Bzzlletin. Jaargang 9
(1980-1981)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
Jeroen Brouwers
| |
[pagina 41]
| |
Aquino, hebben met de hand op de bijbel zelfmoord met kracht verworpen. De katholieke zelfmoordenaar werd zelfs gestraft: hem werd een kerkelijke begrafenis geweigerd, zijn zelfmoord mocht niet officieel worden bekend gemaakt, hij werd in niet-gewijde grond begraven. (Zelfs de nietgeslaagde zelfmoordpoging van een katholiek werd bestraft: hij werd voor twee maanden geëxcommuniceerd.) Ook de kerkhervormers Luther, Melanchton en Calvijn hebben zelfmoord veroordeeld, daar nu eenmaal in de bijbel staat: Gij zult niet doden. ‘Het hoort tot de fundamentele rechten van de mens dat zijn lichamelijk leven geëerbiedigd wordt, zoals het tot zijn fundamentele plichten behoort eerbied te hebben voor het eigen leven en dat van anderen.’ ‘Het leven is een gave Gods, waarover de mens niet vrij kan beschikken maar dat hij met religieuze eerbied moet bejegenen.’ Protestantse zelfmoordenaars, zo vond ook Luther, hadden geen recht op een christelijke begrafenis. In protestantse dorpen in Groningen werd het lijk van de zelfmoordenaar tot pulver verbrand, in Friesland was het gebruik om zelfmoordenaars te begraven onder de drup van de dakgoot, aan de noordzijde van de kerk, die gold als de verachtelijkste plek die denkbaar is om als graf te bestemmen.Ga naar eind6. De strafmaatregelen van de kerk hebben ook het wereldlijk gezag geïnspireerd tot het bestraffen van de zelfmoordenaar (: zijn goederen werden verbeurd verklaard; zijn lijk mocht niet door de deur het huis uit worden gedragen, maar moest met touwen door een gat in de muur worden weggesleept, liefst door een paar honden, nog liever door een ezel; zijn lijk werd, al dan niet in stukken gesneden, op het rad te kijk gesteld; enzovoort). Dit geschiedde onder het aanroepen van God, - de dominee stond er bij, of anders de pastoor wel, Heilige Schrift in de hand om daaruit voor te lezen wat er niet in stond, namelijk dat zelfmoord een misdaad zou zijn tegen de wetten van God, de natuur, de rede en de samenleving.
In Engeland werd de eerste formele verdediging-zonder-enigvoorbehoud van zelfmoord geschreven door John Donne (1572-1631), deken van de St. Paul's kathedraal te Londen, die gold als de beroemdste en invloedrijkste prediker van het land, - zijn predikaties behoren tot de beste van de zeventiende eeuw.Ga naar eind7. Om de geschiedenis geen geweld aan te doen: Donne schreef deze verdediging vóórdat hij (in 1615) tot geestelijke was gewijd, en het werk verscheen pas in 1646, vijftien jaar na zijn dood, achtendertig jaar nadat het was geschreven. Maar toen het verscheen was het wel omstraald door de aureolen van het prestige en de internationale, zelfs tot Nederland doorgedrongen, roem van de predikant en letterkundige John Donne, die na zijn dood tevens was ontdekt als een van de grootste dichters van zijn dagen, die ook de dagen waren van William Shakespeare. Juist omdat het een werk van deze gezaghebbende John Donne was, veroorzaakte het in Engeland veel deining, die tot uiting kwam in de geschriften van minstens zovele voorals tegenstanders. Donne's verdediging van zelfmoord heet ‘Biathanatos’, en is ondergetiteld: Een verklaring van die paradox of stelling dat zelfmoord niet zo vanzelfsprekend een zonde is, dat het nooit iets anders kan zijn (). In zijn voorwoord bekent de auteur dat hij zijn leven lang zelfmoordneigingen heeft gehad, ongeacht het geluk of het verdriet dat hem beschoren was op de momenten waarop hij deze neigingen gewaar werd. De slotconclusie van zijn vertoog luidt, dat in alle tijden, op alle plaatsen, bij alle gelegenheden, mensen van elke rang (zelfmoord) hebben gecultiveerd en er toe hebben geneigd.Ga naar eind8. Uit AlvarezGa naar eind9. schrijf ik over, dat men wel eens heeft beweerd dat Donne's enorm geleerde verhandeling over zelfmoord in niet-christelijke beschavingen en in de dierenwereld, vooral in verband met zijn hierboven geciteerde slotconclusie, zou kunnen worden gezien als een primitieve psychologische studie, een eerste ruwe schets voor Freuds theorie van de doodsdrift. Alvarez: ‘Volgens deze opvatting is Donne's bezetenheid door de dood toen hij zich tot geestelijke liet wijden niet verdwenen, maar eenvoudig “overgebracht van het rijk van de psychologie naar dat van de theologie”. Vandaar de voortdurende nadruk op de dood in zijn preken ().’ John Donne.
