| |
| |
| |
G.A.M. Janssens
James Baldwin als romanschrijver
James Baldwin is de bekendste zwarte schrijver uit de Amerikaanse geschiedenis. Tot deze conclusie kom je als je andere kandidaten voor de titel de revue laat passeren. De eerste negerroman met een bestseller oplage was Native Son (1940) van Richard Wright, die opschudding veroorzaakte door de onverbloemde haat voor blanke onderdrukking die er de inspiratie voor vormde. Voor de jonge Baldwin was Wright een vaderfiguur; hij ontmoette Wright voor het eerst in New York in 1944 en verkeerde vaak in zijn gezelschap nadat beiden - eerst Wright en, in 1948, Baldwin - naar Parijs waren geëxpatrieerd. Spoedig volgde de klassieke verloochening van de vader door de rebelse zoon, toen Baldwin in het openbaar stelling nam tegen het type roman dat is ingegeven, en waarvan de ontwikkeling wordt gedetermineerd, door maatschappelijk protest. Als schrijver weigerde Baldwin een dwingende relatie te erkennen tussen zijn huidskleur en zijn kunst, maar dat is een onhoudbaar standpunt gebleken: het is juist de spanning geweest die door deze relatie werd teweeggebracht, die zijn verdere loopbaan, als neger en als schrijver, heeft bepaald.
Baldwins stellingname tegen het propagandistische element in de kunst paste precies in het veranderde denken over de roman na de tweede wereldoorlog en was er ongetwijfeld ook door beïnvloed. Zijn houding werd gedeeld door Ralph Ellison, wiens Invisible Man (1952) een subtieler protest beoogde tegen de relatie tussen blank en zwart dan het te contrastief perspectief van Wright. Baldwin en Ellison belichten de morele keuze van de individuele mens en nemen stelling tegen de idee dat zijn reacties en handelen zijn voorbestemd door de maatschappelijke omstandigheden waarin hij verkeert. Beiden voelen zich verwant met de Amerikaanse en de Westerse literaire traditie, en ver verwijderd van hun Afrikaanse oorsprong. Dat Baldwin, en niet Ellison, zo'n belangrijke voorman werd in de beweging voor gelijke burgerrechten vindt waarschijnlijk mede zijn oorzaak in de meer gesettelde positie van Ellison en in de invloed van de godsdienst op de jonge Baldwin.
Het milieu waarin Baldwin opgroeide, werd beheerst door de fundamentalistische evangelieprediking die de Amerikaanse neger uit het Zuiden had meegedragen naar de sloppen van Harlem. Op veertienjarige leeftijd onderging hij een extatische bekering en trad gedurende de volgende 3 jaar - hij zat toen op de middelbare school - tenminste een maal per week op als predikant. De stijl van de predikant - het ritme, de herhalingen, het illustratieve volkse verhaal - werd ook de stijl van de schrijver en beïnvloedde wellicht mede diens houding, want het is een stijl die eerder past bij het verklaren, het emotioneel belichten en oratorisch overreden, dan bij de rationele analyse. Zijn essays en autobiografische geschriften ontlenen er een soms Messiaans aandoende rhetoriek aan die de lezer meesleept en niet aanmoedigt tot een al te nauwkeurige en strikt rationele interpretatie van het gezegde. Hoewel Baldwin zijn godsdienstige geloof verloor, bleef de predikerstijl zijn merkteken. Spoedig zou hij er wereldse bijeenkomsten mee in de ban houden.
De godsdienst vormde ook thema en milieu van zijn eerste roman, Go Tell It On the Mountain (1954). Hij had er tien jaar aan gewerkt, en, zoals zo vaak bij een eerste roman, had hij er al zijn kennis en ervaring in ondergebracht. De roman draait om de bekering, op zijn veertiende verjaardag, van John Grimes. Diens jeugd in Harlem heeft hem nauwelijks in aanraking gebracht met de blanke samenleving, zodat Baldwin zich verre kan houden van de confrontatie tussen zwart en blank die Native Son beheerste. Omdat hij ook een heldere vorm vond om de wereld waarmee hij zo vertrouwd was, uit te beelden, is Go Tell It On the Mountain nog steeds zijn beste roman. Toch zou deze roman op zich Baldwin niet de faam hebben bezorgd die de reputatie van Ellisons Invisible Man evenaart. Zijn latere boeken mogen alle de nodige mankemen- | |
| |
ten vertonen, hun tekortkomingen ontnemen nooit geheel en al het interessante aan de intentie en de tenuitvoerlegging. Het oeuvre is belangwekkender dan de onderscheiden werken omdat de figuur van Baldwin, in een tijd waarin de Amerikaanse negers een revolutie hebben doorgemaakt, tot de verbeelding spreekt.
