De laatste spiegeling in het tweede hoofdstuk beschrijft in het eerste gedeelte hoe de hoofdpersoon voelt dat ‘er een oorlog in haar ingewanden begint’ (blz. 77). Ze legt zich - vrijwillig - op dat ze pas naar de wc mag als ze van de aankomende fiets het achterlicht kan zien. Ze haalt het niet en rent voortijdig de kamer uit. Als ‘haar darmen zich ontladen’ (blz. 77) voelt ze tot haar verbijstering een grote opluchting. Het spiegelbeeld toont dezelfde aspecten in een soortgelijk verhaal over de jongen M. Echter met de volgende twee tegenstellingen: hij moet een bezoek aan het toilet onvrijwillig uitstellen, zijn moeder mag niet gestoord worden in haar middagslaapje en hij kan het huis niet in. Hij doet het dan in zijn broek, maar van een opluchting is geen sprake. Straf van zijn moeder en uitsluiting van meisjes uit de straatclub zijn de resultaten, tot zijn grote verbijstering.
Hoofdstuk drie speelt zich af in Venetië en is grotendeels in de tegenwoordige tijd geschreven, zodat het voorgaande opeens één grote herinnering schijnt te zijn. De hoofdpersoon is in Venetië om haar werk af te ronden en om haar moeder te ontmoeten. Wàt er nu nog precies aan het werk afgerond moet worden en waarom dit nu persé in Venetië moet gebeuren is onduidelijk. In de kritieken wordt veel nadruk op dit gedeelte van het verhaal gelegd, omdat hier de twee verhalen die in het boek verweven zijn, bij elkaar komen. Het ene verhaal van de opkomst en het verval van de Eerste Hollandsche Glasfabriek en het andere over de jeugd en het persoonlijke leven van de hoofdpersoon. Het is inderdaad zo dat er in het derde hoofdstuk minder flashbacks voorkomen, maar ook in de rest van het boek kan het verhaal van de glasfabriek nauwelijks zonder het andere. Dat andere verhaal is geen op zichzelfstaand geheel als het uit het boek wordt gelicht. Het begin van dit hoofdstuk kenmerkt zich door een grote, allesoverheersende vrolijkheid, wat o.a. bewerkstelligd wordt door de zon die schijnt en door het grote aantal kleuren dat genoemd wordt. Alles lijkt misschien toch nog goed te komen. Tòt het moment waarop de hoofdpersoon terugkeert van haar tochtje over de lagunen. Op de terugreis komt er nog vóór Murano - het eilandje van de glasblazers - een dichte mist opzetten.
Er komt nog één spiegeling voor in dit laatste hoofdstuk, over de nep-schijnheiligheid van Allerzielen. De moeder van de hoofdpersoon, die ook in Venetië is, kan nu niet naar het graf van haar ouders om'te midden van de dorre bladeren, de bittere lucht van de aarde op te snuiven’. (blz. 85) In het spiegelbeeld wordt een beeld van vroeger geprojecteerd, hoe ze met haar vriendinnen vijf weesgegroetjes en drie onzevaders bad om een ziel uit het vagevuur in de hemel te helpen. Tussen elke ziel moest er twee minuten frisse lucht geademd worden, ‘opdat er niet gesjoemeld zou worden met hemelse wetten’ (blz. 85).
In Venetië ontmoet de hoofdfiguur dus Lefèbre en haar moeder. De relatie met haar moeder blijkt niet meer hersteld te kunnen worden en die met Lefèbre loopt op niets uit. Op een lezing waar ze met haar moeder is, ontmoet ze toevalligerwijs Lefèbre. Hij vertelt haar dat hij ontslag heeft genomen bij de glasfabriek, en dat hij met een oude vriend een wereldreis gaat maken. Vaste plannen heeft hij echter nog niet en hij vraagt of de -ik- niet mee wil als een soort privé-secretaris. Ze voelt er niet zoveel voor, maar ze belooft dat ze een definitief antwoord zal geven als ze de afgewerkte opdracht komt brengen. Als ze dan het eindresultaat van het verslag op het afgesproken tijdstip af komt leveren, blijkt Lefèbre al vertrokken te zijn. Hij is niet meer geïnteresseerd in het verhaal en geeft als reden voor zijn vertrek een lang tevoren gemaakte afspraak op, terwijl hij daar op de lezing nog niets van wist. Salaris en een vliegticket liggen echter voor de hoofdpersoon klaar en als ze toch nog mee wil op wereldreis, dan kan dat. De hoofdpersoon kan zijn vertrek moeilijk accepteren. Ze wil in ieder geval niet naar Sicilië. Het boek heeft een open einde als ze niet kan besluiten of ze met haar moeder mee naar Nederland terug zal gaan per trein, of dat ze met het vliegtuig naar de professor in Berlijn zal vertrekken...
