| |
| |
| |
Gemma Pappot
Sade: schrijven als misdaad
De visie op Sade door de eeuwen heen
Overzicht van de belangrijkste uitgaven van Sade's werken vanaf 1790 tot 1900 gebaseerd op de bibliografie in het Sade-nummer van Obliques, 1976, pagina 277-309.
Aline et Valcour |
Justine |
La Nouvelle Justine |
1793 |
1791 |
1797 (2x) |
1795 |
1794 |
1874 |
1883 |
1797 |
1898 |
|
1800 |
|
|
1801 |
|
|
1830 |
|
|
1870 |
|
|
1884 |
|
|
Juliette |
La Philosophie |
Les Crimes de l'Amour |
1797 |
1795 |
1899 |
1797 |
1801 |
1881 |
1870 |
1868 |
|
1874 |
1870 |
|
1892 |
1872 |
|
1898 |
1900 |
|
Onderstreepte jaartallen: dit zijn vertalingen en/of bloemlezingen. De vertalingen zijn in het Engels of Duits. Het merendeel der uitgaven is gedrukt in Holland, Londen en Brussel.
Verder wil ik nog vermelden een aantal politieke geschriften, alle uit 1792: het Idées sur le mode de la sanction des loix en enkele petities.
Zoals uit dit overzicht blijkt zijn Sade's belangrijkste werken (met uitzondering van De 120 dagen van Sodom) nog tijdens zijn leven verschenen, de meeste zelfs in meerdere drukken, in de periode van 10 jaar die ligt tussen zijn vrijlating uit de Bastille en zijn gevangenschap in Sainte-Pélagie en Charenton. Ook blijkt dat al deze werken in de loop van de 19e eeuw regelmatig herdrukt zijn, in veel groter getale dan algemeen aangenomen werd, en dat Sade wellicht een onbegrepen, maar zeker nooit een onbekend auteur is geweest. De publikaties tijdens zijn leven hebben kunnen plaatsvinden in het betrekkelijke machtsvacuüm van de post-revolutionaire jaren. Wèl neemt Sade de voorzorg alle boeken, behalve Aline et Valcour en Les Crimes de l'Amour anoniem te laten drukken en ook Aline et Valcour draagt alleen maar de vermelding: ‘Geschreven in de Bastille, één jaar voor het uitbreken van de Franse Revolutie (...) Door de burger S.
La Philosophie dans le Boudoir vermeldt op het titelblad: ‘Posthuum werk van de schrijver van Justine’.
In de eerste periode van zijn vrijlating blijkt uit Sade's politiek gedrag en zijn politieke geschriften een zeker optimisme met betrekking tot de Revolutie, en zijn aktiviteiten op dit gebied zijn indrukwekkend als we bedenken met hoeveel moeilijkheden op het persoonlijke vlak hij te kampen had.
Bij de bestorming van de Bastille was een groot deel van zijn oeuvre zoek geraakt - onder andere de voor hem onvervangbare manuscripten van De 120 Dagen van Sodom. Zijn familie laat hem in de steek. Hij doet het onmogelijke om geschrapt te worden van een emigranten-lijst waar hij ten onrechte op vermeld staat - iets wat hem politiek en financieel fataal kan zijn. Onder de Terreur wordt hij opnieuw gearresteerd en van december '93 tot oktober '94 in diverse gevangenissen vastgehouden. Na meer dan dertien jaar gevangenschap onder de Monarchie, ontsnapt hij door een gril van het lot aan de guillotine waarvan hij het sinister functioneren vanuit zijn gevangenis maanden had kunnen zien. Dat zijn de jaren die voorafgaan aan het schrijven van La Nouvelle Justine en Juliette, aan La Philosophie dans le Boudoir en intensieve aktiviteit op toneelgebied. Ondanks de uitgaven van zijn boeken zijn het jaren van steeds nijpender armoede. Het huis dat hij met zijn vriendin en diens zoon bewoonde moet hij verlaten in de winter van 1800, om zijn toevlucht te nemen tot het armenhuis van Versailles. Het geld dat hij van de verkoop van zijn bezittingen in de Provence zou kunnen verwachten is enerzijds geblokkeerd vanwege zijn vermeende emigratie, anderzijds door tussenkomst van Mevrouw de Sade, die rente op haar bruidsschat te vorderen heeft.
Tot zover de persoonlijke omstandigheden waarin zijn laatste arrestatie gaat plaatsvinden; de sociale omstandigheden vloeien voort uit het politieke toneel van die dagen.
Justine, Sade's eerste publikatie, is ongetwijfeld zijn meest beroemde roman en zijn tijdgenoten hebben nauwelijks aan zijn auteurschap getwijfeld. De eerste officiële reacties op het boek doen acht jaar op zich wachten maar laten dan door hun felheid het morele en politieke klimaat, dat onder het Directoire en het Consulaat steeds minder tolerant werd, goed voelen. In het blad L'Ami des Lois verschijnt op 29 augustus 1799 een artikel, anoniem:
Er wordt beweerd dat Sade's dood is. Alleen al van de naam van deze schandelijke schrijver komt een lijkenlucht af die de deugd verstikt en afkeer inboezemt: hij is de schrijver van Justine, ou les malheurs de la vertu. Geen hart, hoe verdorven ook, geen geest, hoe diep ook gevallen, geen verbeelding, van welk een vreemde obsceniteit ook, zijn in staat iets te verzinnen dat zozeer de rede, het schaamtegevoel en de menselijkheid met voeten treedt. Dit werk is even gevaarlijk als het koningsgezinde blad Le Nécessaire, want als moed de grondslag legt voor de republiek, goede zeden houden deze in stand; hun ondergang heeft altijd die van wereldrijken tot gevolg.
Sade laat korte berichtjes verschijnen in verschillende bladen om een en ander (zijn dood en zijn auteurschap) te ontkennen... en noemt Justine een schandelijk boek.