Het leven van de jonge John Grimes wordt beheerst door de haat voor zijn pleegvader, Gabriel Grimes, en hoewel het verhaal is opgebouwd rond de religieuze bewustwording van John, is Gabriel de belangwekkendste figuur. Gabriel is, in de tegenwoordige tijd van de roman, een soort koster in een van de vele ‘storefront’ kerken in Harlem, maar vroeger had hij als predikant van zich doen spreken. Het verleden, dat dateert tot de tijd van de slavernij en goeddeels in het Zuiden speelt, vindt zijn ontknoping in het heden, in het Harlem van 1935. Op zijn veertiende verjaardag in de lente van dat jaar voelt John zich bezwaard door sexuele schuldgevoelens, veronachtzaamd door zijn moeder en bedreigd door zijn vader, onzeker en antagonistisch tegenover God. Voor het gloren van de volgende morgen is hij bekeerd en hebben zijn tante, zijn vader en zijn moeder achtereenvolgens hun leven en lijden vanaf hun vroegste kindsheid voor de geest gehaald. De nachtelijke religieuze ervaring heeft allen gelouterd, maar de ellende en de wanhoop niet wezenlijk verlicht.
Het succes van Go Tell It On the Mountain wordt verklaard door de heldere, meedogende tekening van de verschillende figuren, van hun zoeken naar liefde en geluk, en van het ineengrijpen van hun lot, en door een taalgebruik dat in zijn godsdienstige rhetoriek het pathos van de menselijke situatie weerspiegelt. De vorm van de roman stelt Baldwin in de gelegenheid een aantal interessante verhalen te vertellen en die door hun samenhang tot een duidelijke afsluiting te brengen. In zijn latere romans is zijn bedoeling soms onduidelijk, soms maar al te duidelijk maar onovertuigend geënsceneerd; zij zijn doorgaans merkbaar autobiografisch geïnspireerd, maar het lukt Baldwin niet steeds de waarheid van de ervaring te treffen. Dit is, ironisch genoeg, soms verklaarbaar uit de verkapte propagandistische intentie van de auteur, of die nu betrekking heeft op politiek activisme of op homosexualiteit.
Immers, Baldwin is niet alleen als neger een buitenstaander, ook als homosexueel. Zijn tweede roman, Giovanni's Room (1956), handelt over de in Parijs levende blanke Amerikaan David en de Italiaanse barman Giovanni. Deze roman heeft nooit een goede pers gehad, en dat lijkt bij herlezen niet helemaal terecht. Het is een korte, eenvoudige roman waarin Baldwin de puriteinse, gefrustreerde Amerikaan tegenover de aardse, zelfverzekerde Giovanni plaatst. Belemmerd door de strikte denkbeelden van zijn milieu, kan David zich niet ongeremd overgeven aan zijn liefde voor Giovanni. Hij tracht zijn schuldgevoelens te verdringen door een affaire met een onbestemde Amerikaanse, die Baldwin voor zijn verhaal nodig heeft, maar niet tot leven brengt. De relatie van David en Giovanni is overtuigender, vooral door het contrast met de homosexuele zelfkant waardoor zij zich bedreigd voelen. Hier beschrijft Baldwin de bar waar David Giovanni ontmoet:
There were the usual paunchy, bespectacled gentlemen with avid, sometimes despairing eyes, the usual, knife-blade lean, tight-trousered boys. One could never be sure, as concerns these latter, whether they were after money or blood or love. They moved about the bar incessantly, cadging cigarettes and drinks, with something behind their eyes at once terribly vulnerable and terribly hard. There were, of course, les folles, always dressed in the most improbable combinations, screaming like parrots the details of their latest love-affairs - their love-affairs always seemed to be hilarious.