Donne stierf niet door zelfmoord. Toen hij zijn levenseinde voelde naderen liet hij zichzelf schilderen in zijn lijkkleed, ogen gesloten, handen gekruist. Dit portret van hemzelf als dode hing hij boven zijn bed, waarin hij zich soms ‘oefende’ in dood-zijn door de lichaamshouding van een opgebaard lijk aan te nemen. De laatste, tevens langste, preek die hij hield, ‘Death's Duell’, maakte op tijdgenoten een verpletterende indruk: ‘Toen hij, tot verbazing van sommige aanwezigen, op de preekstoel verscheen, dachten velen dat hij was gekomen niet om versterving te prediken met de stem van een levende; maar sterfelijkheid met het vervallen lichaam en het gelaat van een stervende... Velen die toen zijn tranen aanschouwden en zijn zwakke, holle stem hoorden, zeiden dat naar hun mening de tekst profetisch was gekozen en dat dr. Donne zijn eigen begrafenispreek had uitgesproken.’Ga naar eind10.
Een overeenkomst tussen de Engelse predikant-dichter John Donne en de twee eeuwen later geleefd hebbende Nederlandse predikant-dichter François Haverschmidt-Piet Paaltjens is: beider bezetenheid door de dood die ‘toen zij zich tot geestelijke lieten wijden niet verdween, maar eenvoudig werd “overgebracht van het rijk van de psychologie naar dat van de theologie”.’ Beiden preekten over de dood: Donne zo adembenemend mooi dat hij zelfs, nadat hij ooit in Den Haag had gepreekt, door de Staten van Holland werd begiftigd met ‘de gouden medaille van de Synode van Dordt’, Haverschmidt zo verstikkend dat de gelovigen het niet wilden horen en ten slotte uit de kerk wegbleven. Haverschmidt vlak voor zijn dood (in 1894) moet er lichamelijk en geestelijk zo aan toe zijn geweest als Donne vlak voor zijn dood. Haverschmidt liep ‘licht gebogen’ en met ‘enigszins slepende gang’: ‘hoe gebukt en wankel liep hij’, als ‘een schim van zijn vroegere zelf’.Ga naar eind11. ‘In 1893 zagen zijn vrienden al dat het verkeerd zou gaan. Maanden verkeerde men in hoop en | |
[pagina 42]
| |
vrees. Een langdurig verblijf in de rustige natuur had ook niet het gewenste gevolg. Op kerstmis van dat jaar hebben zijn geestverwanten hem voor het laatst gehoord. Hij was op kerstmorgen in de zaal van Paulus, toen het bericht kwam dat de predikant die de godsdienstoefening leiden zou, plotseling verhinderd was. Bij die gelegenheid heeft hij toen nog een woord gesproken, maar de moeite die het hem blijkbaar kostte, deed hem spoedig eindigen.’Ga naar eind12. Haverschmidt heeft, net als Donne, zijn leven lang met zelfmoordneigingen te kampen gehad, - Donne was, net als Haverschmidt, een depressief, gekweld en tobberig mens (volgens sommige tijdgenoten was Donne ook een voortdurend mopperend, klagend en chagrijnig mens, wat Haverschmidt niet was, al kon ook Haverschmidt wel op een zagende manier blijven dóórklagen). Donne heeft er goed aan gedaan predikant te worden: zijn biografie wijst uit dat hij er zichzelf mee in maatschappelijke zin uit de goot en in intellectuele zin uit een geestelijke impasse heeft gehaald. Haverschmidt zou er beter aan hebben gedaan als hij niet predikant was geworden of als hij, zoals sommige van zijn collegae predikant-letterkundigen (bij voorbeeld Conrad Busken Huet en Allard Pierson), het ambt bij tijds had verlaten. Zowel Donne als Haverschmidt heten ‘vrijzinnige’ predikanten te zijn geweest (bedoeld in àndere dan kerkelijke betekenis: ‘ondogmatisch’, ‘onafhankelijk denkend’. Wat voor mij als kwalificatie even ledig, onzinnig en onmogelijk is als ‘“progressief” priester’, immers: de aard van ieder kerkelijk ambt is nu eenmaal die der behoudendheid, - hoe kan men op ‘vrijzinnige’ (‘onafhankelijke’) of ‘progressieve’ wijze ideeën en standpunten belijden die qualitate qua onvrij en conservatief zijn?) Dat Haverschmidt een even brave dominee als iedere andere brave dominee is geweest, valt na te lezen in zijn preken, waaruit het tegendeel van ‘vrijzinnigheid’ of ‘onafhankelijk denken’ spreekt, - wat er echter wèl uit spreekt is datgene wat aan ‘vrijzinnigheid’ vooraf zou kunnen gaan: twijfel aan de waarheden