Er volgen nog meer aanvallen van dezelfde aard, beschuldigingen van geheime verenigingen, oproepen tot ingrijpen van
| |
| |
de politie. In Le Tribunal d'Apollon ontstaat er, een maand na het hiervoor geciteerde artikel, een scheldpolemiek tussen Sade en zijn beschimpers waarin de een de ander voor slang en pad uitmaakt en beelden als vergiftigde pijlen, stinkende adem en spugend venijn door geen van beide partijen geschuwd worden. De historicus Michelet zal dezelfde woorden later gebruiken om Sade te kwalificeren, in zijn Histoire de la Révolution française
In maart 1801 wordt Sade bij zijn Parijse drukker verrast door een politie-inval. Na verhoren en huiszoekingen wordt hij een maand later opgesloten in Sainte-Pélagie, een voormalig meisjesklooster dat als politieke gevangenis gebruikt werd. Er is geen proces; de reden tot opsluiting wordt ‘administratief’ genoemd en deze procedure wordt als een gunst voorgesteld met het argument dat een gerechtelijk onderzoek zo'n groot schandaal zou maken dat geen straf ertegen op zou wegen. Later verhuist de gevangene naar het krankzinnigengesticht van Charenton waar hij een relatieve vrijheid van beweging en van materiële zorg genoot, enige tijd toneelvoorstellingen organiseerde met de beste patiënten. Hij zal er tot zijn dood blijven.
Omstreeks 1800 was het in Frankrijk gebruikelijk geworden dat boekhandelaren nieuwgedrukte eksemplaren aan een beoordelingskommissie voorlegden. De politie eiste weldra inzage van manuskripten en gaf al dan niet verlof tot drukken. Hoewel er officieel tijdens het eerste Keizerrijk geen censuur bestond, was de druk van het politieapparaat op de publieke opinie ongekend groot.
In een studie over de censuur in deze tijd van Welschinger, uit 1882, komt de naam van Sade echter maar één keer voor. ‘De censuur had ook haar goede kanten,’ schrijft de auteur.
zij verbood de walgelijke geschriften van de Markies de Sade. Deze erotische maniak had de euvele moed zijn romans Justine en Juliette, in luxueuze band, aan de eerste consul aan te bieden. Bonaparte, door walging bevangen, gooide ze in het vuur. De censuur legde beslag op deze weerzinwekkende geschriften en liet de schrijver arresteren.
Het schijnt dat Sade zijn romans, die onder het Directoire verschenen waren, inderdaad aan alle vijf Directeurs, waaronder Napoleon, toegezonden had. Een passage uit Le Mémorial de Sainte-Hélène lijkt het voorafgaande te bevestigen:
(Napoleon) heeft vermeld dat hij, tijdens zijn keizerschap, gevraagd had om een eksemplaar van het meest afschuwelijke boek dat ooit uit een verworden verbeelding ontstaan is, en dat hij het doorgebladerd heeft: een roman die, ten tijde nog van de Nationale Conventie, de publieke zeden naar zijn zeggen in verontwaardiging gebracht had, zozeer dat de auteur ervan opgesloten was, dat hij niet meer vrijgelaten was en dat hij meende dat hij nog steeds in leven was.
De rol die Napoleon in Sade's gevangenneming gespeeld heeft is duister: er zijn vermoedens dat de eerste Consul gekwetst was door het geschrift Zoloé et ses deux Acolytes, een tegen hem en o.a. Joséphine gericht pamflet uit 1800. De tijd van het Consulaat en het eerste Keizerrijk is er een geweest van openbare hielenlikkerij. Schrijvers en drukkers die hierin niet meegingen kwamen regelmatig - soms om absurd kleine opmerkingen - in de gevangenis terecht en bleven daar, net als Sade, zonder proces jaren zitten. Als Consul al stond Napoleon welgezind ten opzichte van het herstel van de godsdienst: dit werd in 1802 met een plechtig Te Deum gevierd. Als Chateaubriands Genie du christianisme verschijnt, laat Napoleon ervoor zorgen dat de schrijver het boek aan hem opdraagt. En als Sade in 1814 in Charenton sterft geeft zijn zoon Donatien (zijn enige andere zoon is in 1809 als luitenant gesneuveld) de politie permissie de manuscripten van zijn vader die strijdig zijn met de goede zeden, te vernietigen, in een poging de naam Sade van smetten te zuiveren...
| |
Sade's invloed gedurende de 19e eeuw
De opluchting in Charenton, het officiële verbod van Justine in 1815, de inbeslagnemingen van verschillende oplagen hadden het effekt dat er een legende ontstond rondom Sade en dat er voor zijn boeken klandestien hoge prijzen werden betaald. Voorlopig is de invloed van Sade's oeuvre gering: de enige schrijver die vermeld kan worden is Benjamin Constant. (zie het boek van Beatrice Didier in de biografie).
Verschillende biografieën (hier is bedoeld: boeken met korte levensbeschrijvingen van ‘alle’ schrijvers) vermelden hem. In 1825 komt in de biografie Michaud een korte vermelding van Sade voor, onlangs pogingen van zijn zoon om dit tegen te houden. De visie op de mens wordt hierin vertroebeld door de ideeën die uit zijn boeken blijken; wel wordt de aandacht gevestigd op Sade's sympathie voor de Revolutie. ‘Geen enkel personnage uit de huidige tijd kan met hem vergeleken worden, tenzij men hem naast de Maarschalk de Rais (Blauwbaard) plaatst.’ De biografie Rabbe uit 1834 is veel uitvoeriger over Sade, en veel genuanceerder. Sade wordt erin beschreven als een produkt van de verworden zeden van zijn tijd en er wordt zelfs melding gemaakt van de slechte invloed die zijn oom, de abbé de Sade, op hem gehad zou hebben. Zijn boeken zijn wraakpogingen, ontstaan tijdens een lange en smartelijke gevangenschap.
