| |
| |
| |
Ger Verrips
Berlijns blauw
Jos voelde een enorm gat in zijn maag - de bodem was eruit; wat er nog in had gelegen sijpelde zurig tussen zijn ingewanden door weg, een grote leegte en een lichte bijtende pijn langs de randen achterlatend. Hij bekeek het uit Berlijn afkomstige pakje dat de post hem die ochtend had bezorgd nog eens aan alle kanten maar vond opnieuw geen enkele aanwijzing omtrent de afzender. Hij haalde zich voor de geest hoe hij in het Stadtpark in Steglitz weer tot bewustzijn was gekomen, hij dacht vervolgens terug aan de momenten kort voor hij er in elkaar was gezakt - maar waar het er op aan kwam liet zijn geheugen hem nog steeds in de steek; hij ging met het pakje in de hand in een stoel bij het raam zitten om te proberen zich kalm en geduldig voor te stellen wat er kon zijn gebeurd. Voor hij er goed mee op gang was gekomen haalde hij de vier notitieblocs van zakformaat toch weer uit de envelop; hij sloeg de eerste de beste open.
‘Vergeet u niet dat hier vroeger alleen maar zand was. Kale hei, hier en daar een paar sparren,’ las hij ‘Wat zijn sparren? Hoge, rechte, stramme, kale stammen met daarboven, heel ver, een klein beetje groen dat er misschien af en toe wat vriendelijk bij afstak. Zo was Pruisen, eeuwenlang. Niets, totaal niets te beleven. Armoede, een en al armoede. Waar in Europa is de natuur zo'n rampzalige bedoening als hier? Boven de grond, onder de grond, niets, totaal niets te vinden dat van enig belang is. Dus waar moesten ze van leven, die Pruisen? Juist! Alles wat ze hier hebben, hebben ze ergens vandaan gehaald. Gehaald, ja. Niet in ruil voor iets dat ze zelf hadden, maar gewoon gehaald. Weggenomen. Roof, diefstal, moord en brand. “Kuten”, “klauen”, dat was het enige wat ze konden. “Schuften und Soldat Spielen”, dat is nog steeds het enige wat ze kunnen.’ Dat was de man in de Lesesaal geweest, wist Jos nog.
Lenin zag het zo: ‘Wie Berlijn heeft, heeft Europa’, las hij verderop in het bloc. Maar in 1918 misrekende hij zich. In 1945, de rode vlag op de Rijksdag, gloorde in Moskou de hoop opnieuw: ‘wie Berlijn heeft heeft Europa’. Maar Stalin was niet roekeloos, was niet zo'n domme, dolle dictator als de meesten inmiddels zijn gaan veronderstellen. In Potsdam misrekende trouwens ook hij zich. Wie heeft Berlijn eigenlijk? Dat zijn, in feite de Amerikanen. Nog steeds. En de Russen hebben daar best vrede mee als het er op aan komt. Zolang Berlijn maar niet weer Duits wordt. Niet Duitse Bondsrepubliek, niet Duits Democratische Republiek en vooral niet weer van die twee tezamen.
Ongemerkt had Jos zich wat ontspannen. Hij vroeg zich af waarom hij zo was geschrokken toen hij het pakje had opengemaakt en ontdekt had wat de inhoud ervan was. Omdat hij al een paar dagen geen ogenblik meer aan het bestaan van die blocs had gedacht? Omdat hij zich de inhoud ervan niet meteen had kunnen herinneren? Of omdat hij vreesde dat ze in verkeerde handen waren gevallen?
Hij liet zijn handen met de blocs en de andere post op zijn knieën zakken en staarde het raam uit, en over de daken aan de overkant heen de ruimte in en trachtte zich een voorstelling te maken van wat hem kon zijn overkomen toen hij die zaterdagmiddag, tijdens de laatste uren van zijn verblijf in Berlijn de Beymestrasse had verlaten en door het Stadtpark naar de Albrechtstrasse wilde terugkeren. Hij herinnerde zich dat hij bij de ingang van het parkje, bij iets als een kinderspeelplaats, tegen een hekje leunend, opnieuw de plattegrond van Berlijn had opengevouwen om er zeker van te zijn dat hij de goede richting zou kiezen. Hij zag opnieuw het pad voor zich dat hij was opgewandeld: het ging door het donkerste deel, eerst naar links buigend, dan naar rechts, tussen stevige, nu en dan glanzend oplichtende, drijfnatte boomstammen door en hij wist ook weer hoe honds- en hondsmoe hij zich op dat ogenblik had gevoeld en hoe moeizaam hij de ene voet voor de andere zette en nu en dan had gestrompeld voor hij moest zijn gestruikeld en in de modder was gevallen - en even verderop, bij de veel dikkere boom nog eens.
Jos herinnerde zich dat hij achter de bomen voor zich nu en dan autolichten had zien voorbijzwenken in wat naar hij toen al aannam de bocht in de Albrechtstrasse zou zijn, ergens bij de Bismarckstrasse, en hoe hij even tussen de kale takken door naar de grauwe snel donkerende winterhemel had gekeken maar daarna alleen nog op de bodem lette, die glibberig was met hier en daar plassen en plekken met imiddels vervuilde restanten sneeuw. Maar van alles wat er nog meer in hem opkwam, zou hij niet hebben kunnen zeggen of er van werkelijkheid of van verbeelding sprake was dan wel sprake van was geweest.
Er zou een jongeman vanaf de Albrechtstrasse het park kunnen zijn binnengestapt - oplettend, behoedzaam, maar vooral vastbesloten de eenzame wandelaar die hem naderde van diens geld en andere zaken van waarde te ontdoen. Op de donkerste plek, buiten het gezichtsveld van elke mogelijke voorbijganger, naast de dikke, vochtige, groenzwarte stam van de eik, zouden ze tegenover elkaar kunnen zijn komen te staan. De jongeman zou een dodelijk vermoeide vijftiger, bijna zestiger, voor zich hebben gezien, goedgekleed maar al wel een keer in de modder gevallen, versuft en niets-vermoedend voor zich uit kijkend - een prooi bij wie maar weinig weerstand en zeker buit kon worden verwacht.
Eén harde onverhoedse klap zou voldoende kunnen zijn geweest. Het hoofd zou tegen de stam kunnen zijn gebonsd, waardoor het slachtoffer, toen het een kwartier, een half uur, een uur later misschien, bijkwam slechts een verward beeld van de oorzaken van zijn val kon vinden.