van het door hem gepredikte geloof, twijfel aan zijn eigen integriteit als verdediger van die door hem betwijfelde waarheden. De bijna spreekwoordelijk geworden ‘worgengel’ van dominee Haverschmidt moet de personificatie zijn geweest van zijn worgende twijfel en van het hem worgende besef dat hij niet in staat was om zichzelf te bevrijden van de onzalige ideologie die hij moest ontlenen aan het Boek Van De Taboes, de bijbel. In een preek heeft hij in verband met dat Boek gezegd: ‘Er zijn ogenblikken - en waren het slechts ogenblikken! - dan wil mij het evangelie zo onduldbaar zwaar voorkomen, en ik kan maar niet begrijpen waarom het evangelie, dat is immers een goede, een blijde boodschap heet. Want instede van mij op te beuren en mij blijmoedig te stemmen maakt het mij angstig en moedeloos en ik zou haast wensen dat ik er nooit iets van vernomen had.’Ga naar eind13. Zou Haverschmidt wèrkelijk ‘vrijzinnig’ van opvatting of karakter zijn geweest, dan zou hij zich door zijn twijfel ten slotte niet hebben laten verstikken, maar de toga aan de kapstok hebben gehangen. De predikant Haverschmidt was als denker precies zo groot als Piet Paaltjens groot was als dichter: niet héél groot, - niet een John Donne. Haverschmidt bezat niet de intellectuele brillance van Donne, ook niet diens exuberantie, ook niet diens woordkunstige talent. De preken van Haverschmidt zijn babbelsermoenen, zowel in godsdienstige als in letterkundige zin, - behoudens hier en daar een klein fragment waarin iets vonkt dat misschien in welke zin dan ook ‘bevlogenheid’ mag worden genoemd, zijn die sermoenen van een worgende saaiheid en doodgewoonheid. Haverschmidt stierf door zelfmoord, - op de leeftijd die ook Donne had toen hij stierf: negenenvijftig jaar. Uit het zelfmoordboek ‘Biathanatos’ van John Donne licht ik de volzin: Mij dunkt, ik heb de sleutels van mijn kerker in mijn eigen handen en geen geneesmiddel is zo probaat voor mijn hart als mijn eigen zwaard. Uit een preek van Haverschmidt, gehouden vier jaar voor zijn dood, licht ik de volzin: Hebben wij niet de sleutel bij de hand die ons naar buiten leidt?Ga naar eind14./Ga naar eind15.
Haverschmidt heeft het in zijn preken ettelijke malen over zelfmoord gehad, maar nooit anders dan in de geijkte, hem zogenaamd door de bijbel voorgehouden zin: die van het taboe. Zelfmoord was volgens Haverschmidt maar in één geval geoorloofd: - als er een moedige, liefst vaderlandslievende, daad mee wordt gesteld. In een in 1887 gehouden preek zei hij: Dan hebben wij te kiezen tusschen een zekeren, of althans een hoogstwaarschijnlijken dood. Wij hebben gelezen van een Regulus en een Beiling, van een Schaffelaer en een Reinier Claassen. De oudsten onzer hebben herinnering aan de zelfopoffering van Van Speijk. Onlangs werd deze laatst(e) genoemd ‘een onverantwoordelijke daad’. Maar ons volk in het jaar 31 dacht er anders over, en ik hoop dat er nog vele hollandsche knaapen, en moeders ook, zijn zullen, die er niet zoo over denken.Ga naar voetnoot*) Deze gedachte kon (kan) door iedere schriftgeleerde zonder enig risico worden verantwoord en verdedigd, - hij hoefde (hoeft) maar te verwijzen naar min of meer analoge zelfmoordgevallen zoals die in de bijbel worden verhaald: De bijbelse krachtpatser Simson stelde een moedige, vaderlandslievende daad door het paleis van de filistijnen te laten instorten ‘boven al het volk dat daarin was’, onder welk volk hijzelf was. Een daad van zelfopoffering tot volvoering waarvan, zo staat geschreven, Simson van God persoonlijk de kracht had ontvangen. Simson werd netjes in het graf van zijn voorouders begraven, - Simson werd bezongen als een held. (Met een beetje wringen en fantasie kan men de zelfopofferende, vaderlandslievende heldendaad van Reinier Claassens en Jan van Speyk met die van Simson vergelijken.) De bijbelse koning Saul stortte zich in zijn zwaard om niet in handen van zijn vijanden te vallen. Hij werd plechtig ten grave gedragen, er werd zeven dagen lang officieel om zijn dood gerouwd, ook Sauls opvolger David gaf