Het zwart Schiedam
Wat heeft Haverschmidt als vrijzinnig denkend predikant bezield om in juni 1864 een beroep naar Schiedam te accepteren? Hij moet geweten hebben dat de gemeente overwegend orthodox was en dat hij het er niet gemakkelijk zou krijgen. Was het de (achteraf misleidende) aanbeveling van de eveneens vrijzinnige Ds Pantekoek (beiden spreken elkaar met ‘Amice’ aan) die de doorslag heeft gegeven? Of was het zijn inkomen dat tweemaal zo hoog was als van Den Helder? Hij was intussen getrouwd en zijn vrouw verwachtte een kind.
Schiedam moet voor Haverschmidt die zoveel van de natuur hield, een beproeving zijn geweest, schreef één van zijn vrienden. Telkens als Haverschmidt over de stad komt te spreken, krijgt zijn toon iets bitters. Daar is in de eerste plaats zijn karakteristiek: ‘de met afval en krengen bezaaide oevers van de Schie’, met als variant ‘de met kurken en dode katten bezaaide oevers van de Schie.’ In een van zijn latere novellen schrijft hij: ‘Men zag er in de naaste omtrek niets dan fabrieken. Die brachten, behalve een regen van roet, waardoor de madelieven in de bleek bij het plukken zwart afgaven, een soort sterke drank voort, die wijd en zijd de wereld door verzonden werd.’ En elders, in een voordracht van 1867: ‘Hij zag zich geplaatst in een oord waar de natuur zoo kunstig mogelijk misvormd was. Men had er zorgvuldig alles uitgeroeid wat naar bosch of beek zweemde. Slechts knotwilgen kweekte men er, die men onophoudelijk voortging te knotten, en slechts rechte sloten duldde men er, lijnrechte sloten. Overigens had men alle vergezicht onmogelijk gemaakt alsof de zon het vervelend was gaan vinden om zoo'n misvormd oord te beschijnen, alsof zij er de heerschappij had toevertrouwd aan dikke dampen en nevels.’ Het uitvoerigst is hij in zijn gedicht over Schiedam, nota bene als albumblaadje geschreven in het poëziealbum voor de vrouw van zijn ex-collega M. Hoog die, intussen Schiedam ontvlucht was en naar Voorschoten was gegaan!
‘Met afval en krengen bezaaide oevers van de Schie’.
Een vorm van zelfkwelling, lijkt het wel, een neiging die hem overigens niet vreemd was. In De dominee en de worgengel op blz. 96, zijn er maar enkele coupletten uit geciteerd. Hier volgt de volledige tekst die rechtstreeks uit het genoemde poëziealbum is overgeschreven. Boven het gedicht is een (nu vergeelde foto geplakt van een haven in Schiedam. Daar zinspeelt Haverschmidt op in het laatste couplet.