Toen hij uit de gevangenis kwam heeft Sade op generlei wijze deel gehad aan de misdaden van onze Revolutie. (...) Het enige waarin hij superieur is aan zijn collega's in de misdaad, is de openlijkheid waarmee hij deze laat zien, het feit dat hij over voldoende gaven heeft beschikt om er een soort leer uit op te bouwen, en over genoeg brutaliteit om dat te publiceren. Deze verwijten wegen in feite al zwaar genoeg om zijn reputatie nog met andere zaken waaraan hij vreemd is te belasten.
Dit korte en evenwichtige oordeel over Sade was aan Sade-specialisten lange tijd onbekend, en in de 19e eeuw heeft het totaal geen weerklank gevonden, tenzij misschien in de geringe belangstelling die er van de zijde van veel grote auteurs voor Sade is geweest. Balzac en Hugo kennen hem wel - van Balzac zijn er vrij wat notities in de marge van roman-manuscripten, maar van een wezenlijke beïnvloeding kan niet worden gesproken.
Voor Stendhal heeft het oeuvre van Sade meer aantrekkingskracht gehad, vooral te merken in Lamiel, de onafgemaakte roman van zijn laatste levensjaren (1839-1842). In een artikel over Sade en de Romantiek schrijft Claude Duchet hierover:
Is er reden te denken dat Lamiel, als het boek wèl voltooid was, een roman-in-de-geest van Sade geworden zou zijn? Of te geloven dat een van de redenen van het onvoltooid blijven van Lamiel juist gelegen is in de onmogelijkheid voor het universum van Stendhal om het sadisme geheel en al te integreren?
Ik wil ook de volgende regels van dit artikel citeren, omdat het naar mijn mening de relatie tussen Sade en een belangrijk deel van de romantische literatuur goed weergeeft:
Het zou wel eens kunnen gaan om een dubbele onverenigbaarheid tussen de roman-volgens-Sade en de romantische roman, tussen het denken van Sade en de denkrichtingen van deze periode welke, om verschillende redenen, alle ervoor terugdeinzen om de mens als zodanig ter diskussie te stellen en af te dalen in zijn diepten.
Uit hetzelfde jaar als de Rabbe-biografie dateert ook de eerste officiële vermelding van het woord ‘sadisme’, en wel in het Dictionnaire Universel van Boiste: Sadisme: znw mnl. Vreselijke buitensporigheid van zedeloos gedrag; monsterlijk en anti-maatschappelijk systeem dat tegen de natuur indruist. (van Sade, eigennaam) weinig gangbaar.’ In latere vermeldingen zal de nadruk soms vallen op het immorele, soms op het anti-sociale aspekt van Sade's denken, maar deze definities wijzen tenminste op een opkomend bewustzijn van dat denken.
| |
| |
Hoewel Sainte-Beuve vaak in verband met Sade's invloed op de 19e eeuw genoemd wordt, komt de twijfelachtige eer van het verspreiden van Sade's slechte reputatie bij een breder publiek toe aan een andere kritikus: Jules Janin.
Janin was van 1836 tot 1874 de toneelkritikus van het dagblad Journal des Débats (1789-1944) en een gevierde autoriteit in de snel groeiende invloedssfeer van de dagbladpers en - kritiek. Na korte tijd een lans gebroken te hebben voor de -versmade-eigentijdse auteurs, vult Janin voor de rest van zijn karrière zijn kritieken met zedenprekerij op basis van heimwee naar een vertrapte traditie; dit geheel in overeenstemming met het politieke klimaat van de Restauratie en de regeringsperiode van Louis-Philippe.
Janin was zijn loopbaan begonnen als schrijver, in 1829, van een roman getiteld: L'âne mort et la femme guillotinée, een om met Théophile Gautier te spreken, roman-charogne, letterlijk krengen-roman en dan kreng in de betekenis van lijk. In zijn voorwoord op zijn roman Mademoiselle de Maupin kenschetst Gautier de delectatio morosa (het zwelgen in ellende) van het begin van de 19e eeuw als volgt:
Naast de middeleeuwse roman tierde de krengen-roman... Literatuur uit het lijkenhuis of de gevangenis, nachtmerries van een beul, hallucinaties van een dronken slager en een galeiopzichter ten prooi aan koortsaanvallen!... De tijd van de lijken was aangebroken. Men zwolg erin en vond deze vlees-stapels boeiender dan toneeltjes uit de binnenkamer. (1834)
Mario Praz, in een gezaghebbende studie over dit aspekt van de romantiek, The Romantic Agony, denkt aan direkte invloed van Sade's oeuvre op deze literatuur, wijst ook op de omvang ervan in geheel Europa (zoiets als de porno-kultuur nu) en plaatst Sade in een reeks van schrijvers als Diderot, Richardson, Choderlos de Laclos, Lewis, Restif, Sue, Borel enzovoort.