openlijk uiting aan zijn verdriet en respect voor de overledene. (Jan van Schaffelaar stortte zich van een toren opdat zijn strijdmakkers niet in de handen van de vijand zouden vallen: - zeer inventief hoeft men niet te zijn om de zelfmoorden van Saul en Van Schaffelaar met elkaar in verband te kunnen brengen.) Tegen zelfmoordgedachten en -voornemens had Haverschmidt voor zijn kerkvolk maar één remedie: geen andere dan de geijkte, die er uit bestaat, de kandidaat-zelfmoordenaar er op te wijzen dat er ook nog zoveel moois, goeds, blijs, positiefs en bemoedigends in de wereld is: dat er veel in het leven gevonden wordt, om ons te verzoenen met onze kwellingen en onzen tegenspoed (zelfde preek). Hij deed voorkomen alsof het allemaal zo'n vaart niet kon lopen met de ‘levenslast’ van de ‘rusteloze klagers’ ‘voor (wie) er niets meer (valt) te hopen’ en ‘wier onbillijkheid en ondankbaarheid () aan het licht komt’ als ze zich door onderhavige domineespraat met een kluitje in het riet voelen gestuurd. In dezelfde preek sprak Haverschmidt: Weet gij, wat voor deze pruttelaars en kniesoren goed zou zijn? Dat een machtig tiran hen in vollen ernst voor de keuze stelde, om aan hun rampzalig en hopeloos aanzijn een einde te maken. Zonder pijn hen te vernietigen! Was dat niet de grootste weldaad, die hun ten deel kon vallen? Maar daarvoor zouden zij wel hartelijk passen! Och, hun levenslast is zoo ondragelijk niet als zij hem wel voorstellen! Het lijkt wel of de dominee met gekwezel als dit zichzelf moed stond in te praten. Hij was, toen hij deze preek hield, nog zeven jaar verwijderd van het tijdstip dat die ‘machtige tiran’ hemzèlf ‘in vollen ernst voor de keuze stelde’. In 't kort, zei Haverschmidt, en misschien zei hij het met vèrdragende, harde galm, om te overstemmen wat hij eigenlijk (of wèrkelijk) maar dan veel zachter en niet ten overstaan van kerkpubliek zou willen zeggen, - In 't kort, men besluit met dan toch nog | |
[pagina 43]
| |
wel wat te willen blijven. En tot die slotsom geraken zelfs zulken, die even tevoren ten einde raad den wensch niet konden onderdrukken: kwam de dood maar en maakte een einde aan mijn ellende! (zelfde preek). Haverschmidt illustreerde dit met een verhaaltje: Inderdaad de fabel van den ouden houthakker is naar het leven gedicht. Hij zag geen kans den zwaren takkenbos verder te slepen, en in zijn wanhoop riep hij: Dood, verlos mij van mijn duldeloozen last. Toen kwam de dood en bood zich dienstwillig aan... Maar de oude zag hem nauwelijks, den afgrijselijken helper, of hij haastte zich den vracht weer op te nemen. Dank u, zeide hij, ik zal het nog wel wat zonder u stellen (zelfde preek). En met nòg een verhaaltje, even beschamend onnozel: O, de bekende snaak uit de volksvertelling had nog zoo kwaad niet gezien. Hij nam op zich, een heel hospitaal met lijders te genezen. Eerst liet hij al de zieken vrij uitweiden over hun kwalen, waarbij de een al erger dan de ander bleek te zijn. Maar toen hij tot zijn geneesmiddel wilde overgaan en daarvoor het bloed eischte van den ergsten van allen, toen was er niet één, die zich niet direct veel beter voelde en in een oogenblik was het ziekenhuis ontruimd door al de vluchtende herstelden (zelfde preek). En verder treft men in de preken van de gekwelde dominee Haverschmidt vele malen alle vooroordelen omtrent en veroordelingen van zelfmoord aan als in het begin van deze paragraaf zijn opgesomd. Alsof de predikant zichzelf op welhaast masochistische wijze van de ‘slechtheid’ van zelfmoord wilde blijven overtuigen en tevens zichzelf onophoudelijk alle aspecten van die ‘slechtheid’ voor ogen wilde houden. Alsof hij zichzelf van zijn eigen ‘slechtheid’ wilde blijven overtuigen, ten slotte waarschijnlijk tegen beter weten in, - misschien om er zijn angst voor die ‘slechtheid’ en zijn wroeging om die ‘slechtheid’ mee te paaien. Preek van Haverschmidt, zomer 1887: Want ontegensprekelijk is het dat er heel wat gebeuren moet om iemand afkeerig te maken van het leven. Dat daartoe minstens waanzin nodig is, een langzaam