Maar, vroeg Jos zich af, als de jongen dan vervolgens snel de zakken van de gevallen vreemdeling had doorzocht, waarom waren dan later wel diens blocnotes en niet de portefeuille en de portemonnee verdwenen? Eén ogenblik vreesde Jos dat het iemand alleen maar om die blocnotes en hun inhoud te doen was geweest: misschien was hij inderdaad alleen maar gestruikeld en door de slag van zijn hoofd tegen de stam van de eik buiten westen geraakt, misschien hadden politiemannen hem daar aangetroffen.
Welke politie? Die van West? Waarom zouden ze dan wel zijn blocnotes hebben meegenomen en hemzelf hebben laten liggen? Die van Oost? Aan de grens, in Helmstedt en bij Berlijn waren de namen van alle passagiers gecontroleerd: men wist in de DDR dat hij in West-Berlijn was, als men dat zou willen weten. Zijn komst zou zonder twijfel zijn opgevallen. Misschien had men iemand achter hem aangestuurd om te zien wat hij van zins was. Communisten onder elkaar? Ja,
| |
| |
zo waren ze wel. Al zo lang. En bespieders van professie waren er genoeg in dit land. Ook al zo lang.
Kon hij zichzelf nog wel communist noemen of was hij het in feite niet meer? Alleen al doordat hij daar op dat moment zo maar was en zo maar keek en zo maar aan dacht - zonder afspraak, zonder overleg, zonder enig idee vooraf, zo maar op zichzelf.
Jos maakte zich met een ruk los uit deze gedachtengang en piekerde weer over wat er met de blocs kon zijn gebeurd. Als er al iemand achter hem aan was geweest, waarom zou men hem dan de blocs hebben teruggestuurd? Had hij ze eigenlijk wel bij zich gehad toen hij daar liep?
Een van de notitieblocs was vrijwel geheel gewijd aan een bezoek aan de oude Rijksdag.
Boven de zuileningang: ‘Dem deutschen Volke.’ Eens een rots voor de democratie in het Rijk, nu ver van de bewoonde wereld, in een door bommen en granaten geschapen kilometers-wijde woestijn. Rug tegen De Muur.
Het Derde Rijk in een kleine zaal ondergebracht. Maar dan toch wel tot de nok toe vol. ‘National-Sozialismus - der organisierte Wille der Nation.’ ‘Een doordenkertje.
‘Wie ein Ausschrei muss es durch Deutschland gehen: Zerstampft den Kommunismus, Zerschmettert die Sozial-Demokratie. Wählt Hitler, Liste1.’
‘National-Sozialisten, Anti-Semiten! Volksgenossen... Riesenprotestkundgebung der National-Sozialistische deutscher Arbeiter Partei im Zirkus Krone. Redner: Herr Adolf Hitler.’
Bijna ononderbroken is de stem van de Führer er te horen. Woorden die telkens weer teloor gaan in orkanen van applaus. Suppoosten horen dat de hele dag, elke dag weer. Horen ze hun ouders klappen? Stonden ze er zelf bij als Hajotters? Generen ze zich? Worden ze boos? Hoe zou het klinken? Gekker en gekker of toch wel weer vertrouwd zolangzamerhand?
Stilte in de grote zaal over Lassalle, Marx, Bebel, Liebknecht. Stemmen werden toen nog niet gekopieerd. Komt daarom het denken sindsdien zo weinig vooruit? Te veel kopieën, te veel herhaling? Te veel stilstand in elk geval.
Op het achterkarton van een van de blocs zag Jos opeens E 66 staan, het nummer van zijn bagageloket in de grote hal van het station Berlin-Zoo. Het zou ook zo kunnen zijn geweest, bedacht hij, dat de overvaller, toen hij de zakken van het slachtoffer doorzocht, die sleutel met dat nummer had gevonden, naar Berlin-Zoo was gereisd, de koffer en de tas had opgehaald en de inhoud had geïnspecteerd.
De jongeman zou dan in de koffer een paar lichte suède schoenen hebben aangetroffen en een donkergroene pantalon met een brede zwarte ceintuur, overhemden, een pyama, een trui, een paar wollen kousen, ondergoed, en een toilettas die hij, naar Jos aannam, wel niet zou hebben ingezien. Wat verder? Een fototoestel, een fruitmesje, een paar boeken. Ritter, Blackbourn, Brandt, Deuerlein, Tinbergen, herinnerde Jos zich, plus - hij was ze bijna vergeten - het stuk van Die Rote Grutze, Mensch, ich liebe dich doch, en een oud gebedenboek van de Wehrmacht.
Toen hij het zo weer allemaal voor zich zag, wist Jos zeker dat de blocs niet in de koffer hadden gelegen. Hij nam aan dat de jongen ook de tas zou hebben geopend. Wat zou hij daarin zijn tegengekomen? Een map met kranteknipsels, een dikke stapel fotokopieën, de oude bijlage van een weekblad die hij op de terugreis eindelijk eens had willen lezen, de agenda, een paar cheques, ongetekend en zonder bankpas erbij, de Lesekarte van de Staatsbibliothek Preussischer Kulturbesitz en het plastic zakje met opdruk Merian: Wer Land und Leute kennen lernen will... Daar hadden de blocs in gezeten!
De vraag bleef waar hij het plasticzakje met de blocs had gelaten? In de tas? Had hij het onderweg ergens laten liggen? Of, nee, toch... Hij had ermee in de hand gelopen! Hij zag er zich op eens weer mee door de Budapester Strasse gaan. Of was dat een dag eerder geweest? En als de jongeman ze al in de tas had gevonden, waarom zou hij ze hem dan hebben opgestuurd?
Zou hij ze hebben gelezen? En als hij ze had gelezen, zou hij er dan zo van onder de indruk zijn geweest dat hij zou hebben gedacht. dit moet die man terughebben, dit moet hij afmaken, dit mag niet verloren gaan? O, ijdelheid der ijdelheden..., ging het door Jos heen. Wat een lachwekkende veronderstelling permitteerde hij zich. Zou zo'n dief Nederlands hebben kunnen lezen, zou hij dit handschrift hebben kunnen ontcijferen?
Trouwens: hoe was de sleutel van het bagageloket, met portefeuille, portemonnee en al, van Berlin Zoo op tijd weer terug gekomen in de zakken van de man die onder aan de eik in het Stadtpark in Steglitz lag? En waarom een jongeman? Waarom geen oudere? Waarom geen vrouw?
Als hij er zich niet zo koud had gevoeld zou hij niet zo gauw en zo graag aan een jonge, warmbloedige jongere met wilskracht hebben gedacht.