Vijf jaar na deze roman dus, in 1834, schrijft Janin een artikel in La Revue de Paris waarin Sade beschreven wordt als het non plus ultra van het demonische in over elkaar struikelende overtreffende trappen van morele afschuw. In 1839 is Janin opnieuw in de aanval naar aanleiding van de roman Madame Putiphar van Borel. De hoofdpersoon van dit verhaal heeft een imaginaire ontmoeting met Sade, en ziet hem als een martelaar van het absolutisme. Dit wekt Janins walging en woede: Sade een martelaar! Dat is het toppunt. Mario Praz verdenkt Janin van hypocrisie, maar het is ook mogelijk dat de verschillen tussen Sade's oeuvre en de modieuze ‘black novel’ zo groot waren, dat Sade buiten het gangbare ‘smaakveld’ viel: een soortgelijk verschijnsel dus als Duchet bij Stendhal veronderstelt. Alleen reageert Stendhal niet met moralistische verketterij. In een inleiding op een artikel over de processen van Sade schrijft Janin:
Ik vraag u deze pagina's te benaderen zoals men in de natuurlijke historie een monografie van de schorpioen of de pad benadert... Maar waar zal ik beginnen, en waar eindigen? Hoe kan men dit mengsel van bloed en modder ontleden? Al die moorden aanpakken? Waar zijn we? ... O onvermoeibare misdadiger! ... Alleen al bij het openslaan van deze pagina's worden we door een siddering bevangen... Wat een afschuwelijk straf is het alleen al voor de ongelukkige lezer, die zijn ogen en zijn hart bezoedelt met deze afschuwelijke lektuur, te ervaren hoe hij achtervolgd wordt door deze droevige schimmen; stil, roerloos en stom deze lugubere taferelen bij te wonen zonder andere wraakmiddelen dan het boek in stukken te scheuren of in het vuur te gooien! Gelooft me, wie ge ook zijt; raakt deze boeken niet aan, het zou betekenen dat ge u eigenhandig van de slaap zou beroven, die zoete slaap, deze dagelijkse dood in ons leven, om met Macbeth te spreken...
Door Janin wordt ook verband gelegd tussen Sade en metafysische literatuur, (Sade is niet voor niets ‘divin’, goddelijk genoemd, al weet ik niet uit welke tijd of hoek deze ironische benaming stamt. De surrealisten?) en Janin ziet dat als een geheim teken van verdorvenheid:
Juist omdat wij zo laf geweest zijn deze noodlottige regels te lezen, moeten wij de eerlijke en gelukkige mensen die deze boeken nog niet kennen ertegen waarschuwen... Want, vergist u zich niet, de markies de Sade is overal; hij staat in alle boekenkasten, op een of ander verborgen en geheimzinnig schap dat altijd te ontdekken valt; het zijn van die boeken die je gewoonlijk achter een werk van de heilige Johannes Chrysostomus vindt, of achter het Traité de Morale van Nicole, of de Pensées van Pascal.
Janin vervolgt dan met een verhaal over een jongeman die hysterisch werd na het lezen van Juliette en besluit: ‘De boeken van de markies de Sade hebben meer kinderen vermoord dan twintig Blauwbaarden; ze doden dagelijks en zullen ermee doorgaan, ze doden zowel hun zielen als hun lichamen.’
De mythe van Sade-als-sadist en van zijn oeuvre als geheim, onweerstaanbaar vergif, lijkt grotendeels aan deze regels te wijten. De mythe van zijn macht ook, die Sainte-Beuve in 1839 tot de mysterieuze, ongefundeerde uitspraak bracht over Sade en Byron als dé grote figuren van de 19e eeuw.
Ook Praz in The Romantic Agony interpreteert het ziekelijke in de romantische literatuur als een resultaat van Sade's invloed, alsof schrijvers als Baudelaire, Flaubert en de Musset, schilders en komponisten als Delacrois en Berlioz (in wie hij die invloed het sterkst vertegenwoordigd ziet) zonder Sade's oeuvre wezenlijk anders geweest zou zijn.
Sade's bijdrage aan de evolutie van de literaire thema's uit die tijd, ziet Praz voornamelijk in zijn schepping van Juliette. Milton en Byron zorgden voor de metamorphose van Satan in een romantische held wiens duistere moed wordt geroemd, net als de ongebroken trots waarmee hij vasthoudt aan zijn principes. (Argumenten die we vaak terugvinden bij Sade-bewonderaars)
Sade bewerkstelligde de metamorphose van het arme, achtervolgde meisje (in Clarissa Harlowe, La Religieuse van Diderot, Justine en La Nouvelle Justine van Sade zelf) in de heldin van het kwaad: Juliette. Praz verwijt echter Sade's romans gebrek aan diepte, aan psychologische inhoud (Stendhal vond Sade te ‘droog’), duister materialisme. De personnages zijn mechanisch, het is chemisch geëxperimenteer, slagerswerk. Sade is voor hem hèt bewijs van Goethe's uitspraak over de Romantiek als ziekte. Maar Praz onderschat hierbij Sade's invloed op de 20e eeuw volkomen doordat hij geen oog heeft voor zijn originaliteit. Baudelaire komt dichter bij de bedoeling van Sade's denken, als hij in Sade de natuurlijke mens ziet. Hij is het kwaad, het gevolg van de ontkenning van de erfzonde door de 18e eeuw: de zonde van hoogmoed. De mens is niet van nature goed, zoals het fictieve, idealistische mensbeeld van Rousseau wilde doen geloven, maar slecht. ‘Alles wat schoon en edel is, is het resultaat van de rede, van berekening.’ De vrouw is voor Baudelaire een natuurlijk- dat wil zeggen - abominabel (of aanbeden..) schepsel, waar Juliette model voor had kunnen staan - zij het zonder de bevestiging die Juliette bij Sade meekrijgt.
Uit de dagboeken van de gebroeders Goncourt - en vooral uit zijn eigen brieven en geschriften, blijkt dat Flaubert zeer door Sade geintrigeerd was.