gekoesterde en ten laatste onoverwinnelijk geworden waanzin - ofwel een oogenblikkelijke ingeving, zoo hevig dat iedere overweging erop afstuit. Zelfmoord = ‘waanzin’. Preek van Haverschmidt, zomer 1889: () rusteloos verlangen naar den eeuwigen slaap. Wat zeg ik? Grijpen naar de verdooving waaruit men niet meer ontwaakt. Maar zooiets is zondig, zegt gij... ik voeg erbij, het is een ziekte. Zelfmoord = ‘zonde’. Preek van Haverschmidt, februari 1892: Walgen van het leven is geen stervensmoed, en indien er tot zelfmoord kracht behoort, dan is het die der wanhoop en radeloosheid. Zelfmoord = ‘een wanhoopsdaad’. Enzovoort. Wel vroeg de dominee in al zijn zelfmoordpredikaties van het kerkvolk begrip en mededogen voor ‘“ellendigen, de bitter bedroefden van gemoed” die verlangen naar de dood’.Ga naar eind16. ‘En zo dan ook geen smaad (over hen)’, zei hij.Ga naar eind17. Hij riep op tot medelijden met deze rampzaligen, die in een ogenblik van zwakheid een benarde post verlaten, die gebrek aan doorzicht geen eervolle uitweg deed vinden, zodat hem niets scheen over te blijven dan zich blindelings te werpen in de armen van de worgengel.Ga naar eind18. (Wie zelfmoord begaat = ‘een rampzalige’. Zelfmoord = ‘een zwakheid’. Haverschmidts vermaarde ‘worgengel’-preek dateert van 1885, negen jaar voor zijn zelfmoord. Het gevecht met die engel, in dezelfde preek ook genoemd ‘de vampier des doods’, was omstreeks dit jaartal in volle gang, maar toch al in het stadium dat de dominee begon in te zien dat de engel zou gaan winnen: Hij, de worgengel, verstaat geen scherts, wie hem spelend de hand reikt, die laat hij niet meer los, die sleept hij mee tegen wil en dank om in het eind hem neer te storten in een eigenwillig gedolven graf.Ga naar eind19. Zelfmoord was voor Haverschmidt klaarblijkelijk toen al onontkoombaar: - hij zou ‘tegen wil en dank’ worden ‘meegesleept’ naar een ‘eigenwillig gedolven’ graf. Vier jaar later (zomer 1889), - vijf jaar voor zijn zelfmoord, predikte hij nog altijd de ‘zondigheid’ en de ‘ziekelijkheid’ van zelfmoord, maar wees, duidelijker al, op de onontkoombaarheid ervan met de woorden: Niettemin zelfs de strengste plichtsbetrachting onderdrukt de zucht niet die opwelt uit het diepst van ons wezen. Weer een jaar later (december 1890), - vier jaar voor zijn zelfmoord, - sprak hij vanaf het preekgestoelte: Het dier is eigenlijk alleen gelukkig, want het kent geen zelfverwijt, geen zelfkwelling. En nog gelukkiger de plant, ja de steen in bewustelooze schoonheid, ongenaakbaar voor het gevoel, voor strijd. Hier rust de eeuwige rust. Zal hij voor ons ook weggelegd zijn als ons stof tot stof is wedergekeerd? O, dat wij het maar met zekerheid wisten! Wij wisten dan meteen wat ons te doen stond. Hebben wij niet de sleutel bij de hand die ons naar buiten leidt? Dan neen, dat is juist het ergste: wij weten ook dat niet.
Twee jaar voor zijn zelfmoord (februari 1892) was de toon van de preek die Haverschmidt hield al onmiskenbaar die van de moedeloosheid: Wat kan het ons eigenlijk schelen of een leven ophoudt dat zijn beste, zijn wezenlijke waarde moest derven. Doch meene niemand dat zij die zoo denken te benijden zijn en beter toe dan de ijverigen en getrouwen wien het smartelijk aandoet dat er een nacht aankomt waarin niemand werken kan. (Het was in deze preek dat Haverschmidt zei, dat als er kracht nodig is om zelfmoord te begaan, die dan ‘die der wanhoop en radeloosheid’ is.) Enige maanden voor zijn zelfmoord ten slotte, in de laatste preek die hij hield, leek Haverschmidt ten overstaan van de kerkgemeente toe te geven, tevens aan te kondigen, dat zijn strijd was gestreden, niet alleen met de ‘worgengel’, maar ook met zijn twijfels over het geloof en zijn ambt. Hij sprak van de ‘moed’ die nodig is om het zich eerlijk te bekennen: ‘ik kan niet, ik mag niet, want ik geloof het niet meer’.Ga naar eind20. Hiermee had hij zich van de hem opgedrongen taboes bevrijd. Vanaf hier ‘zagen zijn vrienden al dat het verkeerd zou gaan’. Haverschmidt sloeg de bijbel dicht en hing zich op.