Jos werd opnieuw enige druk in de maagstreek gewaar. Wie had hem toch in godsnaam zijn notitieblocs toegestuurd en hoe, aan wie en waar was hij ze kwijtgeraakt? Hij bekeek voor de zoveelste keer de envelop. Het handschrift riep nog steeds geen enkele herinnering op. Het raadsel werd alleen maar groter.
Op een van de blocs stond met viltstift Staatsbibliothek vermeld. Het opende met een ontboezeming die niets met het doel van zijn bezoek van doen had.
Register Falk-plan vermeldt geen bibliotheek. De bibliotheek hier in West is: ‘Staatsbibliothek Preussischer Kulturbesitz’, Potsdamerstrasse, tegenover nr. 50 (Neu National Galerie). Gevolg van rukken en trekken vanuit Oost en vanuit West aan wat ‘Kulturbesitz’ heet. Oost heeft meer: ‘Deutscher Staatsbilbiothek und alter Bibliothek’. Maar wat doen ze ermee? Zonder politieke dekking thuis ga ik er niet heen. Alles wordt genoteerd, alles wordt geregistreerd, alles wordt gebruikt. Mijn dossier is er toch al te dik. Ik wil niet meer.
Jos vroeg zich af aan welke kant van De Muur hij behoorde te staan, communist of niet meer communist. Maar het was geen vraag om op dat moment dieper op in te gaan. ‘Wat wil ik?’ vervolgde hij nog. ‘Daar komt het op aan.’ Het antwoord sprak hij even later bijna hardop uit: ‘Op eigen benen staan, dat wil ik.’ Een schamel antwoord, wist hij. Niet groots in elk geval, eerder wat minnetjes. Egocentrisch, kleinburgerlijk, benepen, laagbijdegronds. Maar waar begon de beschaving? Op het moment waarop de mens rechtop wilde gaan. ‘Ik wil op eigen benen staan, herhaalde hij. Ik weet niet waartoe, ik weet niet waarom, ik vind eenvoudig dat het geen redenen zijn het niet toch maar te doen. Ik vertrouw het niet meer.’ Dat zou de reden zijn!
Er was nog wel enig vertrouwen in de anderen overgebleven. Hij was niet paranoied... Maar zo was het nu eenmaal: hij wilde begrijpen. Weten. Zo was de mens nu eenmaal: hij wilde be-grijpen. De apen begonnen er al mee. Hij keerde terug naar het bloc Staatsbibliothek.
Eindelijk iemand die er ook zo over denkt! Wolfgang J. Mommsen:
De greep naar de macht is op geen enkel tijdstip voor de 31e januari 1933 onafwendbaar geweest, ja, zij zou bij vastbesloten tegenweer ook daarna nog kunnen zijn voorkomen. Als Hitler desondanks aan de macht kwam en deze kon behouden, dan lag dat in eerste instantie aan de toenmalige politieke en economische eliten, maar tegelijkertijd ook daaraan, dat de Duitse arbeidersbeweging zich als gevolg van de politiek van de communistische internationale in een verbitterde broederstrijd had verstrikt, die de communisten blind voor de werkelijke gevaren liet worden en de sociaal-democraten politiek vergaand buiten staat tot manoevreren heeft gesteld.
Jos herlas keer op keer, heen en weer: Op geen enkel
| |
| |
tijdstip onafwendbaar geweest/ bij vastbesloten tegenweer/ als gevolg van de politiek van de communistische internationale/ verbitterde broederstrijd/ de communisten blind voor de werkelijke gevaren/ de sociaal-democraten niet in staat tot manoevreren/ de communisten blind voor de gevaren/ als gevolg van de communistische internationale/ op geen enkel tijdstip onafwendbaar geweest.
Jos liep de kamer op en neer. Hitler en alle ellende vandien hadden kunnen zijn voorkomen. Hij had het al eerder gezegd, hij zou het moeten blijven zeggen. Men hoorde het niet graag, men legde zich liever bij gemakkelijker verklaringen neer. Men hoorde liever dat God het zo had gewild, dat het noodlot en de loop der gebeurtenissen niet te bedwingen waren geweest, dat de gang der historie en de wetmatigheden van de maatschappelijke ontwikkeling nu eenmaal onwrikbaar waren en er tol voor moest worden betaald - en men hoorde het liefst dat het nu eenmaal in het Duitse volkskarakter, aan het mofse daarin, had gelegen. Vaak staat geluk voor zelfgenoegenzaamheid. Hij zou dat geluk moeten verstoren - hij dorst het niet aan, hij kon het niet aan.
Het was helder, zonnig winterweer, de hemel boven de Amstel was zuiver en zeer licht blauw; nu en dan leek het alsof er flonkerende kristallen voorbijzweefden. Jos was zeer gaan zitten en vergeleek het beeld met zijn eerste indrukken van de oude Duitse hoofdstad.
Berlijn had iets neerslachtigs: een, zeker in de winter, strenge, naargeestige verblijfplaats voor wie uit zachtzinniger streken aan zee kwam en er vreemdeling bleef, met hoge, plompe, grauwe huizenblokken en hier en daar nog steeds open plekken die aan bombardementen herinnerden. Brede trottoirs met kleine grijze steentjes en betegelde looppaden, zo ver van de gevel gelegen dat men weinig kans liep te worden getroffen door sneeuw en ijs dat over de brede goten en door de overal aanwezige hekwerken aan de vijf of zes verdiepingen hoger gelegen dakranden omlaag kan storten; de straten donker - door de as, het kolengruis en de zwarte steensslag die er werd gestrooid zodra het ging vriezen, en de beroete gevels. Men stookte er nog kolen, men vertrouwde zijn lot niet toe aan pijpleidingen voor olie of gas over het grondgebied van een Duitse Democratische Republiek die er niet voor zou terugdeinzen met dichtdraaien van kranen te dreigen als zij ooit weer dacht zich te kunnen veroorloven het andere Duitsland onder druk te zetten.
Vooral de as op de trottoirs had hem er terug in de tijd geplaatst, richting oorlog en ellende - een gewaarwording die hij de laatste twintig jaar niet meer had ondergaan voor zover hij zich herinneren kon.
Hij vermoedde dat Berlijn ook aantrekkelijk kon zijn: veel baksteen en weinig asfalt voor een wereldstad, veel ruimte, veel bomen, berken vooral, en architectonische experimenten - en een aantal buitenwijken die hem aan Het Gooi deden denken; maar om daarvan te kunnen genieten zou men er waarschijnlijk in het voorjaar moeten zijn.