Madame Bovary gaat aan haar verdorven gedrag, als gevolg van haar verdorven lektuur, ten onder; L'éducation Sentimentale, La tentation de Saint-Antoine en Salammbô, Praz noemt ze allemaal, maar wat hebben ze precies aan Sade's oeuvre te danken? Sade's stijl is gebaseerd op schier eindeloze toevoegingen, die van Flaubert op moeizaam wegstrepen en opbouwen en weer wegstrepen tot de juiste vorm gevonden is. Misschien moet Sade's invloed op Flaubert buiten of vóór, zijn schrijverschap gezocht worden, in de relatie tussen de niet-schrijver en de schrijver, de apathie en het oeuvre. Twee citaten, die iets laten zien hiervan: ‘Ik heb met de waanzin en het fantastische gespeeld zoals Mithridates met vergiften. Een grote trots hield me overeind en ik heb het kwaad overwonnen door het in een
| |
| |
lijf aan lijf gevecht te omstrengelen’. (brief uit 1857) en:
Mensen als Nero, als de markies de Sade, ik zie ze met genoegen... Dergelijke monsters verklaren voor mij de geschiedenis, ze vullen haar aan, zijn er het hoogtepunt, de moraal, het sluitstuk van; geloof me, ook zij zijn grote mensen, onsterflijken. Nero zal even lang leven als Vespasianus, Satan even lang als Jesus Christus. (brief uit 1839)
Sade is Satan... Van Flaubert weten we tenminste met zekerheid dat hij Sade's oeuvre goed kende. Het is misschien de funktie van Sade's oeuvre geweest gestalte te geven aan een negatieve pool, op het metafysische vlak, en niet op het literaire.
Tot slot van dit aspekt iets over Sade en Lautréamont. De relatie tussen deze twee komt voort uit de visie der surrealisten; het boek Lautréamont et Sade van Maurice Blanchot (1963) zet ze naast elkaar vanuit een gevoel van affiniteit dat niet duidelijk verwoord wordt. Beiden zijn ze Barden van het Kwaad? Scheppers van een taal: die van het fantasme? Lautréamont zelf noemt Sade niet als inspiratie van zijn in 1869 geschreven werk: wèl noemt hij de Musset, Baudelaire, e.a. Blanchot spreekt van Lautréamont's medeplichtigheid met het kwaad, ‘teneinde het te overmeesteren’. Ik dacht dat er een verschil tussen de schrijvers was: bij Sade namelijk is het fantasme een voortzetting of variatie op een reële belevenis, en geen parodie op bestaande literatuur, zoals bij Lautrémont.
| |
1.3 Sade en de psychopathologie: 1880-1910
Het meest bekend op dit gebied is Krafft-Ebing, die in zijn Psychopathia Sexualis van 1886 sadisme beschrijft en in verband brengt met masochisme. Ik ben geen specialist op dit gebied en kan alleen maar enige data en titels geven, om te laten zien dat er een vrij levendige belangstelling vanuit de medische wereld voor Sade en sadisme is in deze decennia.
In 1887 verschijnt er een onbekend werkje van 96 pagina's, vermoedelijk van prof. Charles Henry, directeur van het ‘laboratoire de physiologie des sensations’ van de Sorbonne. Het is pas onlangs ontdekt en schijnt een belangrijke bijdrage te zijn voor die tijd aan de kennis over Sade en zijn denken.
In Neue Forschungen auf den Gebiete des Psych. Sexualis (1891) gaat Krafft-Ebing verder in op de kombinatie sadisme-masochisme.
Eugen Dühren, pseudoniem voor de Berlijnse psychiater Iwan Bloch, heeft zich bijzonder voor Sade geïnteresseerd. In een in 1901 verschenen artikel: Le Marquis de Sade et son temps (tegelijkertijd in Berlijn en Parijs gepubliceerd) passeert het oeuvre van Sade zijn blik als een sociologische verslag over het (on) zedelijk leven in Frankrijk, en vooral in Parijs, tijdens de regering van Lodewijk XV en XVI: beschrijvingen van bordelen en alle aanverwante vormen van handel en kennis. Dühren maakt ook gewag van een diskussie binnen de medische wereld over de termen sado-masochisme, algolagnie, tussen psychiaters als Krafft-Ebing, Lacassagne, Schrenck-Notzing, Thoinot en Eulenburg. De konklusie is ook dat sadisme en masochisme in één en hetzelfde individu voorkomen. Eugen Dühren had aan het begin van de eeuw de hand weten te leggen op een manuscript van De 120 Dagen van Sodom, dat gedurende de 19e eeuw in bezit van een Franse adellijke familie geweest was, en deed het in 1904 in Parijs uitgeven, in een gebrekkige versie, als zijnde ‘van groot belang voor de medische, juridische en anthropologische wetenschap.’
In 1906 verschijnt er van de arts Henri d'Alméras een boekje over Sade: Le Marquis de Sade, l'homme et l'écrivain dat, evenmin als het boekje van Apollinaire drie jaar later, weinig nieuws zal toevoegen aan de biografische gegevens. Apollinaire zal wel het tijdperk inluiden van een nieuwe visie op Sade die wel eens aangeduid wordt als: de vergoddelijking.
Overzicht van de Sade-uitgaven in de 20e eeuw.
Tot aan de tweede wereldoorlog is de belangstelling voor heruitgaven van Sade's oeuvre gering, maar na 1904 zijn er regelmatig uitgaven van minder bekende werken van Sade: verhalen, brieven (Correspondance inédite 1929, Dialogue entre un prêtre et un moribond, 1926, eerste uitgave van de allereerste versie van het Justine-verhaal; Les Infortunes de la Vertu: 1930, eerste goede uitgave van De 120 Dagen van Sodom, 1931-1935. Dan, na de tweede wereldoorlog, komt de ‘boom’.
Ik geef per jaar het aantal uitgaven:
46:4 / 47:4 / 48:5 / 49:5 / 50:5 / 51:6 / 52:4 / 53:18 vertalingen in het Zweeds, Japans, Engels (Olympia Press te Parijs) / 54:9 / 55:2 / 56:6 / 57:7 / 58:4 / 59:4 / 60:6 vertalingen in het Turks, Spaans / 61:5 vertaling in het Italiaans / 62:22 (Komplete werken) vert. in Duits, Japans, Italiaans. / 63:8 / 64:11 vertaling in het Hebreeuws. / 65:22 vertalingen in genoemde talen / 66:37 vertalingen in Koreaans + heruitgave komplete werken / 67:25 / 68:11 vertaling in het Nederlands o.a. / 69:17 vertaling in het Nederlands / 70:4 + 5 delen toneelwerk, 1e uitgave / 71:5 / 72:14 (komplete werken) / 73:3.
