International, is dat het gesproken gedicht meer indruk maakt dan het geschreven; ik althans heb mezelf er meer dan eens op betrapt dat ik met een licht schouderophalen kennis had genomen van de gedrukte tekst, door de organisatie van Poetry keurig op stencil gezet, en beschaamd maar ook blijmoedig door de knieën ging zodra de dichter in kwestie zijn stem verhief. De standwerker die zijn waren aangeprijst? Mij best: naar de markt ga je om je te laten beduvelen, naar Poetry International om je te laten bedwelmen, of bekeren als je niet in poëzie gelooft.
Het misverstand dat Poetry International zou zijn voortgekomen uit de in 1966 gehouden dichtersmanifestatie Poëzie in Carré is wijder verbreid dan goed is voor een juist inzicht in de gang van zaken. De organisator van Poëzie in Carré was Simon Vinkenoog (samen met Olivier Boelen), en het was een echte happening: de vijfentwintig nederlandse dichters achter een witgedekte tafel met spijs en drank, die ze om beurten zeven minuten in de steek moesten laten om op te treden. Het was een kijkspul, waarvan ik de waarde overigens niet wil kleineren: Vinkenoog bewees dat het mogelijk is tweeduizend mensen naar poëzie te laten luisteren als die door de dichters zelf werd voorgelezen, en van die tweeduizend waren er zeer velen die nog moesten worden bekeerd, en als we Vinkenoog moeten geloven ook in werkelijkheid zijn bekeerd. Dichten is wonderen verrichten, nietwaar? Martin Mooij heeft, samen met Adriaan van der Staay, toen nog directeur van de Rotterdamse Kunststichting, het voorbeeld voor Poetry International in 1969 gevonden in Londen, en hij had niet meer dan een jaar nodig om het in Rotterdam na te volgen. Navolgen is overigens het woord niet; het is wel naar Engels model opgezet, maar het heeft van het begin af aan een heel eigen karakter gekregen. Een Rotterdams karakter, in de zin van: internationaal. In Martin Mooijs eigen woorden: ‘De stad bestaat bij de gratie van haar internationale contacten, net als Poetry. Wat we niet hadden kunnen voorzien is dat Rotterdam ook nog eens de stad voor de buitenlanders zou worden.’ Met die laatsten bedoelt Mooij de buitenlandse arbeiders, de Turken en Marokkanen en al die andere culturele minderheden, zeventien in totaal. Dat nieuwe gegeven is overigens in de opzet van Poetry International betrokken: het festival wordt sinds enkele jaren in het park aan de Westzeedijk geopend, met een programma dat juist op die minderheden is afgestemd. Dergelijke vormen van aanpassing aan
nieuwe situaties bewijzen de kracht van Poetry International: het is een levend festival dat zich nog steeds verandert en ontwikkelt. Terwijl elders in Europa de poëziefestivals een natuurlijke of geforceerde dood sterven - afgezien van Knokke, dat het eeuwige leven heeft en zich ook dien overeenkomstig gedraagt - staat Poetry International nog recht overeind, niet minder vitaal dan zijn zuster Film International, en met een minstens even goede reputatie in de wereld, niet zonder invloed zelfs als we naar Berlijn kijken dat na een Rotterdamse injectie zijn inzinking te boven is en weer literatuur op de Bühne brengt, zij het in een wel wat andere atmosfeer. De sfeer van Poetry is trouwens uniek, een combinatie van ernst en spel, van ingetogenheid en uitbundigheid, van nauwgezetheid en improvisatie. Het lijkt er vaak genoeg op dat de gedichten nog ter plaatse worden gemaakt, of er vlak voor het optreden nog is aangeschaafd, en wat de vertalingen betreft is dat meestal ook zo. Ieder moment kan er iets mis gaan, en dat er nooit echt iets mis gaat ligt aan de diepe ernst waarmee het spel wordt gespeeld.
De vertalingen nemen een belangrijke plaats in op Poetry International; alle buitenlandse dichters krijgen hun nederlandse vertaler naast zich op het podium, en het is lang niet altijd gezegd dat het origineel en beter afkomt dan de vertaling, althans wat de voordracht betreft. Als een van de indrukwekkende combinaties is mij het gezamenlijk optreden bijgebleven van de Chileen Pablo Neruda en zijn vertaler Dolf Verspoor; het nasale geluid van Verspoor en zijn verbeten dictie vormde een harmonie van tegenstellingen met de stem van Neruda, die meer klaagde dan sprak en meer jankte dan klaagde. De mooiste vergelijking van het optreden van twee dichters naast elkaar is overigens afkomstig van de betreurde NRC-redacteur Anton Kloppers, die de voordracht van de Amerikaan Ginsberg en zijn vertaler Vinkenoog vergeleek met een concert voor trombone en blokfluit.