De kamer van Giovanni waar David zijn intrek neemt, wordt als zo bedrukkend en claustrofobisch afgeschilderd, dat zij als symbool gaat dienen voor Davids weerzin en zijn vrees zich in het verderf te storten. En, zoals in zo veel Amerikaanse romans, speelt het verhaal voor de coulisse van Parijs; hier lijkt het of Baldwin in de voetstappen van Hemingway treedt.
Baldwin was in 1948 naar Parijs vertrokken omdat Greenwich Village, de toeristen- en kunstenaarswijk van Manhattan, voor hem als neger en homosexueel te ondraaglijk was geworden. Dit Greenwich Village zou het milieu vormen van zijn derde roman, Another Country (1962). Verontrust door het rassenconflict in het Zuiden, vooral in Little Rock, was Baldwin in 1957 naar de Verenigde Staten teruggekeerd. Parijs was in feite een nogal gesloten gemeenschap gebleken; daar was hem het traditionele lot van de Amerikaanse banneling ten deel gevallen zijn eigen vaderland in den vreemde te ontdekken. Terug in Amerika werd hij, met Martin Luther King, de voornaamste voorvechter voor geweldloze rassenintegratie. Hij bereikte het hoogtepunt van zijn literaire faam met zijn autobiografisch en profetisch The Fire Next Time (1963). Niet lang daarna draaide de stemming van de zwarte beweging van integratie naar confrontatie, en daarmee keerde ook het tij voor Baldwin.
Another Country is een enigszins verward boek waarin Baldwin de rassenongelijkheid wederom slechts terloops aanroert en zich concentreert op het zoeken naar persoonlijke vervulling. Het onderwerp van Another Country is dus vergelijkbaar met de strekking van zijn eerste twee romans, maar Baldwins opzet was hier ambitieuzer. ‘What, I was trying to do,’ zei hij later, ‘was create for the first time my own apprehension of the country and the world... When I was a little boy, I hated all white people, but in this book I got beyond the hate. I don't care what anybody says; I faced my life by that book and it's a good book.’ Over dat laatste waren zijn lezers verdeeld; velen stootten zich aan de sexuele overdaad - homosexueel, heterosexueel en bi-sexueel - en zij hadden geen ongelijk, want de functie in de roman van al deze escapades is niet steeds duidelijk. In het gehele werk van Baldwin is de liefde het enige werkelijke en waardige doel dat de mens tot zelfkennis en geluk kan brengen - ‘I think love is the only wisdom’ (1971) - en Another Country is zijn meest ambitieuze poging dit uit te beelden. Daarbij stelt hij de negers aan de blanken ten voorbeeld, maar maakt de vergissing zijn interessantste figuur, de zwarte drummer Rufus, na nog geen honderd bladzijden zelfmoord te laten plegen. Het is duidelijk wat zijn opzet is geweest: de achtergeblevenen leven in de schaduw van Rufus; maar die schaduw is natuurlijk niet langer dan de figuur die hem werpt, en wij kennen Rufus te kort.
Het eerste deel van de roman behoort Rufus toe. Hij heeft een destructieve verhouding met een blanke vrouw die juist uit het Zuiden in New York is aangekomen en voor Rufus ten
| |
| |
onrechte een soort verpersoonlijking is van het Amerikaans racisme. Het beeld van New York draagt echter meer bij tot ons begrip van Rufus dan het verhaal over zijn sexuele relaties: ‘[New York] seemed to have no sense whatever of the exigencies of human life; it was so familiar and so public that it became, at last, the most despairingly private of cities.’ Toch wordt het nooit geheel duidelijk of Rufus nu de wereld of zichzelf tot slachtoffer wordt.
