit is ook kenmerkend voor de vorm van haar gedichten: geen conventioneel eindrijm bv., maar toch telkens allerlei, vaak verrassende klankeffecten; voortdurende verstoring van de regelstructuur door geraffineerde, soms gewaagde enjambementen; typografisch spelen met halfregels, waarvan de poëtische status vaak niet duidelijk is; ook strofen blijken plotseling geen strofen te zijn; en bovenal is er voortdurende dubbelzinnigheid in de betekenis van de woorden die niet zijn wat ze schijnen. Modern tenslotte is deze poëzie ook in zijn voortdurende ironie, die alles relativeert en in twijfel trekt. Er is geen Indonesisch dichter die de ironie scherper hanteert dan Toeti Heraty - een ironie die zich evengoed op haarzelf richt als op de mensen en dingen om haar heen, die tegelijk aanvalswapen is en schild waarachter zij zich verschuilt.
Toeti's poëzie is onmiskenbaar vrouwen poëzie, maar ik weet niet of je ze nu ook feministisch mag of moet noemen. De vrouwen in haar gedichten zijn onderworpen, gediscrimineerd, afhankelijk, gelaten de tirannie van een mannensamenleving ondergaand. Dat geldt ook voor de lyrische ik-figuur in een aantal van haar gedichten. Maar tegelijk zijn het de vrouwen zelf die haar ondergeschikte rol aan zichzelf te wijten hebben, en niet beter verdienen dan haar onbeduidendheid. Juist in dat beeld van de vrouw in de samenleving is haar ironie soms ongenadig scherp: ik denk aan een gedicht als ‘Wanita’ (Vrouwen) waarin zij de deftige dames laat opdraven, die op zondagmorgen in hun fraaie, nauwsluitende kain (lange rok), met keurig opgemaakte haarwrong, op hoge hakjes voortschuifelen, op weg naar de arisan, een soort buurtloterij van dames van gelijke stand, die vnl. als bevestiging van de sociale groep fungeert, maar tegelijk alle gelegenheid biedt tot vertoon van ijdelheid, leeghoofdigheid en rivaliteit in futiliteiten. Op dit laatste heeft Toeti het gemunt.
Het is ook typisch voor de poëzie van Toeti Heraty dat het de vrouwen van de sociale elite zijn die haar interesseren en haar zucht tot spot opwekken: men zal in de gedichten van deze dichteres vergeefs zoeken naar volksvrouwen die handeldrijven op de pasar of op het land zwoegen, om van bedelaressen maar niet te spreken - als slachtoffers van kapitalisme of kolonialisme de favoriete heldinnen van de LEKRA-poëzie. Sociale bewogenheid in die zin, mededogen met of verontwaardiging over het lot van de verdrukten kent haar poëzie niet. En ook waar haar gedichten haarzelf meer direkt schijnen te betreffen, waar althans het lyrisch ik centraal staat, ontmoeten we de moderne Indonesische vrouw van de sociale bovenlaag, met haar problematische liefdesrelaties, haar gekwetste gevoelens van eigenwaarde, haar machteloze nederlagen in een wereld waarin superieure mannen de dienst uitmaken. Eigen falen en mannelijke arrogantie worden in voortdurende afwisseling ironisch belicht. Een fascinerend gedicht heeft bv. de veelzeggende titel ‘Cocktail Party’. Op het meest toegankelijke niveau een evocatie van zo'n sociaal gebeuren waarmee de westerse cultuur de elite van Jakarta heeft verrijkt; op een tweede niveau een gedicht over het leven als een strijdtoneel voor menselijke illusies en ijdelheden: gaandeweg krijgt het gedicht dan het karakter van de verbeelding van een meer persoonlijke rivaliteit van de ik-figuur met de
opwindende vrouw met wie ik oog in oog kom, met
haar scherpe spot en wenkbrauwlijnen
ik zit in de val, een glas wijn in mijn hand
geduldig glimlachend, in mijn hart een lafaard
van eerbiedig gemompel, begroetingen
met haar regenboog waaierend vertrekt die
vrouw, de aanwezigen vol bewondering.
Pas tenslotte blijkt er iets veel ingrijpenders aan de hand te zijn dan alleen maar een sociaal minderwaardigheidsgevoel: de ander is de rivale die haar de man ontnomen heeft die haar de droom van de liefde had binnengevoerd:
men zegt dat alleen de dood liefde scheidt
maar het leven rukt haar weg, juist de dood geeft
een schijn van hoop elkaar nog te ontmoeten
dat is te zeggen, alleen als jij accoord gaat.
Met dit eenmalige, haast terloopse jij is de driehoek ik - zij - jij gesloten, en tegelijk is dit gedicht tenslotte uitdrukking geworden van een dodelijke ontgoocheling en nederlaag.
Elders schijnt haar ironie minder persoonlijk gericht; zo evoceert Toeti Heraty bv. treffend het moderne grote-stads-leven, met al zijn leegheid en verlorenheid, in het gedicht ‘Suatu Departemen’ (onder de titel ‘Departement’ met een aantal andere gedichten van haar hand in Nederlandse vertaling verschenen in de bundel Ik wil nog duizend jaar leven). Hier stelt zij het stoffige schijnleven van de ambtelijke wereld tegenover de kleurrijke werkelijkheid van zon en jeugd; maar ook hier is die afstand tot haar onderwerp maar schijn, want de tegenstelling tussen die twee werelden typeert immers haar leven zonder en met de geliefde die haar verlaten heeft. Hoe kan zij ver van hem zijn laatste opdracht vervullen om tot die wereld van jeugd en schoonheid te blijven behoren?