De eerste zelfmoordenaar van wie de bijbel (Oude Testament) gewaagt was Achitofel, die aanvankelijk de raadsman was van David en daarna de raadsman van Absolom, aan wie hij de raad gaf David te doden. Toen Absolom deze raad niet opvolgde hing Achitofel zich op (‘Tweede Boek van Samuel’, hoofdstuk 17, regel 23). De laatste zelfmoordenaar van wie de bijbel (Nieuwe Testament) gewaagt was Judas, de leerling en penningmeester van Christus, die Christus verried en uit wroeging daarover een eind aan zijn leven maakte. Volgens het evangelie van Mattheus (hoofdstuk 27, regel 5) hing Judas zich op. In het boek ‘Handelingen der apostelen’ (hoofdstuk 1, regel 18) heet het over Judas' dood: (Judas) ‘viel voorover en barstte middendoor, en al zijn ingewanden werden uitgestort’, - maar volgens protestantse bijbelinterpreten, Maarten Luther voorop, dient men ook in deze beschrijving de beschrijving van zelf-ophanging te zien. Zoals vaker in de bijbel het Oude Testament vóóruit verwijst naar het Nieuwe Testament, zo ook hier. Achitofel is de vóórafbeelding van Judas, en beide verhaalpersonages vormen elkaars pendant. De overloper Achitofel verried in David de stamvader van Christus, de overloper Judas verried Christuszèlf. Beide personages komen op dezelfde manier om het leven, zodat het lijkt of de bijbel daarmee ‘wil zeggen’: wie overloopt | |
[pagina 44]
| |
en verraad pleegt dient zichzelf te doden en wel door middel van ophanging. (Dit heb ik zelf verzonnen. Wat ik ermee ‘wil zeggen’ is: dat er niets gemakkelijker is dan interpreteren. Wat men er slechts voor nodig heeft is fantasie, - ‘wetenschap’ komt er in ieder geval volstrekt niet aan te pas, en enige ‘waarde’ heeft het ook niet.) Voelde dominee Haverschmidt zich, nadat hij de taboes van zich af had geschud, een ‘overloper’ en ‘verrader’ van Christus en Christus' leer en heeft hij daarom de zelfmoordmethode gekozen die hem in die hoedanigheid door de bijbel als het ware leek te worden ‘voorgeschreven’? Kon Haverschmidt niet leven met zijn wroeging over dit ‘verraad’ en heeft hij daarom willen sterven als Judas die ook niet kon leven met zijn wroeging? Het komt mij zinloos voor, enigerlei ‘symbool-interpretatie’ aan een bepaalde zelfmoordmethode te verbinden, zoals in de psychiatrie wel wordt gedaan, - maar voor mij staat wel vast dat Haverschmidt de allerellendigste zelfmoordmethode heeft gekozen die denkbaar is: Haverschmidt, die zich de dood voorstelde als een ‘worgengel’, heeft zichzelf in letterlijke zin geworgd. Men kan zich ophangen, zo, dat men, na de strop om zijn nek te hebben bevestigd, van een hoogte afspringt en bewerkstelligt dat men door de schok van het touw, op het moment dat dit zich spant, zijn nek breekt en op slag dood is. Ook kan men zich ophangen door met zijn hoofd in de strop te gaan hangen en niet van een hoogte af te springen: al hangende bewerkstelligt men dat men door de strop wordt geworgd. Deze methode kan plaats vinden bij voorbeeld bij ruimtegebrek of anderszins gebrek aan ‘faciliteit’ (er zou niets voorhanden kunnen zijn om van af te springen), - de zelfmoordliteratuur maakt zelfs melding van gevallen waarbij deze soort ophanging plaats vond terwijl de zelfmoordenaar door ruimtegebrek daartoe genoopt de kniel- of de hurkhouding had aangenomen. Er is reden om aan te nemen dat sommige godsdienstige (maar dan altijd wel protestantse) zelfmoordenaars deze laatste methode van ophanging kiezen om met het volvoeren van de daad gelijkertijd zichzelf op een verschrikkelijke wijze voor hun zelfmoord te straffen, immers: ‘God’, ‘het geweten’, ‘de zedelijkheid’, ‘de bijbel’, ‘de zonde’, ‘de rechtvaardige straf voor de zonde’... Deze zelfstrangulatie moet een gruwelijke methode van zelfmoord zijn, - pijnlijk en vooral traag: de dood treedt pas na minuten in terwijl de zelfmoordenaar hangt te spartelen als een konijn in een strik. Haverschmidt, die zichzelf verhing in de strop die hij had gemaakt van het gordijnkoord van zijn bedstede, moet op de laatste manier zijn gestorven: hij was niet op slag dood, terwijl de strop hem langzaam worgde heeft hij gesparteld. R. Nieuwenhuys' documentenbundel omtrent Haverschmidt, ‘De dominee en zijn worgengel’, eindigt met het citaat uit een brief van een vrouwGa naar eind21. over de dood van Haverschmidt: er was een Bedstede in dat huis en daarin heeft hij zijn laatste strijd gestreden de tekenen waren zichtbaar doordat hij met zijn schoenen aan het beschot heeft bekrast. Hoewel in het stadje Schiedam, waar Haverschmidt stierf, iedereen van de zelfmoord van de dominee op de hoogte was, kreeg Haverschmidt een nette, christelijke begrafenis, waarbij alle dominees de baar van hun overleden confrater volgden. Nieuwenhuys meldt dat in geen van de herdenkingsartikelen of toespraken zelfs maar op de zelfmoord (is) gezinspeeld. Zo werd de barst in het zelfmoordtaboe, die was veroorzaakt door de zelfmoord van dominee Haverschmidt, met schijnheiligheid en zwijgzaamheid weer dichtgesmeerd en onzichtbaar gemaakt, - zoals het altijd was geweest.