In scherp contrast met de wanhopige situatie van Rufus begint het tweede deel van de roman in het zonnige Zuiden van Frankrijk met de beschrijving van een idyllische scene tussen de homosexuele Amerikaanse acteur Eric en zijn liefdevolle jonge Franse vriend Yves. Eric, een oude vriend van Rufus vertrekt naar New York waar hij het middelpunt wordt van een groepje mannen en vrouwen die Rufus na hebben gestaan: Rufus' zuster Ida die hem in haar persoon het duidelijkst in leven houdt; haar minnaar, de ongepubliceerde schrijver van Ierse afstamming, Vivaldo Moore; en het echtpaar Richard en Cass Silenski. Eric slaapt met Vivaldo en met Cass, en Ida met Richards gewetenloze impressario Ellis; en op de laatste bladzijde ontmoet Yves, in vervoering over de mogelijkheden van de nieuwe wereld, Eric op het vliegveld van New York.
De zwarte activist Eldridge Cleaver beschreef de figuren in Another Country als ‘fucking and sucking in a vacuum.’ Ook nu, na twintig jaar, vindt de lezer geen sluitende verklaring voor al de sexuele ophef in het boek, want de intrige is kunstmatig; Baldwin vertelt nauwelijks een verhaal, maar brengt zijn karakters in steeds andere groeperingen te zamen, waarbij de eerste woorden te vaak een variant zijn op de vraag: wat wil je drinken? Maar al slaagt Baldwin er niet in een aannemelijke roman te schrijven, hij geeft ons een bij tijde levendig beeld van de hipster wereld, met sex, drugs en alcohol als rituele ondersteuning van vaak stormachtige relaties. Another Country toont de zoekende mens in een weinig hoopgevende wereld, maar overtuigt de lezer niet van de alleszaligmakendheid van sex, noch van de superioritiet van homosexuele relaties.
Waar Cleaver zich vooral kwaad over toonde, was dat Baldwin zich zo druk maakte over persoonlijke relaties, en maatschappelijke en politieke vraagstellingen - lees het rassenprobleem - nagenoeg onberoerd liet. Langston Hughes had Baldwin al een ‘white-haired black boy’ genoemd, maar Cleavers aanval op Baldwin in Soul On Ice (1968) bracht het duidelijkst naar buiten hoe drastisch de rollen in de zwarte beweging herzien waren. Dat de aanval simplistisch en onverdiend was, is van minder belang dan dat hij brede weerklank vond. Bij de massale betoging tegen het Pentagon in 1967 was het Norman Mailer al opgevallen, dat de Black Panthers er op een of andere manier zwarter uitzagen dan de negers bij vroegere demonstraties. Nu ook hoorde je steeds vaker, als variant op het strijdlied ‘We shall overcome’, ‘We shall overrun.’ Malcolm X, wiens boodschap militanter klonk dan hij uiteindelijk bleek, was een naam die je nu, posthuum, zeker zo vaak hoorde als die van Baldwin; en ook Stokely Carmichael en Huey Newton deden van zich spreken. Maar Cleavers woorden behoren tot de vaakst geciteerde:
There is in James Baldwin's work the most grueling, agonizing total hatred of the blacks, particularly of himself, and the most shameful, fanatical, fawning, sycophantic love of the whites that one can find in the writings of any black American writer of note in our time. This is an appalling contradiction and the implications of it are vast.
Steeds meer militante negerstemmen gingen op, die het geweldloze verzet beu waren, en tot revolutie en afscheiding opriepen. In de ghettos van Los Angeles, Detroit en Newark brak gedurende ‘long hot summers’ zelfvernietigend geweld los. En in de literaire wereld stonden Ellison en Baldwin plotseling geïsoleerd onder hun rasgenoten. Terwijl zij zich
| |
| |
als kunstenaars steeds geweerd hadden tegen beperkingen hun opgedrongen door hun huidskleur, eisten Addison Gayle en anderen nu van de zwarte schrijver een ‘black aesthetic’; en, ironie van de geschiedenis, Cleaver hield Baldwin Wright als voorbeeld voor, want na jaren van miskenning werd Richard Wright nu alom geprezen als vader van de Afro-Amerikaanse literatuur. Tegenover deze vijandigheid bleef Ellison, die een academische carrière had gekozen en minder dicht bij het publieke voetlicht had gestaan, koeler dan Baldwin.