Bij de vertalingen valt het grote aantal Japanse uitgaven op.
Het tijdschrift Obliques heeft in 1976 een speciaal Sade-nummer uitgegeven, waaruit ik deze gegevens heb. De bibliografie van het werk zelf beslaat 14 pagina's, die van de studies 20 pagina's met naar schatting 600 titels die meestal direkt op Sade betrekking hebben, soms indirekt (Het Essai sur la Mort van Aries stond er bijvoorbeeld ook bij, en dat heeft slechts zeer indirekt iets met Sade te maken.)
| |
2.1 Apollinaire; de surrealisten
De belangstelling die Apollinaire voor Sade getoond heeft, moet gezien worden binnen zijn algemene belangstelling voor de erotiek. Samen met Fernand Fleurst heeft Apollinaire een Bibliographie du roman érotique au XIXe siècle geschreven (waarin Sade overigens amper voorkomt, vermoedelijk omdat zijn boeken veelal in het buitenland gedrukt werden). Ook hebben zij de aandacht gevestigd op de ‘Hel’ van de Bibliothèque Nationale, en een ‘Société des ami des études sadiques’ opgericht.
Apollinaire's L'oeuvre du Marquis de Sade bevat een inleiding van 58 pagina's, een bloemlezing uit een aantal werken en een aanzet tot een bibliografie van 11 pagina's. Vooral de inleiding is nieuw, niet vanwege de gegevens, maar vanwege de toon, die van kinderlijke bewondering blijk geeft. Sade was een edelman, hield van de dichtkunst, was niet krankzinnig, geen monster zoals beweerd wordt en is ook beslist niet zo boosaardig geweest als verondersteld wordt. Apollinaire bewondert bovenal Sade's moed, het feit dat hij de vrijheid heeft genomen alles te zeggen wat hij dacht. Lyrisch is hij over Juliette ‘die de nieuwe vrouw vertegenwoordigt, een wezen waar men nog geen notie van heeft, dat zich losmaakt van de mensheid, dat vleugels hebben zal en het universum zal vernieuwen.’ Apollinaire ziet in Sade ‘de meest vrije geest die ooit bestaan heeft’ en voorspelt dat zijn oeuvre de 20e eeuw zal beheersen.
Hoewel over het algemeen meer genuanceerd, ligt de houding van de surrealisten (Breton, Eluard, Char) in het verlengde van Apollinaire's bewondering.
Hun theorieën over - en praktijk van - het automatisch schrift (het spontaan schrijven, vanuit het primaire denken, zonder tussenkomst van het controlerende secundaire denken), hun positieve benadering van de droom en het fantasme als kreatieve elementen en faktoren van bevrijding, dat alles maakte dat ze in Sade, zij het in mindere mate dan in Lautréamont, een vóórloper zagen. In het Eerste Manifest van het Surréalisme (1924) stelt Breton een hele lijst op van wie surrealist is. Voorbeelden: Hugo is surrealist als hij niet dom is, Reverdy is surrealist als hij thuis is, etcetera. Sade, schrijft hij, is surrealist in het sadis- | |
| |
me, Swift in surrealist in de boosaardigheid, Chateaubriand in het exotisme. Dit zou betekenen dat volgens Breton alleen de ‘puur’ sadistische werken (Les 120 Journées, La Nouvelle, Juliette, La Philosophie) de toets kunnen doorstaan. (De scheiding tussen de boeken ‘met’ en de boeken ‘zonder’, zoals Sade ze zelf aanduidde, vinden we bij verschillende auteurs over Sade.) Het betekent ook dat deze werken van Sade als poëtisch, in de zin van oorspronkelijke scheppingen, gezien worden en niet als mimetisch, in de zin van: een werkelijkheid beschrijvend. Eluard heeft zijn bewondering voor Sade geuit, (‘de apostel van de absolute vrijheid’) maar spreekt ook over het trieste van Sade, in een lezing en artikelen uit 1926, waarin hij hem in de materialistische traditie van denkers als Proudhon, Fourier, Darwin enz. plaatst. Sade zal de surrealisten niet loslaten, en in 1945 konfronteert Raymond Queneau hun bewonderende houding met de stelling dat de concentratiekampen als logisch complement van dergelijke filosofieën gezien moeten worden. De vraag van het maatschappelijk engagement heeft de surrealistische beweging tijdens de opkomst van
het fascisme verscheurd, en botste met de zeer individualistische opstelling van sommigen van hen. De mythe rondom Sade ontstond - van Satan naar goddelijk, apostel der vrijheid - waarin Sade vooral gebruikt werd om ideeën over liefde en erotiek te staven - wijst op een beperkte interpretatie van Sade, maar dat is inherent aan elke lezer, aan elke lezing, van welke literaire tekst ook.
| |
2.2. Het tijdperk der biografen
De positieve visie van de surrealisten wekte nieuwe belangstelling voor het leven van Sade, en in de dertiger jaren is dat merkbaar aan de uitgave van een belangrijk deel van zijn korrespondentie. De arts Maurice Heine begint in diezelfde periode met een nieuw onderzoek naar de processen in Sade's leven. De echte grote Sade-biograaf echter is Gilbert Lely: Sade's biografie is zijn levenswerk. De eerste versie van zijn Vie du Marquis de Sade verscheen in 1952 en 1957 (deel 2); een verbeterde editie in 1965 en sindsdien is een derde, aangevulde editie verschenen. Het werk (meer dan 800 pagina's) is gebaseerd op documenten; het is, met alle gegevens die beschikbaar zijn, een nauwgezette chronologie van Sade's leven. Maar omdat het uitvoerig documenten citeert is het meer dan dat. Lely is geen academisch schrijver: zijn enige passie is Sade. In zijn aandachtige bewondering (die ook zijn beperkingen kent) citeert hij de kleinste details en heeft zijn biografie veel dat doet denken aan moderne geschiedschrijving zoals van Leroy-Ladurie en Duby.