De kleur die hem tegen de achtergrond van de loodgrijze hemel en het overheersende grauw en zwart in de straten het meest had getroffen was dat bijna donkerste en meest alledaagse blauw dat zich daar aan hem opdrong en dat voor zover hij wist doorgaans als Pruisisch blauw werd aangeduid. Hij herinnerde zich de gevel van het Europa Haus, waar dit blauw, samen met wat hij jagersgroen noemde, tussen glas en wit domineerde - een palet van het boerenland, zo te zien; hij dacht aan de straatnaamborden, de U-Bahn en, vele petten en uniformen. Blauw was in Pruisen symbolisch voor trouw en mannelijkheid - de kleur van huzaren en garderegimenten.
Wat viel er meer van deze plek in Pruisen te zeggen - van deze Reichshauptstadt ohne Reich, zoals hij had gedacht toen hij het Berliner Museum aan de Lindenstrasse had verlaten en zich zwervend door de Friedrich-, de Wilhelm- en de Stresemannstrasse op weg naar de Staatsbibliothek had begeven? Straatnamen die aan oude rijkskanselarijen en ministeries van buitenlandse en binnenlandse zaken in het eerste en het tweede maar vooral in het Derde Rijk deden denken - aan het Duitsland dat in de eerste helft van de twintigste eeuw nog zijn stempel op het grote gebeuren in dit deel van de wereld had weten te zetten en de laatste jaren van die periode zelfs heel Europa enige tijd in haar greep had gehad.
Het beeld van het oude centrum werd er inmiddels beheerst door speelgoedachtig aandoende blokken nieuwbouwwoningen de balkons voorzien van kleurtjes uit verfdozen die schoolkinderen er met kerst plegen te krijgen, en de grote leegten daartussen. In de nabijheid de bijna overal zichtbare grijze muur, De Muur, die dwars door het oude machtscentrum liep en alle grootheid en glorie van de oude rijken grondig had geamputeerd.
In de Stresemannstrasse herinnerde een plaquette aan het feit dat daar op een binnenplaats ooit ene Bismarck Linde was verrezen, geplant in de jaren '20 omdat de geëerbiedigde schepper van het Duitse Rijk er ooit, in de jaren '20 van de vorige eeuw, enig elementair onderwijs had genoten; de linde behoorde tot die weinige Duitse slachtoffers van de tweede wereldoorlog die men niet had willen vergeten.
Aan de inmiddels doodstille Wilhelmstrasse werd de aandacht getrokken door een nog steeds bewoond, op wijd braakland overeind gebleven deel van een oude huurkazerne; de achtergevel was puntgaaf dichtgepleisterd tot een kolossaal vlak van een veertig meter brede en dertig meter hoge, groenig aandoende grauwheid - laag - met rechtsonderaan een met een spuitbus aangebracht zwart anarchistisch onderschrift, waarin de waanzin van zowel het nazidom als haar spottende tegenhanger leken samen te vallen in de waarschijnlijk als Berlijns-blauwe humor bedoelde kreet: Anarchie ist machbar, Herr Nachbar! (A)
Van het Berliner Museum was Jos alleen Heinrich Zille sterk bijgebleven: de man die met zijn tekeningen vol drank-, sex- en blote billengrappen, maar vooral met de stoeten proletarische kinderen die zijn prenten bevolkten de armoede in de achterbuurten, en de manieren waarop men er zich ook binnenskamers moreel op de been hield, had vereeuwigd. Hij had dat alles waarschijnlijk het scherpst getroffen in Der Frühlingsmaler: een benauwd, drukbehuisd zolderhok, twee dreumessen over de vloer, een man met een penseel wat houterig achter en naast zijn schildersezel, kijkend naar zijn naakte vrouw die, en profil, wat ongeduldig, niet zonder moeite haar uitgezakt lijf stil staande houdend, posseerde in het daglicht dat door het enige raam in de woning binnenviel, met op de achtergrond de dakgoten - in de andere stegen - een halfvolle zuigfles even in de vensterbank neergezet. Mensen, voorjaar, onstuitbaar - waar ook ter wereld.
Berlijn moest, vooral vroeger, in de oudheid van voor Hitler, een metropool zijn geweest vol proletariers met een traditioneel centrum van kunst en intellect - een oase van de moderne tijd in een middeleeuws, feodaal gebleven gebied, met een militaristisch-gezind oppergezag boven zich. Verklaarde dat het, dat blau, dat in Pruizen voor mannelijk en trouw, in het Berlijns voor dom en dronken stond?
Jos moest enige tegenzin overwinnen de elastiekjes los te maken die om het met losse notitiekladjes opgedikte bloc zaten waarop met viltstift Landesarchiv was gezet. Eerst bekeek hij enkele van de losse notities die hij door zijn handen liet gaan aandachtig; hij was vergeten dat hij ze juist in dat bloc had gestoken. Er was een kranteknipsel met daarop een passage onderstreept: Max Scheler, altijd vol ideeën, stierf omdat hij niet meer kon slapen. Op een van een fotokopie afgeknipte strook papier was in haast neergekrabbeld: Wat doe ik hier? Wat komt ervan terecht? Ik kom hier niet voor mezelf! Niet voor mezelf alleen! Voor l'histoire concrète. Voor la politique concrète. De derde was op de achterkant van een nota terecht gekomen van het restaurant waar hij na zijn bezoek aan het Landesarchiv naartoe was gegaan. Wat gebeurde er in Europa? Wat gebeurde er in Duitsland?
| |
| |
Welke ogenblikken waren beslissend? Wat had men toentertijd nog kunnen doen? Wat had men behoren te doen? Waarom is het nagelaten? Wat zouden we nu willen doen als we toen hadden kunnen handelen? Wat zouden we ervan hebben moeten leren? We? Wie we? Communisten, socialisten, liberalen - wie anders? Twintig eeuwen na de kruisiging van Christus kan men met kerken en theologen te veel kanten tegelijk op.
De eerste aantekeningen in het bloc zelf leken tamelijk luchtig, maar waren zonder twijfel niet meer dan een aanloop naar de grote hindernissen geweest en niet vanwege hun waarde voor zijn onderzoek opgesteld.
Koppen in de Vorwärts (SP) en de Rote Fahne (KP) anno 1919 in Berlijn: Zur Regelung der Kommandogewalt / Die Ordnung herrscht in Berlin / Der weisse Schrecken / Das Versagen der Führer / Das Spiel mit dem weissen Schrecken/ Erst Ordnung dan Frieden/ Was machen die Führer?/Für das neue Duitschland.
Hoe Duits is dit alles?
Kleine Spielerei van een Hollander. Zij zijn groot en kunnen grof zijn, wij alleen geniepig nu en dan.