De ommekeer in de rassensituatie in de Verenigde Staten tekende Baldwins volgende roman, Tell Me How Long the Train's Been Gone (1968). Het is het verhaal van Leo Proudhammer, een zwarte acteur die op 39-jarige leeftijd een hartaanval heeft en gedurende de rustperiode die erop volgt, zijn leven voor zijn geest voorbij laat gaan. Vanuit een armoedig milieu in Harlem, heeft hij, de barrières rond de blanke toneelwereld doorbrekend, op brilliante wijze carrière gemaakt, en is nu de bekendste negeracteur in Amerika en een belangrijke stem in de rassenstrijd:
This would be the first time in more than twenty years that I had not, in one way or another, been working. When a worker is not working, what does a worker do? I knew that I was chilled by the fear of what I might find in myself with all my harnass off...
Het gegeven is interessant - en duidelijk autobiografisch - maar de uitwerking rammelt.
Zoals vaak in Baldwin, zijn Leo's jeugdherinneringen het levendigst. Hij denkt aan zijn verbitterde vader, zijn competente, alles in der minne schikkende moeder, maar zijn herinneringen gaan vooral terug naar zijn oudere broer Caleb, het best getroffen karakter in deze roman. Caleb is een leermeester zonder illusies. ‘All black people are shit to them’, zegt hij over de blanken. ‘You remember that. You black like me and they going to hate you as long as you live because you're black.’ Caleb belandt in de gevangenis, waar zijn zwartste gedachten bewaarheid worden; wordt dan in de tweede wereldoorlog gewond, waarna hij een religieuze bekering ondergaat. Zoals John Grimes boog voor God en zich verborg in de kerk, zo ontvlucht ook Caleb de wrede realiteit van het rascistische Amerika, en stelt daardoor zijn broer diep teleur. ‘I cursed God from the bottom of my heart’ - en de lezer twijfelt niet aan de vereenzelviging van de auteur met de godlasterende Leo.
Calebs lot is Leo's leerschool. Leo's eigen ervaringen zijn minder gewelddadig geweest, want hij heeft, zo realiseert hij zich, het leven op een afstand gehouden. Het is aan Black Christopher voorbehouden de mogelijkheid van revolutie uit te dragen, maar Baldwin, die hiermee buigt voor de aandrang van de zwarte nationalisten, is hier het minst overtuigend. Leo zelf is namelijk niet geheel vrij van Baldwins ambivalentie ten opzichte van zijn vaderland, en de revolutionair Christopher mag dan wel het laatste woord hebben, Baldwin, en de lezer, en zelfs Leo, geloven hem eigenlijk niet. Baldwin lijkt met Christopher dezelfde fout gemaakt te hebben als met Rufus in Another Country: hij geeft hem onvoldoende ruimte. Van tijd tot tijd valt zijn naam, maar hij doet pas waarlijk zijn intrede tegen het eind van de roman als de kaarten al zijn geschud.
Christopher vertegenwoordigt de jonge generatie. Hij maakt de twintig jaar oudere Leo het hof met een onbevangenheid en direktheid die aan Giovanni herinnert. En Leo mag dan lak hebben aan de denkbeelden die David nog dwars zaten, hij is nu zelf zijn eigen probleem: ‘I was forced to suspect in myself some mighty prohibition, of which sex might be the symbol, but wasn't the key.’ Zijn initiële terughoudendheid tegenover Christopher hangt samen met zijn affaire, nu weer aan dan weer uit, met Barbara, een blanke actrice met wie hij samen zijn toneelloopbaan is begonnen. Zij bracht hem als jongeman naar de cocktailparty die hun beider eerste entree tot de toneelwereld mogelijk maakte. Zij is bij hem als hij zijn hartaanval heeft en verzorgt hem. Zij is te goed om waar te zijn, en de lezer gelooft haar dan ook niet. Zij is de sleutelfiguur in het zwakste deel van de roman: het relaas van Leo op weg naar de top.