Wèl is het de biografie van een individu, en niet van een persoon. Sade's funktioneren als landedelman en zijn relatie tot zijn bezit, de landerijen in de Provence waarvan hij inkomsten kreeg, worden eenzijdig gezien. Lely heeft een zwak voor Sade als libertijns edelman, en geen oog voor het feit dat zijn ‘boeren’ dat zwak niet delen.
Drie jaar geleden heb ik tijdens een vakantie in de Provence La Coste bezocht, een dorp vlak bij Apt en Avigon, waar de ruïnes van Sade's kasteel staan. Resten van een uit de middeleeuwen daterende burcht: indrukwekkend groot, een dominerend gesitueerd op een boven het dorpje uittorende rots.
Sade's situatie in dat dorp en die streek, historisch maar vooral economisch, de machtsverhoudingen (weinig katholieken, veel protestanten) en verschuivingen (demografie, groeiende ontkerstening) zijn heel goed belicht in een artikel van Michel Vovelle, (Colloque d'Aix en Provence van 1966). Sade komt uit dat artikel naar voren als een decadent edelman die zich voor de economie van zijn landerijen alleen interesseerde voor zover het zijn inkomsten betrof. Voor die tijd niets uitzonderlijks. De Sade van na de Revolutie, verarmd, die zijn brood moet verdienen met schrijven en op zijn titels en zijn bezit niet meer steunen kan, komt sympathieker over dan de libertijn met zijn dubbele moraal. (Hoewel zijn medegevangenen in Charenton nog klaagden over zijn hautaine houding: hij meende iedereen bevelen te kunnen geven.) Wie Sade's leven wat beter kent merkt dat het vol tegenstrijdigheden zit, en heel menselijk is. Wat misschien het meest opvalt is de energie en de concentratie.
La Coste
Voor wie een korte, goeie biografie van Sade zoekt: ik vind nog steeds dat The life and Ideas of the Marquis de Sade van Geoffrey Gorer (Panther Books 1964) een goed beeld geeft van het leven en het oeuvre: Gorer beheerst het onderwerp; overheerst niet, laat zich niet meeslepen door emoties.
| |
2.3 De ‘boom’ van de na-oorlogse jaren
Uit de gegevens over de publikaties blijkt, dat vooral de zestiger jaren een piek in Sade-publikaties te zien geven, maar ook in de zeventiger jaren is de belangstelling groot. Wie later het sadisme in de literatuur bestuderen zal, zal vermoedelijk heel andere lijnen zien dan wij, die er dicht bij betrokken zijn.
Stuiptrekkingen van het materialisme? Of voorbode van een nieuwe vloedgolf van fascisme? In een lezing van een arts (Naville, in het Sade-colloquium van Aix-en-Provence) over het sadisme in onze tijd, las ik iets dat de massale belangstelling voor Sade's oeuvre, en literaire of filmische uitbeeldingen van sadisme (in de strikte betekenis van seksuele perversiteit) ten dele misschien verklaart. De medische wetenschappen hebben de seksualiteit, van oudsher een sacraal gegeven, van dat sacrale aura ontdaan en gevulgariseerd. Die vulgarisatie betekent genotsverlies, dat gecompenseerd kan worden door de sadistische literatuur. Deze houdt de sexualiteit in een verboden sfeer door haar met misdaad te associëren. De belangstelling voor Sade's oeuvre en aanverwante literatuur zou het antwoord zijn op die genotsfrustatie.
| |
III. Een keuze uit de belangrijkste visies op Sade
3.1. De akademische visies, al dan niet formalistische
De geïnstitutionaliseerde literatuurkritiek is Sade, mede door het boek van Mario Praz, gaan beschouwen als onmiskenbaar element in de stroming van de ‘black novel’ of ‘roman frénetique’. Daarbij valt de nadruk op dat deel van Sade's oeuvre, dat het minst schokkend is (eigenlijk zou dat zijn toneelwerk zijn, maar dat is gewoon vervelend, nee, ik bedoel de romans ‘zonder’). De andere boeken worden meestal apart gezien, als een geheel waarvan het niet wenselijk is voor een breder publiek om er kennis van te nemen. Deze houding beaamt die van Bataille ten opzichte van Sade's werk, zoals elders in dit nummer tot uiting komt.
In een Essai getiteld Sade, l'écriture du désir benadrukt de schrijfster Beatrice Didier, het feit dat Sade twee codes heeft.
| |
| |
Haar boek is aardig voor wie wat meer over Sade's stijl(en) wil lezen en bekijkt ook een aantal al dan niet romantische werken vanuit de vraag naar Sade's invloed: Chateaubriand, Constant, Borel, Sand en Vallès. Sade is voor haar de profeet van de obcessie van de 20e eeuw: zijn oeuvre het symbool van de opstand tegen de maatschappij. Zijn ‘taal van opstand’ is in staat, schrijft zij,
alle gevangenissen van de mensheid te doen openbarsten, gevangenissen van vooroordelen, van woorden, van letterkundige en artistieke vormen en tenslotte de gevangenis binnen in ons allemaal, welke de mensheid steeds opnieuw oproept en wreed doet opstaan om er alles in op te sluiten, te muilkorven en in te metselen wat zich niet gedwee wil aanpassen aan het sociale systeem en de woorden definitief van hun geweld wil ontdoen.