Andere koppen: Was weiter / Der Hauptfeind steht im eigenen Lande/ Was weiter? / Sozialdemokratie und Beamtenfrage/ Wollen wir zugrunde gehen?/ Die Front gegen den Bolschewismus - Freiwillige vor!/ Der Todeskampf der Ebert-Scheidemann Regierung/ Bolschewistische Herrschaft am Ende / Wollen wir zugrunde gehen?/Trotz alledem / Die Lehren der Krise / Was weiter?
Duitse arbeidersbeweging anno 1918-1919.
Was weiter? Wat zou ik zeggen? Ik zeg: Eerst die Lehren der Krisen en dat Trotz alledem. Juist de pijnlijkste plekken moeten worden onderzocht.
Jos' tegenzin was verdwenen - hij las verder of hij nog van niets wist.
Berlijn, 9 november 1918. ‘De nieuwe regering heeft de leiding van het werk overgenomen om het Duitse Volk tegen burgeroorlog en hongersnood te beschermen en zijn gerechtvaardigde eisen op zelfbeschikking erdoor te krijgen.’ Ebert (SPD)
Berlijn, 9 november 1918, enkele uren daarna. ‘Op dit uur proclameren wij de vrije Socialistische Republiek van Duitsland. Wij groeten onze Russische broeders... en roepen op tot voltooiing van de wereldrevolutie.’ Karl Liebknecht (kort daarop KPD)
Eigenlijk is het verschil heel eenvoudig geweest: Petersburg 1917: ‘Vrede en brood!’ Berlijn in 1918: ‘Vrede, Vrijheid, Brood!’ Wisten zei in Petersburg veel van vrijheid?
Om de vrede ging het eind 1918 allang niet meer. Liebknecht op 30 december 1918 (oprichtingscongres KPD): Wij willen geen limonaderevolutie, maar wij willen de ijzeren vuist heffen tegen iedereen die zich keert tegen de sociale revolutie. De internationalisering van de burgeroorlog, dat is wat wij in de eerste plaats hebben te verwachten... De gemeenschappelijke strijd van het Duitse en het Russische proletariaat in wapenrok tegen de gemeenschappelijke Ententevijand (Levendig bravo)
Rosa Luxemburg is niet goed geworden en heeft geen slotwoord meer kunnen spreken.
Commentaar SPD: Rusland is hedentendage de enige staat die oorlog wil. Het benut de Spartakusbond (KPD) in oprichting) als zijn agenten, om de wereldoorlog aan de Rijn te hervatten... Moge Rusland op zijn eigen wijze zalig worden. Maar zolang het niet zijn bolsjewistische wereldveroveraarsdroom loslaat, zolang het zich op onbeschaamde wijze in de innerlijke aangelegenheden van andere staten mengt, kan het in Europa niet rustig zijn. De Spartakisten zijn vandaag niets anders meer dan de geworven agenten van een vreemde mogendheid die onze interne en externe vrede bedreigt.
Jos kan er weer niet stil bij blijven zitten en banjerde diagonaal zijn kamer door. Zo was het grote debat tussen socialisten en communisten in West-Europa een mensenleeftijd terug grootop begonnen. Moest men niet, in elk geval achteraf, het gelijk van Ebert en de zijnen kunnen erkennen?
‘Ordung herrscht in Berlin!’ Jullie stompzinnige beulsknechten! Jullie ‘orde’ is op zand gebouwd. De revolutie zal zich morgen al ‘rasselnd wieder in die Höh’ richten en tot jullie schrik met bazuingeschal verkondigen: ich war, ich bin, ich werde sein. Laatste woorden van Rosa Luxemburg in de Rote Fahne.
Een, twee dagen later werd ze vermoord.
Bazuingeschal? Een beeld van het hiernamaals uit het christendom. En rasseln? Rasseln mit wörter! Dikke woorden gebruiken. Niet de revolutie rasselte omhoog, maar de contrarevolutie die ten slotte, in 1933, onder Hitler, kon zegevieren, ook dankzij vijftien jaar strijd op leven en dood tussen communisten en socialisten - één wanhoop al wanhoop, begonnen door Liebknecht en Luxemburg, de misplaatste heiligen en martelaren van de na hun dood gestichte Internationale in Moskou.
Liebknecht - een nerveuze, nooit genoeg au sérieux genomen zoon van de voorman-voorvader van het Duitse socialisme? Luxemburg, romantische Rosa - een uit Rusland gevluchte Poolse jodin die via een schijnhuwelijk de Duitse nationaliteit heeft verworven, wier belangrijkste vriend en medestrijder Leo Jogiches, haar geliefde, die beherrschende Gestalt ihres Lebens, ook al een vluchteling uit het Russische tsarenrijk is. Wat zullen die twee vreemdelingen hebben kunnen begrijpen van de gevoelens van de arbeidersklasse en de mogelijkheden van de socialistische beweging in Duitsland, toen zij in '18 de eerste Republiek en de eerste regering van democratische socialisten in de historie van dit land, prompt het voorbeeld van de kameraden thuis in Petersburg volgend, de revolutionaire burgeroorlog verklaarden?
Als een ontspannend terzijde las Jos nog even de tekst van de advertentie die hem in de Vorwärts van 23 januari 1919 was opgevallen. Kurt Wolff Verslag Leipzig. Nach aufhebung der Zensur ist jetzt überall erhaltlich Heinrich Mann: Der Untertan. Gebunden M. 7,50. Auflage 80.000. Das Deutschland Wilhelms II. Der erste grosse Deutsche politische Roman. ‘Der Untertan soll heute gelesen werden. Er ist aktuell in jedem Sinne' Berliner Börsecourier.’ Later was het boek opnieuw verboden en zelfs verbrand. Heinrich Mann zelf had bij de herverschijning na de tweede wereldoorlog gezegd dat in Duitsland alleen dan voor De onderdaan belangstelling bestond als men weer eens een oorlog had verloren en nog niet met de volgende begon.
Jos merkte dat ook hijzelf het moreel nu en dan graag wat met een mopje over moffen hooghield.
‘Vroeger bracht ik feiten naar voren die onze visie konden bevestigen, nu zoek ik naar feiten die haar zouden kunnen weerleggen,’ overwoog Jos later op de dag. ‘Vroeger was ik propagandist, behoudend. Nu ben ik analist, eindelijk vooruitstrevend - vroeger gaf ik onderricht, nu verricht ik onderzoek. Omgekeerd zou beter zijn geweest... Maar beter laat dan nooit.’ Hij nam het stapeltje blocs toch nog maar eens ter hand. ‘Een echte partij zou aan onderzoek en onderricht doen - aan echt onderzoek,’ dacht hij nog, voor hij de laatste aantekeningen doornam.