Bij Leo's stem horen wij vaak Baldwins echo. Leo: ‘My countrymen impressed me, simply, as being, on the whole, the emptiest and most unattractive people in the world.’ Baldwin (in No Name In the Street, 1972): ‘white Americans are probably the sickest and certainly the most dangerous people, of any color, to be found in the world today.’ Toch weten Leo zowel als Baldwin dat hun lot onverbrekelijk met deze Amerikanen is verbonden: ‘I was part of these people,’ zegt Leo, ‘no matter how bitterly I judged them. I would never be able to leave this country.’ Leo's denkbeelden komen dus overeen met die van Baldwin, maar dat ontkracht ze niet, want ze liggen ook min of meer in het verlengde van zijn eigen ervaringen en zijn vooral getekend door het lot van Caleb en, in mindere mate, van zijn vader.
Aan het eind van de jaren zestig was Baldwins rhetoriek militanter geworden; zijn hoop op verzoening tussen de rassen was verminderd. Als oorzaak hiervoor noemde hij, in A Rap on Race (1971) en No Name in the Street, de moord op Martin Luther King in het jaar waarin Tell Me How Long the Train's Been Gone verscheen. Onlangs kwam hij hierop terug: ‘I think the whole concept of race has had its day’ (interview, 1979). De situatie is inderdaad diepgaand gewijzigd. In de jaren zeventig werd de taktiek van aktievoeren ontleend aan de beweging voor gelijke burgerrechten en aan de strijd tegen allerlei vormen van min of meer verkapte discriminatie tegen zwarte Amerikanen, met succes toegepast om andere misstanden aan de kaak te stellen. Andere minderheden lieten hun stem horen en etnische identiteit werd nu niet langer verborgen maar trots uitgedragen. De belangstelling voor het rassenprobleem raakte hierdoor op de achtergrond, had in feite al aan visibiliteit verloren door de anti-Vietnam beweging. James Baldwin had zijn vaderland ondertussen weer verlaten, woonde in Parijs, Istanboel en elders. Als er nu nog een beweging was
| |
| |
die in heftigheid van openbaar debat kon concurreren met de zwarte beweging een decennium vroeger, was het de vrouwenbeweging, en daar had Baldwin geen boodschap aan. Allerlei voorspellingen over de relatie tussen blank en zwart die kort te voren nog plausibel hadden geleken, klonken opeens hol. De verpersoonlijking van ‘black power’, Eldridge Cleaver, keerde naar Amerika terug met een verzoenende religieuze boodschap waar weinigen nog belangstelling voor konden opbrengen.
Maar hoewel Baldwin nu niet meer zo op de voorgrond trad als in de geëngageerde jaren zestig, was hij waarschijnlijk nog steeds de belangrijkste spreekbuis voor zijn ras. Het autobiografische en programmatische No Name In the Street, hoewel het de populariteit van The Fire Next Time niet kon evenaren, had een redelijke pers, en twee jaar later volgde een korte roman, If Beale Street Could Talk (1974). Een vergelijking met Giovanni's Room, hoe verschillend op het eerste gezicht ook, is instruktief. Beide romans handelen over een intense liefdesrelatie - in If Beale Street Could Talk heterosexueel - en beide worden verhaald door een der minnaars: David in de vroegere roman, Tish, de geliefde van Fonny, in de latere. Het wezenlijke verschil ligt in het feit dat de homosexuele affaire stuk loopt op de psychologische gesteldheid van David, terwijl de liefde van Fonny en Tish door de racistische buitenwereld wordt bedreigd. De lezer moet vaststellen dat Davids persoonlijke tekortkomingen waarachtiger klinken dan de tekortkomingen van de Amerikaanse rechtspraak zoals die in de nieuwe roman worden beschreven.
Het verhaal van Fonny & Tish doet sterk denken aan de liefdesaffaire in Go Tell It On the Mountain tussen de moeder van John, Elizabeth, en de jonge kunstenaar Richard. John is Richards posthume zoon, en Elizabeth trouwt later met Gabriel omdat deze de verantwoordelijkheid voor haar zoon aanvaardt. Richard wordt op valse gronden van diefstal beschuldigd, en hoewel hij uiteindelijk op vrije voeten komt, heeft de mensonterende behandeling in de gevangenis zijn zelfrespekt zo aangetast, dat hij zelfmoord pleegt. Ook Fonny komt in de gevangenis nis terecht, onschuldig aan de verkrachting waar hij voor is aangeklaagd, maar hij vecht voor zijn zelfbehoud, en het heeft er de schijn van dat hij het redt. In beide gevallen wordt de neger vanwege zijn huidskleur het slachtoffer van een haatdragende maatschappij; het verschil is niet alleen dat een dergelijk geval van rechtsmisbruik beter past in het bestel van de raciale verhoudingen in de jaren dertig dan in de jaren zeventig (men denke aan Native Son van Richard Wright), maar dat Baldwin in If Beale Street Could Talk op paranoïde wijze een complot van de rechtbank tegen Fonny suggereert, waar geen eigentijds lezer met enig verstand van zaken in gelooft.
