Bzzlletin. Jaargang 9(1980-1981)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 84] [p. 84] Sjoerd Kuyper Gedichten Ik morste drank op woorden, ik vond de strot van de liefde - en had een mes. Wie danst danst met zichzelf, vol haat en zakspiegels. Dus nam ik spiegels mee op reis, liet ze op rotsen los - spreuken die geen mens ooit sprak. Steen stond op, omhelsde mij ter dood. Naamloos is steen, en naamloos noemt ze mij. Nu weet ik alles van de wereld, de wereld weet alles van mij - stenen in een verzwegen spel. Zo zal het altijd zijn: wie reist betreedt de sporen die hij in de heenreis vroor, wie ontwaakt omhelst de dag die hij vergat. Eens had ik vrienden die ik rond mij sloeg - taal van de wereld, vlammend koudvuur langs mijn huid. Nu weet ik van de wereld alles, behalve haar voornaam. Laten we spelen dat wie schrijft slechts ziet wat is gebeurd - nooit wat gebeurt. Ziet wat hij schrijft: een schaakbord boven zee, een jas, een aalscholver, een horizon van hout, vier windstreken belagen hem. Ik was een stad met muren middeleeuws, modder en varkens, rijk geschilderd leven - kroeg en kermis sloot de poort. Nijverheid en handel bloeiden, scholen en bordelen - van 9 tot 5 was het Kuyper Museum geopend. Daarna speelde ik mikado met God. [pagina 85] [p. 85] Wie beweegt verliest, wie wint verliest en zwijgt van winst - geen mes gaat door zijn hart. Ik speelde en de poort sloeg dicht, de val schaafde mijn hielen. Ik liep weer moeizaam, maar ik liep. Ik werd weer klein - haatte de mensen mild. Die nacht kwamen de legers terug. Ze riepen mij tot Grootvorst van Bewegen uit. Al wat beweegt beweegt door mij: mijn stuur zit los in bochten, mijn rem weigert, mijn voedsel vergiftigd. Ik had dus toch gelijk toen ik voor zeer veel geld rouwadvertenties vertaalde in: de Reis komt alfabetisch na de Dood. Gelijk als ik droomde van ontvleesde botten waar de pijn nog inzat - fietsketting schrapend langs de beenderen. Toch gelijk om op te stijgen boven de stad. Ik zag de tuin weer toen zij vruchten droeg voor mij, toen ik nog wist van prijzen wat ik won: retours naar waar geen reis begon. Nu ben ik neergedaald tot kroegen, kots graffiti waar altijd een Royal Flush geboren wordt - omdat ik handen maakte. Daar roem ik mijn stad. Biljarters zoeken zachter keus, zo dierbaar is de stilte ons - steden die wij samen bezochten. Alles leeft, iedere cel herhaalt zich, mijn ooghoek kent spiegels die applaudisseren, iedereen ziet regen in kaarten die ik nooit spelen zal. Toen viel de nacht. Wij sliepen en verzwegen het horloge in het gras, droomden in het Oog van God bestaan slechts spiegels. [pagina 86] [p. 86] Laten we spelen dat spiegels bestaan - de angst waarmee we zo doorzien. Spelen dat al wat ze tonen bestaat, meer niet. Laten we daarom spelen dat de haat bestaat - en iedereen mag meedoen. Achterwaarts wankelt de tijd over het koord - dromen zijn spiegels waarop geschreven staat wie God had willen zijn. In zulke dromen regent het niet. Er zijn kinderen en tuinen vol witte pluimen die langs spiegels strijken maar niet uitwissen - dag prachtige ochtend van een zeker verlies. Storm uit Zuid, geen barometer danst op dode haargroei - medailles zonder keerzijde, withete prijsbekers, eksters wijzen je het kerkhof waar de tuinman kanker heeft - naar de sleutels van de vuist. Ik weet dat ik besta en droom van vrouwen die mijn dromen sluiten - behalve deze. Vorige Volgende