Dit open einde van het boek bevestigt nog eens waarom er van Doeschka Meijsing gezegd wordt dat ze onder de invloed van Vestdijk staat. Ze is van mening dat de (open) einden van Vestdijk een kracht hebben die niet afsluit maar juist opent. Vooral in Het glinsterend pantser en Terug tot Ina Damman vindt ze dit sterk tot uitdrukking komen.
Naast het belangrijkste thema, dat van de spiegelingen, is er nog een aantal minder in het oog springende thema's aan te wijzen. Bijvoorbeeld de glassymboliek, want de roman gaat uiteindelijk over een glasfabriek. Op de titelpagina heeft Doeschka Meijsing een uitspraak van Maurice Marinot, geciteerd door Gabriel Mourey in The Studio (1927), opgenomen.
I think that a good piece of glasswork preserves, at its best, a form reflecting the human breath which has shaped it, and that its shape must be a moment in the life of the glass, fixed in the instant of cooling.
Hier wordt meteen aan het begin van de roman duidelijk gemaakt dat de flash-backs (in het citaat omschreven als ‘... a moment in the life of the glass, fixed in the instant of cooling.’) beschouwd moeten worden als verschillende soorten glaswerk: de verbinding tussen de terugblikken en al het glas in de roman.
De vliegenierssymboliek komt tot uitdrukking als de -ik- een beeld van de professor beschrijft:
... de professor stapt door het gras in haar grijs soldatenpak, haar enkels ingesnoerd in rijglaarzen. Soldatenlaarsjes. Vliegenier uit de hemel. Onbekende parachutist met lange haren vol van het wijde landschap. (blz. 82)
De moeder van de hoofdpersoon leest over een vliegtuigramp op Sicilië, waarbij Lefèbre - volgens verschillende recensenten - om het leven is gekomen. Aan het einde van de roman overweegt de -ik- met het vliegtuig naar Berlijn te gaan, nadat ze besloten heeft het geld voor de vliegticket naar Sicilië, dat ze van Mr. Lefèbre heeft gekregen, niet voor dat doel te gebruiken.
Van niet minder belang is de tijger- en de olifantsymboliek. De tijger komt niet alleen in de titel al twee keer voor, maar ook in het boek zelf een aantal malen. De ik-figuur ontmoet de professor voor de eerste keer in de Tijgerzaal van Artis. De tijger Shere Khan speelt telkens samen met de jongen M. een rol door de hele roman. De boekensteunen die voor de professor na een vakantiereis worden meegebracht, hebben de vorm van twee tijgers.
Ook de olifant is een geliefd symbool van de schrijfster. Het bureau in het huis van de oude mevrouw Bella wordt beschreven als een olifantenbureau. De foto in het museum waar mevrouw Bella over vertelt, toont een geschoten olifant met zijn jager en de jongen M. droomt dat hij een olifant cadeau krijgt. In Venetië wordt de San Marco vergeleken met een olifant. In de andere boeken van Doeschka Meijsing is dit motief ook al te zien. Olifanten zijn een persoonlijke fascinatie van de schrijfster. Vroeger heeft ze op school in een verhaal over deze dieren gehoord dat ze een heel lang en goed ontwikkeld geheugen hebben. Dit heeft een diepe indruk op haar gemaakt, zo diep dat ze het nu nog in haar boeken verwerkt, zowel in De kat achterna als in Tijger, tijger!
Doeschka Meysing: Tijger! Tijger
Querido 111 blz. fl. 17,90