Maar als Baldwin hier al een praktische misrekening maakt, zijn taalgebruik roept vaak zuiver de machteloosheid van de onderdrukten op. ‘He wasn't anybody's nigger,’ zegt Tish over Fonny. ‘And that's a crime, in this fucking free country. You're supposed to be somebody's nigger. And if you're nobody's nigger, you're a bad nigger: and that's what the cops decided when Fonny moved downtown.’ Wat rest is een liefdesverhaal, waarbij iedere lezer voor zich de grenzen met de sentimentaliteit moet trekken. De twee families die het bewijs van Fonny's onschuld moeten leveren, vormen een interessant contrast. De ouders en de zus van Tish mobiliseren eensgezind al hun krachten om het onrecht ongedaan te maken, terwijl de familie van Fonny verdeeld en ineffectief is. En het is natuurlijk juist Fonny's familie die kerks is. Het onmenselijkst van allen is Fonny's moeder, een fundamentalistische ‘Holy Roller,’ wier schijnheiligheid haar man tot het uiterste tergt: if you say a word to me about that Jesus you been making it with all these years, I'll blow your head off... You was making with that white Jew bastard when you should have been with your son.’ Ook zijn geborneerde, door de universiteit van hun milieu vervreemde dochters krijgen er van langs:
| |
| |
‘You two dizzy off-white cunts, get the fuck out of my face, you hear? Get the fuck out of my face! If you was any kind of women you'd be peddling pussy on the block to get your brother out of jail instead of giving it away for free to all them half-assed faggots who come sniffing around you with a book under their arm. Go to bed! Get out my face!’
In Another Country citeert Baldwin een lied dat Ida wel eens zingt:
De titel van Baldwins nieuwe roman is Just Above My Head (1979). Het lied wordt er niet in genoemd, maar je kunt je nauwelijks voorstellen, dat Baldwin er niet aan heeft gedacht. Evenmin kun je je voorstellen, dat Baldwin opeens weer in God gelooft; en in feite gaan de passages in zijn nieuwe roman waar de titel wordt geëchood, over de dood, niet over God. En de dood is een nachtmerrie, niet een bevrijding; het einde, niet een nieuw begin. De dood heeft een eind gemaakt aan het leven van Arthur die op 39-jarige leeftijd aan een hartaanval bezweek. Leo Proudhammer had zijn hartaanval overleefd en vervolgens zijn levensverhaal gereconstrueerd. Hier is deze taak weggelegd voor Arthurs broer, Hall.
Baldwin heeft een goed verhaal, maar Hall vertelt het slecht. Het gaat over de carrière van een gospel-, later blueszanger, Arthur Montana, de ‘star’ ontsproten aan een kwartet gospelzangers dat uiteenvalt als er een van hen naar Korea moet en later krankzinnig wordt, een aan de drugs raakt, en een verdwijnt. De roman bestrijkt de gehele naoorlogse periode, en is veel ambitieuzer en, wat het thema betreft, veelbelovender dan het levensverhaal van Leo Proudhammer. Immers, Leo sprak dan wel eens een politieke bijeenkomst toe, de belangrijke maanden van zijn aanloop als acteur bracht hij in New England door, terwijl het kwartet, voor het eerst in Baldwins romans, naar het Zuiden trekt waar de burgerrechten in de laat-vijftiger jaren het felst worden bevochten. In feite beschikt Baldwin in deze roman over de ervaring van zijn generatie, een thema dat men geen andere zwarte schrijver liever had toevertrouwd.