Er is nog een protestantse theoloog-letterkundige die door zelfmoord om het leven is gekomen: - de Duitser Jochen Klepper (1903-1942), schrijver van romans, gedichten, essays en journalistiek werk. Hij was de zoon van een predikant, studeerde theologie, was Luther-adept, heeft van zijn leven één kerkdienst geleid, wijdde zich vervolgens uitsluitend en met nogal groot succes aan de literatuur. ‘Der Vater’ is een van zijn bekendste romans; in het ‘Liedboek’ van de Nederlandse protestanten staan twee gezangen van Jochen Klepper: de nummers 130 en 155, respectievelijk vertaald door J.W. Schulte Nordholt en Ad den Besten. In het antisemitische Duitsland van de jaren dertig huwde Klepper een joodse weduwe met twee dochters: behalve uit liefde voor die vrouw deed hij dat uit solidariteit met het lot van de opgejaagde joden, - Klepper wenste met een officieel huwelijk een officiële daad van persoonlijk protest te stellen, hij was een principieel en moedig man. Hoe dit hem geestelijk heeft genekt staat in zijn later gepubliceerde dagboeken te lezen, - maatschappelijk werd hij door zijn huwelijk een uitgestotene, aan wie het publiceren van zijn werk onmogelijk werd gemaakt, terwijl ook aan zijn vaste medewerking aan de radio een einde werd gesteld en hij door de uitgeverij waarvoor hij werkte werd ontslagen. Een van de dochters, de oudste, slaagde er na de Kristallnacht (1938) in naar Engeland te vluchten; pogingen om ook de jongste dochter nog tijdig het land uit te krijgen mislukten. De overtuigd godsdienstige, zeer religieuze Klepper schreef in zijn dagboek: Mijn instelling tegenover de zelfmoord heeft zich snel veranderd. Met welk recht trok ik grenzen? Met welk recht zei ik over deze schuld dat zij niet vergeven zou kunnen worden? Wij weten wat zelfmoord in ons geval zou zijn: drievoudige moord, ongehoorzaamheid jegens God, vlucht uit Zijn leiding, wegwerpen van het vertrouwen. Maar het is niet de onvergeeflijke zonde tegen de Heilige Geest, het is niet meer dan de zonde die een Christen tot het einde met zich meesleept. Alleen wie in de afgrond moet kijken, ziet ook de grond. Samen met zijn vrouw en jongste dochter beging Jochen Klepper op 11 december 1942 te Berlijn zelfmoord door vergassing. In 1978 verscheen de biografie ‘Jochen Klepper. Ein Leben zwischen Idyllen und Katastrophen’Ga naar eind22. door Rita Thalmann. In zijn bespreking van deze biografie in ‘Hervormd Nederland’ (22.12.1979) zal Martien Beek het taboe rondom zelfmoord opnieuw bevestigen en bestendigen door de zelfmoord van Klepper diens ‘onaanvaardbare einde’ te noemen. Zelfmoord = ‘onaanvaardbaar’. Rita Thalmann schrijft op de laatste bladzijde van haar Klepperbiografie: Zo dacht in die tijd een rechtschapen Duits burger, wiens Pruisisch-luthers en konservatief wereldbeeld niet alleen hem, maar de meerderheid van het Duitse volk in een slop heeft geleid. Menigeen heeft zich gedrongen gevoeld, achteraf Kleppers zelfmoord zonde te noemen. Zonde, deze vertwijfelde kapitulatie van drie weerloze mensen? Zonde was en is de indoctrinatie - van jongsaf - met een ideologie van zogenaamd door God gewilde bindingen, die de geest van zijn vermogen berooft om kritisch te oordelen. Zonde was en is een leer, die door blind vertrouwen op Gods beschikking en leiding de mens dringt tot berustend geduld, hem de weg verspert tot handelen in verantwoordelijkheid. Ik ontleen dit citaat aan een artikel over Jochen Klepper in de ‘Leeuwarder Courant’ (Wekelijkse bijlage, 12.8.1978), geschreven door J. Hoogenkamp.Ga naar eind23. De auteur voorziet het citaat van dit commentaar: Eigenlijk dus een verontrustend appèl op alle opvoeders in gezin, school, maatschappij en kerk. Wat zijn wij bezig te leren en dus door te geven? | |
[pagina 45]
| |
