Uit de herinneringen van Jan Stout
In 1976 kwam één van de vrienden van Rob Nieuwenhuys, H. Stout, in het bezit van de levensherinneringen van zijn vader Jan Stout, die in 1864 te Schiedam werd geboren en daar zijn jeugd doorbracht. Deze Jan Stout, die later Hoofd eener school werd, overleed in 1943. Hij heeft Haverschmidt nog gekend. Zijn aantekeningen zijn vooral van belang voor de kerkelijke verhoudingen in Schiedam uit de tijd van Haverschmidt. Jan Stout blijkt niet alleen een goed opmerker met veel mensenkennis, hij kon ook goed schrijven. En dat betekent wel wat. Dat maakt deze herinneringen zoo aardig.
Ik ga nu het een en ander vertellen van mijn godsdienstige opvoeding als knaap.
Voor Christenen groepeert zich de godsdienst om den persoon van Christus, wiens leven was de practische verwezenlijking van alle zedelijke deugden, wiens karakter was de belichaming van het hoogste zedelijke ideaal. En daar Jezus leefde onder de Joden, zijn geest gevoed was met Joodsche traditie en Joodsche literatuur, is de oud-Israëlische geschiedenis en oud-Israëlische letterkunde, zooals die vervat zijn in het Oude Testament, er onafscheidelijk mee verbonden. De Genestet zong:
Zalig, wien in 's levens morgen
't Levend woord der groote Schrift -
Voor de kleinen niet verborgen -
In den boezem werd gegrift!
Wien het vragend oog mocht stralen
Vaak van wonderbaren gloed
Bij haar heilige verhalen,
Manna voor het jong gemoed.
Want die indruk kan niet sterven,
En de weerklank van dat woord
Ruischt, waar ooit de voet moog' zwerven,
Door het menschenleven voort:
Echo uit het vroom verleden,
Vol geloof en rein genot,
Wekstem uit der kindsheid Eden,
Moederwoord en Woord van God!
Neen, dat hebben mijn ouders mij niet kunnen geven. Moeder heeft mij in het schemeruur de Bijbelsche verhalen niet verteld. Ze had er den tijd niet voor, misschien miste ze ook de gave ertoe.
Maar ze heeft me leeren bidden, knielend voor mijn bedje, een kinderlijk naïef kort, eenvoudig gebed. En aan tafel werd gebeden en gedankt, zonder eenig vertoon of eenige pose. Het wekte in mij het bewustzijn: Alles wat ik bezit, alles wat ik ontvang, alles wat ik ben, komt van U, o God. Van U zijn alle dingen.
En Vader liet mij eenige hoofdstukken uit den Bijbel memoriseren. Vader nam mij ook af en toe mee naar de kerk. Ik stak daar begrijpelijkerwijs niet veel op, maar ik wende aan kerkgaan en ik genoot van de orgelgalmen door de groote gewelfde ruimte.
Zondagschool en catechisatie (‘leering’ was toen de geijkte term) moesten datgene doen, waarin mijn ouders te kort schoten uit onmacht.
Ik kwam op de Zondagschool in het Broersveld, in het gebouw, waarin de openbare school van den Heer Wijma was gevestigd. Dames gaven er godsdienstonderwijs, onder leiding van de Gezusters Knappert [huisvriendinnen van de Haverschmidts], een tweetal ontwikkelde, beschaafde en hoogstaande vrouwen uit den gegoeden stand. Er werd uit den Bijbel verteld, niet al te schriftuurlijk, want het was een vrijzinnige zondagschool. Dat hebben mijn ouders niet geweten misschien. Ik denk, dat de school was aanbevolen door de naaste buren Van der Klei, die tot de moderne richting behoorden. Wellicht ook hebben ze gedacht, als de moeder van Roomsche kinderen, die ze naar de Hervormde catechisatie op school liet gaan uit overweging, dat ze er toch in ieder geval geen kwaad zouden leren. Wat een ruime blik, en hoe beschamend voor priesters en predikanten!
Van orthodoxe of moderne richting wisten wij kinderen gelukkig niet af. Wijding ging er van het onderwijs uit. De orthodoxen heetten veelal de ‘vromen’. Ten onrechte. Vele waarlijk vromen heb ik leeren kennen onder modernen; ook veel onvromen onder de rechtzinnigen. Vroom zijn heeft met kerkleer en autoriteitsgeloof niets te maken. Het was en is het lot van alle moderne predikanten door hun tegenstanders en door de goê-gemeente, die te dom is om zoo hoog te stijgen, voor ongeloovig, erger nog voor godloochenaars te worden gescholden, terwijl ze juist hun leven lang strijden voor het geloof en voor een redelijk godsbegrip. Maar die anderen verstaan onder geloof alleen wondergeloof en geloof aan erfzonde, zoendood, lichamelijke opstanding en hemelvaart.
Het Kerstfeest werd op de zondagschool met grooten luister gevierd. In lokaal Paulus op de Korte Haven werden ook de ouders genodigd. Op het podium stond een prachtige Kerstboom, vol lichtjes en behangen met sterren, spiegeltjes, sinaasappels, appels en geschenken voor kinderen. De kinderen zongen:
De Kerstboom prijkt: 't is Kinderfeest!
Ziet, hoe de lichtjes gloren!
Weest, roepen zij, verheugd van geest,
Hij kwam als 't licht in duistren nacht
en heeft ons 't hoogste goed gebracht.
Geloofd zij God, geloofd zij God!
Ds. Haverschmidt hield een toespraak tot grooten en kleinen; de kinderen zongen weer kerstliederen... en dan kwam de groote gebeurtenis: Ds. Haverschmidt ging de tooverlantaarn vertoonen!
Waarom toch dat dooie woord sciopticon! Tooverlantaarn,