Corneliusbrücke. Koud en winterig. Zaterdag. Toch stratenmakers aan de gang. Ze kijken op noch om, ook niet als ze merken dat ik foto's neem.
Dat was de plek waar Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg hoogstwaarschijnlijk waren vermoord, waar ze in elk geval in het Landwehrkanal waren geworpen.
In de schemer onder de boom een schild aan het hek, moeilijk te lezen. Hun namen erop. De datum van de moord is niet bekend.
Jos herhaalde thuis in zijn kamer wat hij op dat ogenblik daar op die brug in Berlijn voor het eerst klaar had gezien en
| |
| |
helder had kunnen formuleren en zette het eindelijk eens op papier: De leer van Lenin en de afkeer van de communistische partijen jegens de sociaal-democratie zijn op leugens en legenden over Berlijn 1918 gebasseerd. Daar is alle ellende nadien goeddeels aan te danken geweest: Hitler, Stalin, de oorlog, de kampen, de druk en het gif van zoveel onwaarachtigheden, de leugenachtigheid van wat de kolossale propaganda-apparaten uitbrachten, het diepe morele verval dat zelfs de ideeën van het socialisme in de twintigste eeuw zo goed als onherstelbaar heeft kunnen verzieken.
Ger Verrips (foto: Steye Raviez).
De gedachte was hem allengs vertrouwder geworden - hij zag nog wel een afgrond van teleurstelling en verbittering voor zich, maar hij keek beheerster naar de rand ervan dan toen hij in het Landesarchiv zat en op de Corneliusbrücke stond.
Gevoelens van liefde en bewondering hoefden niet te worden verloochend - persoonlijke moed was een te kostbaar goed in de strijd. Maar uiteindelijk telden alleen de poltieke feiten de koele verstandelijke beoordeling daarvan.
Welke aanhanger van Luxemburg, Liebknecht en Lenin zou het daar in alle oprechtheid niet mee eens moeten zijn?
Toen hij het schild dat aan de moord herinnerde de rug had toegekeerd, had Jos zich rechtstreeks naar Berlin Zoo begeven, aan niets meer, of aan iets anders dan aan Karl and Rosa denkend. Hij was de Budapester Strasse opgelopen - te lang en te breed en te saai voor wie er niet in een auto reed - en zichzelf af en toe verweten dat hij zich niet aan de omweg van een kwartier à een half uur waagde om langs Derfflingerstrasse 23 te gaan, waar Franz Mehring had gewoond en zijn Lessinglegende (1893) schreef, de eerste klassiek geworden marxistische analyse van de ontwikkelingsgeschiedenis van het Pruisische despotisme, zoals hij al voor hij naar Berlijn reisde had genoteerd.
Hij herinnerde zich dat het dat uur voor het eerst sedert hij in Berlijn was helder werd en hij met de duidelijke stand van de zon in deze voor hem vreemde stad ook voor het eerst weer zijn richtinggevoel had teruggekregen.
De zon en de ontdekking van dit instinctmatige in hem stemden hem lichtelijk gelukkig en opgeruimd, maar ze konden niet voorkomen dat hij toch neerslachtig werd, zonder het te merken, zonder het te willen weten, zonder door te denken over wat hem duidelijker en duidelijker werd.
Er zat een grondfout in de redeneringen die hij van al vrij jongsaf aan had gevolgd en de waarde van al wat hij goed dacht te hebben gedaan was heel wat geringer dan hij tot op dat ogenblik had willen en kunnen geloven.
Hij snakte naar afleiding - hoe natuurlijker, hoe lichamelijker hoe beter.
Er was hem een vrouw met wel erg veel deodorant gepasseerd; hij had het opgesnoven - geprikkeld, even tot elk ordinair zijn bereid. Hij was een Bierstube binnengelopen en had geprobeerd een praatje met het Dirndl te maken: ‘Wat is het stil...’ ze had hem onmiddellijk de pas afgesneden - ‘Dat komt omdat ik hier ben...’ - en zich meteen teruggetrokken.
Daar had hij toen snel wat van zijn indrukken bij de Corneliusbrücke neergepend, zonder de verkillende politieke conclusies onder woorden te brengen. Ze waren slordig afgesloten.
Moord blijft moord. Telkens weer wordt het Gustav Noske verweten. Nooit wordt de Nederlandse consul genoemd die er meer van moet hebben geweten. Geen moord heeft in de twintigste eeuw grotere gevolgen voor de loop der historie gehad. Als ze waren blijven leven zouden Karl en Rosa zichzelf en de beweging die ze leidden hebben kunnen corrigeren en hadden zowel Stalin als Hitler minder kansen gekregen.
Eén dag na Rosa en Karl ging ook Franz Mehring heen. ‘Vorwärts’ besteedde er geen aandacht aan. ‘Rote Fahne’ wel.
Had hij zijn blocs daar in die Bierstube achtergelaten? Kon hij zich nog herinneren er daarna mee over straat te hebben gewandeld? Jos vreesde dat zijn geheugen hem in de steek zou laten.
Hij herinnerde zich alleen nog dat hij, toen hij de bierpul die hem was voorgezet eindelijk leeg had, de zaak verliet en de kruising overstak op weg naar de stationsingang, opeens alle mensen die hij om zich heen zag als dom en onverschillig en alleen al daarom als hoogst onbetrouwbaar beschouwde. Maar dat kon alleen aan hemzelf hebben gelegen. Allicht had hij ook zelf wat dommer en onverschilliger willen zijn op dat moment.
Tegen de tijd dat hij in de stationshal was gearriveerd, zag hij iedereen als min of meer overspannen. Maar ook dat moest een vorm van projectie zijn geweest. Toch was het eerste dat hem in dat station Zoölogischer Garten was opgevallen de anarchistische programtekst geweest die met een spuitbus op het beton was vereeuwigd: Freitheit für alle! Sonst gibt es pausenlos Krawalle! (A).
De Krawalle die hij er even later meemaakte werden veroorzaakt door vier rechercheurs die onder protest van enkele artistiek aandoende omstanders een drugverslaafde trachten af te voeren en door een schare voetbalsupporters vol drank die door een peloton gehelmde, met wapenstokken in de hand opgestelde politiemannen werden opgewacht die hoopten ze alleen al door hun aanblik een toontje lager te kunnen laten zingen.