Van het vertalen, noodzakelijk voor werkelijk begrip van wat de Japanners, Roemenen, Turken en al die andere nationaliteiten aan gedichten meebrengen, heeft Poetry een afzonderlijk project gemaakt, en als er ooit aan de zin van zo'n dichtersmanifestatie is getwijfeld dan is het vertaalproject er om die twijfel weg te nemen. Het gaat hier om het verlaten van poëzie uit de kleine, vaak bedreigde taalgebieden of minder toegankelijke talen. Ieder jaar is er iets of iemand anders aan de beurt; in 1972 werd begonnen met het vertalen van de poëzie van de Vlaming Paul van Ostaijen, daarna is aandacht besteed aan bijvoorbeeld gedichten in het Keltisch, in de taal van de Mexicaanse Indianen, het Catalaans (de dichter Agusti Bartra), het Jiddish (Abraham Sutzkever), Turks (Daǵlarca), Nederlands (Kouwenaar), en vorig jaar het Litaus (Thomas Venclova). De vertalingen worden tijdens Poetry gemaakt, achter de schermen, aan de hand van basisvertalingen in het frans, duits en engels. Aan het eind van het festival treden de vertalers gezamenlijk met hun werk naar voren, en die avond is een van de hoogtepunten van Poetry, omdat we hier te maken hebben met een wezenlijke uitwisseling van cultuur, een slechten van taalgrenzen, een soort van dichterlijke verbroedering, maar met behoud van eigen waarden. De betekenis daarvan gaat ver uit boven het propageren van de dichtkunst uit een enkel land of taalgebied; met propaganda heeft Poetry trouwens niets uit te staan, wel met beschermen, aanmoedigen, aanwakkeren. Ik geloof niet dat het gedicht een kwijnende kunstvorm is of de dichter een uitstervende diersoort, maar het lijkt mij voor dichters essentieel dat ze zich kunnen laten horen. De pen is voor hem niet het enige middel, hij heeft ook een stem, en festivals als Poetry International stellen hem in de gelegenheid die te gebruiken. De nederlandse dichter ook? Jazeker, sinds 1974 kent Poetry International een nationale avond die geheel wordt gevuld met het optreden
van onze eigen nederlandse verzenschrijvers, jonge en oude, gearriveerden en zij die het nog moeten maken. Het verwijt dat Poetry de nederlandse dichters miskent is niet terecht en even onjuist als de stelling dat een nederlands festival en uitsluitend of hoofdzakelijk voor de nederlanders zou moeten zijn. Volgens die redenering (van Boudewijn Büch) zou tijdens het Holland-festival ook de nadruk moeten worden gelegd op muziek, en opera van vaderlandse bodem. Wat Nederland maakt dat smaakt, jawel, maar het menu is wel wat eenzijdig. Zou het ook niet een beetje kostbaar en omslachtig zijn om de Turkse dichter in Istanboel, de Roemeen in Boekarest en de Italiaan in Genua te moeten beluisteren? En nu laat ik een reisje naar Tokio, Cairo of Tel Aviv nog maar buiten beschouwing. Maar dit terzijde. Voor die Poetry National-avond zoeken de organisatoren steeds een andere formule; zo is er een avond geweest van de Vijftigers, een avond van dichters die na 1964 hadden gedebuteerd, een avond met dichters die waren geselecteerd door een aantal literaire tijdschriften, en de laatste twee jaar is het gebeurd dat de keus werd overgelaten aan een bepaalde dichter. Zo stelde Remco Campert in 1979 een avond met zijn favorieten samen, en Judith Herzberg in 1980 een avond met de hare. Over miskenning van de eigen taal gesproken!
Een nieuwigheid is ook het houden van een colloquium, niet op de avonden waarop de dichters zich laten horen maar tijdens de middagen. Twee jaar geleden werd er zo'n colloquium gehouden over moderne poëzie, vorig jaar een over de vrijheid van de dichter onder leiding van Bakoenin-specialist Arthur Lehning. Prikkelend uitgangspunt: Sedert Bakoenin heeft er in Europa geen radicaal begrip van vrijheid meer bestaan (citaat van Walter Benjamin). Sedert twee jaar bestaat er ook een prijs