De scenes in het Zuiden zijn de hoogtepunten, want de sfeer van die vervlogen dagen, nu meer dan twintig jaar geleden, is goed getroffen. De leden van het kwartet zijn steeds bang elkaar hier kwijt te raken; als een van hen er niet is, voelen de anderen zich bedreigd. ‘They never feit this way in New York - they moved all over New York. Here each is afraid that one of the others will get into some terrible trouble before he is seen again, and before anyone can help him.’ En dat is precies wat er gebeurt: een van de zangers verdwijnt. Het is duidelijk dat hij is vermoord - Hall zegt het elders in zoveel woorden - maar een realistische beschrijving van een gewelddadige dood had nauwelijks zo effectief kunnen zijn als zijn spoorloze verdwijning.
Verder herkennen wij de wereld van de vroegere romans. De liefdevolle band tussen de gebroeders Montana herinnert ons aan de jeugd van Leo en Caleb; de twee families waar het verhaal in hoofdzaak om draait, aan de families in If Beale Street Could Talk; de verhouding tussen Arthur en Jimmy aan die tussen David en Giovanni, en tussen Leo en Christopher; de relatie op middelbare leeftijd van Hall en Julia aan die van Leo en Barbara. De preken die de jonge Julia afsteekt verplaatsen ons naar de wereld van de jonge John Grimes; en Hall heeft wellicht het laatste woord over de emotioneel religieuze ervaring als hij zegt: ‘The most dreadful people I have ever known are those who have been “saved”, as they claim, by Christ.’ Hall heeft ongetwijfeld de primeur in Baldwin met zijn opmerking: ‘I'm terrified of drinking when I'm driving.’
Just Above My Head toont ook de tekortkomingen van de vroegere romans. Het verhaal is tamelijk verward; evenals Leo, springt Hall van de hak op de tak, van het ene tijdsgewricht naar het andere. Daar komt nog bij, dat hij, evenals Tish in If Beale Street Could Talk, episodes beschrijft, die hij zelf niet heeft meegemaakt, alsof hij erbij is geweest. Er bestaan allerlei literaire conventies om de lezer informatie toe te schuiven, maar Baldwin springt er soms slordig en onhandig mee om. Ook Hall spreekt met de stem van Baldwin; een zin als: ‘It is impossible for a black man, here, not to anticipatie, endlessly, disaster at the hands of his countrymen,’ zou je blindelings naar een Baldwin essay verwijzen. Nu klonk Leo ook als Baldwin, maar bij Hall stoort de lezer zich eraan, want na bijna 600 bladzijden kan hij Hall nog steeds niet goed plaatsen. Arthur, zegt Hall, ‘had only me, and I was not enough’; maar de lezer kan dit niet beoordelen, want hij weet niet hoeveel de spreker waard is en Arthur dus mogelijk te kort komt. Ook vragen als: ‘why would anybody want to be like me? zal de lezer onbeantwoord laten.
Wij zouden ons minder om Hall bekommeren, als de figuur van Arthur duidelijker was geweest. Maar over Arthur weten wij te weinig, zeker over zijn latere jaren als hij zijn zelfrespekt lijkt te verliezen - waarom, weet de lezer niet goed. De hartaanval - als het een hartaanval is: Baldwins proza wordt daar wat ondoorgrondelijk - lijkt een vergissing, want iedereen kan een hartaanval krijgen, en wat Halls relaas steeds weer suggereert, is dat Arthur iets uitzonderlijks overkomt dat in direkt verband gebracht kan worden met zijn levenswandel. Als Hall ons een eenvoudig chronologisch verhaal had verteld over de opkomst en de val van Arthur Montana, de ‘Soul Emperor,’ en ons zijn eigen perikelen had bespaard, dan hadden we met meer aandacht naar hem geluisterd. Nu blijven wij te vaak steken in troosteloze zinnen als: ‘And Arthur knew all this, in some other way, though I don't think that he could have known that he knew it.’
Misschien is Just Above My Head Baldwins laatste roman. In een recent vraaggesprek zei hij geen plannen te hebben voor een nieuwe. Als dat zo is, dan moeten we ons tevreden stellen met een oeuvre waarvan de duurzaamheid in twijfel getrokken mag worden.
|
|