Hij had enkele ogenblikken troost voor zijn verlatenheid en vervreemding gezocht tegenover een reclameaffiche, waarop een drom bijna over elkaar heen struikelende Bundeswehrsoldaten omkeek naar een uitdagend wegstappende blondine op hoge benen, bij wie, ter aanbeveling van een merk sigaretten, de rok zo hoog opwaaide dat het publiek zelfs nog iets van haar blote lies kon bekijken. Fuck die Bundeswehr! (A) stond erop gespoten. I do it had een politiek minder bezetene in een wolkje uit de mond van het meisje geschreven.
Zou hij voor hij in lijn 9 van de U-Bahn was gestapt misschien weer bij zijn bagageloket zijn geweest en de blocnotes in zijn tas hebben gedaan of zou hij ze mee naar Steglitz hebben genomen? Waarom had hij die laatste uren voor de
| |
| |
nachttrein hem naar Amsterdam terug zou brengen nog in Steglitz willen doorbrengen? Om enkele adressen uit de Literarische Reiseführer op te zoeken.
Waar had Franz Mehring gehuisd toen hij politiek ter linkerzijde een rol van betekenis kreeg in het Berlijn van voor '18? In villa's of in een kazernewoning? En wat viel er te ontdekken omtrent Ernst Jünger, die na '18 intellectueel idool ter rechterzijde werd, imponerend voorzanger en vertolker van de mythen en de melancholie van het oeroude obscurantisme van het militairisme in Pruisen.
Opeens herinnerde Jos zich dat hij tijdens de rit naar Rathaus Steglitz notities over Franz Mehring doornam. Hij vond ze snel terug in het bloc Staatsbibliothek.
Franz Mehring (1846-1919), geboren in Schlawe (Pommeren), zoon van een Pruisische officier. Redacteur, later hoofdredacteur ‘Volkszeitung’ (vanaf 1884). Lessinglegende (1893). Marxbiografie (posthuum, 1919). Register Falkplan: West-Berlin: Mehring Brücke, Mehring Damm, Mehring Strasse, Mehring Platz. Ost-Berlin: Franz Mehring Platz. Laatste woonplaats (vanaf 1912) Albrechtstrasse 22.
Hij had de blocs dus niet in die Bierstube laten liggen en niet in het bagageloket opgeborgen maar bij zich gehad toen hij naar Steglitz reisde!
Jos probeerde zich de wandeling die hij toen had gemaakt stap voor stap weer voor de geest te halen.
Waar was hij de blocs kwijtgeraakt? Aan wie? Waarom waren ze hem nagestuurd?
In Steglitz had hij meteen de Albrechtstrasse opgezocht, maar hij was er na het viaduct al vrij snel rechtsaf gegaan om de nabijgelegen Beymestrasse te bereiken, waar Mehring rond 1900 woonde, hij had er op nummer 7 nog slechts een na de oorlog opgetrokken Evangelische Volksschule kunnen ontdekken. Vanuit de Beymestrasse was hij in het Stadtpark beland...
Jos raakte in de war. Hij was er zeker van dat hij toen het Stadtpark ook weer uit was gekomen en wel bij de bocht in de Albrechtstrasse! Hij was er zeker van nog minstens een uur door andere nabijgelegen wijken te hebben gedwaald, onder andere trachtend informaties in te winnen omtrent Georg Grosz, voor hij - beseffend dat alles vergeefs was geweest, dat van de betrokkenen, noch van hun woningen iets gespaard was gebleven en hij zelfs geen teken van herkenning had aangetroffen, wanneer omwonenden hun namen en reputaties van hem vernamen - naar het U-Bahn station was teruggekeerd.
Hij herinnerde zich dat hij toen pas, van daaruit de nabijgelegen Wulffstrasse (vroeger Hohenzollernstrasse) had opgezocht en op nummer 6 de enige wel intact gebleven woning van zijn lijstje had gevonden, die van Ernst Jünger. Haben Sie kein geistliches Zuhause? werd voorbijgangers er via een plakaat achter een van de ramen gevraagd. Wir mochten es Ihnen anbieten; in der Christengemeinde Tabor. Ook Jüngers naam zei er niemand nog iets.
Wat doe ik hier nog? Wat ben ik begonnen? Wat heeft dit allemaal voor zin? had Jos zich afgevraagd, toen hij, door en door verkleumd en zich verlaten voelend, gepijnigd door dikke voeten en zere schouders, gedeprimeerd door zijn slechter wordende ogen die hem bij elke naam en elk nummer dat hij nog eens had willen nakijken in de Reiseführer of op het Falkplan hadden genoodzaakt zijn handschoenen uit te doen en zijn bril op te scharrelen.
Hij was nog slechts van één verlangen vervuld geweest: te gaan liggen, desnoods koud en verstijfd - als hij maar zijn ogen zou kunnen sluiten, niets meer hoefde te begrijpen, niets meer hoefde te weten, niets meer hoefde te voelen, niets meer hoefde te doen vooral.
De trappen naar het U-Bahn-perron hadden hem te vermoeiend geleken. Traag, zonder op iets bepaalds af te gaan, was hij door de Schlossstrasse voort blijven stappen. Op een zeker moment was hij er voor de etalage van een banketbakkerij beland.
Achter de winkel was een theesalon... Jos zag er zich opeens weer aan het kleine ronde marmeren tafeltje zitten. Zijn rug tegen het glas van de winkel, voor zich een zaal vol dames - de ogen als zwaailichten heen en weer gaand door een blikveld waarin hij als enige man alleen zat.
Jos draaide de blocs een voor een om; achterop het karton van de laatste vond hij wat hij er had besteld: Thee/Zitron 3.50, Kirschtorte 3.50, Tee/Zitron 3.50, Irish Coffee //// x 6.50. Samen 36.50.
Hij had er voor het eerst van zijn leven een ware afschuw van vrouwen gekregen - van alle vrouwen, van het vrouwelijke wezen als zodanig. Zowel van het met oorringen, broches en halskettingen, in bont gepakte vervleesde gebak dat hij bij tonnen tegelijk om zich heen zag en het liefst met een bulldozer in één keer naar de achtertuin had zien schuiven, als van de paar jonge meisjes die nog aandacht trachtten te trekken door alleen maar mooi te zitten zijn.
Achteraf verbaasde het hem, dat hij al die vette vrouwelijkheid om zich heen niet had willen ontvluchten. Hij moest zich, Irish Coffee na Irish Coffee, alleen nog aan de warmte hebben willen verzaligen en niet meer hebben willen danken aan zijn schouders, zijn ogen en zijn voeten, en niet meer aan zijn lendenen die zich steeds moeizamer lieten rechten en niet meer aan alle ellende met Karl und Rosa en wat er nadien allemaal voor onzin was uitgehaald.