AanhangselZelfmoordenaars uit de vaderlandse geschiedenis genoemd in een preek van dominee François HaverschmidtIn een in 1887 gehouden preek over zelfmoord (zie blz. 55) zei dominee Haverschmidt: Wij hebben gelezen van een Regulus en een Beiling, van een Schaffelaer en een Reinier Claassen. De oudsten onzer hebben herinnering aan de zelfopoffering van Van Speijk. Haverschmidt somde hier een aantal zelfmoordenaars en zelfopofferaars op, onder wie alleen Regulus niet tot de vaderlandse geschiedenis behoort: Regulus, Marcus Attilius. Romeins veldheer in de eerste Punische oorlog. Werd in 255 v.Chr. door de Cartagers gevangen genomen en vijf jaar later door dezen naar Rome gezonden om er de vrede te bepleiten. In plaats hiervan riep hij de Romeinen op tot volharding in de strijd, keerde in gevangenschap terug naar Cartago en werd daar op gruwelijke wijze vermoord. (In plaats van Regulus zou Haverschmidt de vaderlandse held, zijn collega Antonius Hambroek hebben kunnen noemen: ten tijde van de Oostindische Compagnie Nederlands predikant op Formosa. Door de Chinese zeerover Coxinga werd Hambroek naar de commandant Cojet van de sterkte Zeelandia gestuurd, om deze aan te raden zich aan de piraten over te geven. In plaats hiervan raadde Hambroek de commandant het tegendeel aan, keerde vervolgens trouw aan zijn woord naar de zeerover terug en werd onthoofd.) Beiling, Albrecht. Aanvoerder van de Kabeljauwen. Verdedigde in 1425 kasteel Schoonhoven tegen de krijgsoverste van Jacoba van Beieren. De overlevering wil dat hij levend werd begraven. De Beiling-figuur, in verband gebracht met de eveneens ‘levend begraven’ Lazarus uit de bijbel, figureert in ‘De opstandige dode’ (1964) door Willem Brakman en in enige andere vroege romans van deze auteur. Schaffelaar, Jan van. Kabeljauws beroepssoldaat. In dienst van de bisschop van Utrecht streed hij tegen de stad Amersfoort. Op 16 juli 1482 sprong hij van de toren van de kerk van Barneveld om van de Hoeksen lijfsbehoud voor zijn manschappen te verkrijgen. Ziet gij gindse toren daar, van woedend volk omringd, Ziet gij Jan van Schaffelaar die zich te bersten springt? Dit zijn versregels van Jan Frederik Helmers. Het Van Schaffelaar-gegeven werd ook door Hendrik Tollens verwerkt in een verhalend gedicht uit 1807, maar bleef in de Nederlandse letteren vooral bekend door de vierdelige historische roman (1838) ‘De Schaapherder. Een verhaal uit den Utrechtschen oorlog van 1481 tot 1483’ door J.F. Oltmans. Claassen, Reinier (soms ook gespeld Claassens). Nederlands zeeofficier, vice-admiraal van Zeeland. Liet zich in 1606 bij Kaap Sint-Vincent met zijn schip in de lucht vliegen om niet in handen van de Spanjaarden te vallen. Speyk, Jan Carel Josephus van, 1802-1831. Amsterdamse weesjongen die zeeofficier werd. Toen tijdens de Belgische opstand zijn kanonneerboot op de Schelde voor Antwerpen was afgedreven en in handen van de vijand dreigde te vallen, stak Van Speyk de lont in het kruit en vloog met vriend en vijand de lucht in: - dit is de ‘onverantwoordelijke daad’ waar Haverschmidt aan refereerde. De daad van Van Speyk (kon) niet nalaten de ganse Helicon met zijn poëten en poëtasters in rep en roer te brengen, schreef R.C. Bakhuizen van den Brink, toen nog student te Amsterdam. De dichter stelt ons Van Speyk voor in de nood; laat deze zich zo lang bedenken dat, indien de held zulks had gedaan, de Belgen in die tijd zeker al het kruit uit de boot hadden kunnen lossen. Na enige honderden rijmwoorden te hebben verspild, na enige antithesen sterk als deze: ‘onsterfelijk, schoon dood!’ besluit de dichter(?) met ons te doen opmerken, dat iedere rukwind voortaan een lofzang op Van Speyk zal zingen. De echo's van de knal die de ontploffing van Van Speyks kanonneerboot teweeg bracht klinken in de Nederlandse letteren door tot in de ‘Memoires of gedenkschriften van Minister Pieter Bas’ (1937) door Godfried Bomans. |
|