Hij had zich er nog wel even afgevraagd of hij misschien impotent werd. Hoe kwam het dat hij zich daar niet kon indenken ooit nog één vinger naar een vrouw uit te steken?
Na vier whisky-koffies was hij toch opeens vertrokken. Waarom ook weer?
Pal naast hem waren twee kleine, tanige vrouwtjes van over de zeventig neergestreken, die daar elke week op vaste tijdstippen bijeen bleken te komen en allang geen enkele man enige aandacht waard achtten. Met schelle, halfluide stemmen praatten ze, zonder naar elkaar te luisteren, een uur lang gezellig op een en dezelfde toon almaar over dezelfde dingen langs elkaar heen.
‘Der ist auf der Strasse umgekippt. War tod. Fremde Leute angerufen. Auf der Strasse umgekippt. Fremde Leute haben angerufen. War schon tod. Auf der Strasse, umgekippt. Fremde Leute haben angerufen. Der ist auf der Strasse umgekippt...’
Ze zou minstens drie dagen zo door kunnen blijven praten, had Jos zitten bedenken en er minstens drie weken zo over door blijven denken. Tot een andere dood, van een andere medebejaarde, haar zou gaan obsederen, en daarna weer een andere, en, wie weet, daarna nog een - of vier, of achtendertig. Hoe lang zou het nog duren tot er een paar dagen lang zo over haarzelf zou worden geleuterd.
Eén moment had hij zichzelf weer in de Schlossstrasse zien lopen en umkippen - fremde Leute bogen zich over hem heen, liepen naar een telefooncel... Op dat ogenblik was hij opgestaan en had afgerekend en de theesalon verlaten.
Bij de winkeldeur was hij bijna gestruikeld. Wat zou er gebeurd zijn als hij door het glas was gevallen? Vol sneden, vol glas, een en al bloed. Zou men hem in het ziekenhuis meteen hebben geholpen of eerst willen weten wie hij was en welke behandeling met zekerheid zou worden betaald en door wie? Of zou men hem hebben laten liggen - tot het te laat was en de boel alleen maar hoefde te worden opgeruimd?
Hij was heelhuids langs het glas op straat terecht gekomen, waar hij een intense pijn in zijn gezicht had gekregen. Van de kou? Van de whisky? Van de straattegels toen hij viel? Zijn voeten hadden toch weer gedaan wat hij wilde, zijn nek kraakte toen hij zijn hoofd nadrukkelijk van links naar rechts wendde en zijn rug bleef tientallen meters kaarsrecht omdat hij dat nu eenmaal zo wilde.
Buiten had hij zich herinnerd dat hij Mehrings huis in de Albrechtstrasse was vergeten, toen hij de omweg door de Beymestrasse had gemaakt. Hij was twee keer door de Albrechtstrasse en, inderdaad, twee keer door het Stadtpark gegaan!
| |
| |
Ook de woning van Mehring, Albrechtstrasse aan de Albrecht strasse was echter verdwenen. Hij zag er een benzinepomp Opels Kadett werden er verkocht. De gevel bestond uit moderne kleine tegeltjes, hooguit tien jaar oud.
Jos was toen opnieuw, bijna gedachteloos naar de Beymestrasse gelopen en nog eens door het kleine Stadtpark gegaan - alleen maar om nog een kleine omweg voor zichzelf te maken, een streep onder de teleurstellingen van die middag in Steglitz te zetten en te proberen de gedachten in zijn inmiddels weer wat bekoelde hoofd op wat anders te richten.
Die tweede keer moest het gebeurd zijn. Was hij, bevangen door kou, ontberingen en alcohol, uit zichzelf tegen de boom gevallen?
Had hij de blocnotes daar laten liggen toen hij amper bijgekomen, zich in het donker met moeite weer rechtovereind tegen de stam van de eik had weten te krijgen? Had een toevallige voorbijganger ze gevonden?
Jos kon er nog steeds geen touw aan vastknopen.
Voor de zekerheid keek hij nog eens een keer alles zorgvuldig door, maar werkelijk nergens in of op de blocs kwam zijn naam, zijn adres, zijn telefoonnummer of zelfs maar die van iemand anders voor, bij wie men navraag zou hebben kunnen gedaan.
Hij voelde opnieuw zurig vocht uit zijn maag over de lagergelegen ingewanden glijden. Was er dan toch politie of bespiederij in geding?
De volgende dag bracht de post hem een brief uit West-Berlijn geschreven door dezelfde hand die zijn naam en adres op het pakje met de blocs had gezet.
Lieber Herr, Damit sie es wissen. Wir haben Ihnen ein Paketchen mit vier Schreibblocks geschickt. Sie hatten diese auf dem Tisch im Teesalon an der Schlossstrasse hinterlassen. Grüsse, Frau Dunst. Het adres van de afzendster ontbrak.
Het eerste waar Jos aan dacht, was dat Frau Dunst een serveerster of een schoonmaakster in de theesalon was. Maar hoe was die dan aan zijn naam en adres gekomen? Daarna overwoog hij dat de twee oude dametjes hem waren gevolgd in de veronderstelling dat hij ook wel gauw umgekippt zou komen te liggen en zij, toen hij daar eenmaal lag, niet hadden opgebeld maar in zijn zakken alleen maar zijn naam en adres opzochten.
Ze kon men zich 'nen blauen Dunst machen...
Hij mocht zich niet bij dit mysterie neerleggen, hij moest blijven trachten te begrijpen wat er gebeurd was, vond Jos. Er moest een verklaring voor zijn.
Misschien was er wel een verklaring voor te vinden geweest, maar zou hij die, tegen de stroom van het gebeuren nadien, van zo ver af, niet kunnen achterhalen.
Hoofdzaak was, dat hij zijn blocs en zijn gedachten van toen weer had en hij er nog iets mee kon gaan doen, overwoog hij op een ander moment.
De dag daarop zocht hij net zo lang in Westberlijnse telefoongidsen tot hij de theesalon in de Schlossstrasse vond. Een jonge, zeer behulpzame vrouw beantwoordde hem zo goed ze maar kon en belde hem een paar dagen later terug. Frau Dunst moest volgens haar een in de zaak misschien wel van gezicht maar in elk geval niet bij name bekende klant zijn.
Misschien had Frau Dunst een blaadje met zijn naam en adres eruit gescheurd toen ze het pakje verzond... Maar waarom zou hij er in Godsnaam zijn naam en adres in hebben gezet?
In een dronken bui misschien, achteloos. Op de achterkant van de spijskaart.
|
|