In vrij veel artikelen en boeken over Sade kun je een dergelijk soort vrijheidsmythe aantreffen zoals deze schrijfster hier verwoordt in haar konklusie, waarin Sade als de verlosser wordt gezien die ons van de Wet (maatschappij, kultuur, godsdienstige waarden enz.) is komen bevrijden. Ook de ‘verschrijving’ in de laatste zin is boeiend: Sade doet woorden openbarsten; mensen willen woorden van hun geweld ontdoen.
Een speelser benadering van literatuur (waarin het niet de schrijver of het oeuvre is dat lezers, volkeren en ik weet niet wat nog meer moet bevrijden, maar waarin de lezer zelf een pasje maakt) is te vinden in het kritisch oeuvre van de onlangs overleden Roland Barthes. Niet alleen een speelser benadering van Sade, maar van tekst, taal en teken in het algemeen: Barthes is een ‘semioloog’ (Cf. zijn in het Nederlands vertaalde Mythologieën). In een nummer van het tijdschrift Tel Quel uit 1967, dat aan Sade gewijd was, schreef Barthes een artikel over Sade geheten: L'arbre du crime, de boom van de misdaad. Het idee is van Sade zelf, uit zijn eerste roman Aline et Valcour:
Ik wilde dat de mensen, in plaats van fantasiemeubelen die geen enkele gedachte oproepen, in hun huis een soort boom hadden, uitgevoerd in relief, waarvan elke tak de naam van een ondeugd zou dragen, te beginnen met de kleinste overtreding om zo, trapsgewijze, de misdaad te bereiken die voortvloeit uit het verwaarlozen van de elementaire plichten. Zou een dergelijk moreel schilderij niet nuttig zijn? En zou hij niet net zo veel waarde hebben als een Teniers, of een Rubens?
Wie Sade's boeken leest als een mimesis (de visie die Bataille erop heeft: boeken die uitgaan van een belevenis) verveelt zich, zegt Barthes. (Over walging rept hij niet). Sade is niet erotisch, zijn voornaamste eigenschap is een ‘formulateur’ te zijn. Het stuk van Hermans over Sade in zijn Sadistisch Universum komt dicht in de buurt van Barthes ‘manier van lezen: Sade's wereld is een gesloten machinale goed geoliede ‘wereld-van-taal’ met zijn eigen grammatika en woordenschat. Sadisme noemt Barthes ‘de vulgaire inhoud’ van de sadische tekst.
Hier worden niet de boeken in twee groepen verdeeld, maar de lezers. Taal gebruiken is als de tocht over het meer van Konstanz, om met Handke te spreken. Woorden, gedachten kunnen diep genoeg blijken om erin te verdrinken, of een oppervlakte zijn die je draagt. De lezer van Barthes is er een die misschien niet altijd op het water loopt, maar in elk geval behoorlijk kan zwemmen. In zijn boek Sade, Fourier, Loyola, dat grotendeels over Sade gaat, weet Barthes een heel samenhangend netwerk over Sade's ‘afgronden’ heen te spanen, waarvanuit je er genoeglijk naar kunt kijken. Hij zet de stichter van de Jezuiëten-orde, de utopist Fourier en Sade bij elkaar omdat het volgens hem alle drie taalbouwers zijn, klasseerders bij uitstek, maar bouwers van een gesloten taalsysteem, in tegenstelling tot de sociale taal die open is.
Die ‘afsluiting’ ontstaat bij Sade vanuit het sadisme: zo wordt bij hem het spirituele een waarde van het sexuele. De filosofische verhandelingen zijn een funktie van de erotische scènes; de intelligentie ordent en schept de orgieën en brengt er een maximum aan raffinement in.
Ik wil hier een fragment in zijn geheel vertalen, om enigszins te laten voelen hoe Barthes Sade leest:
| |
De reis
Men vermeldt nooit dat Sade's romans tot het picareske genre behoren (waarin onze literatuur niet rijk is). Dit ‘vergeten’ vindt klaarblijkelijk zijn oorzaak in het feit dat de sadiaanse avonturier (Juliette, Justine) steeds weer opnieuw hetzelfde meemaakt, en hun avonturen cru zijn.
Intussen verhult de grofste vorm van censuur (die welke op de zeden betrekking heeft) altijd het feit, dat de ideologie erbij gebaat is: de sadiaanse roman wordt buiten onze literatuur gehouden, omdat de romaneske rondzwervingen erin nooit een speurtocht naar het Ene zijn (de essentie van de tijd, van de waarheid, van het geluk) maar de herhaling van genot; de sadiaanse dwaaltocht is onwelvoeglijk, niet omdat hij genotzuchtig en misdadig is, maar omdat hij mat is en als het ware onbetekenend, onttrokken aan elke vorm van transcendentie, ontdaan van een eindpunt: hij onthult niet, verandert niet, doet niet rijpen, leert niet, sublimeert niet, verricht niet, achterhaalt niets, behalve het heden zelf, afgesneden, stralend, herhaald; geen enkel geduld, geen enkele rijpende ervaring; alles wordt terstond tot het uiterste punt van weten, macht en genot opgevoerd; de tijd maakt niets goed en niets verkeerd, hij herhaalt, brengt weer terug, begint opnieuw, er is geen andere skandering dan die van het afwisselend aanmaken en verspillen van sperma.
De sadiaanse reis geeft dan ook blijk van gebrek aan eerbied jegens wat nu juist de ‘roeping’ van de roman is. Juliette en haar tegendeel Justine verhouden zich ten opzichte van het romaneske zoeken zoals het jagen zich verhoudt tot de serieuze liefde: wat doen al deze picareske helden, Juliette, Jérôme, Brisa-Testa, Clairwil en zelf Justine anders dan versieren? Ze versieren partners, slachtoffers, medeplichtigen, beulen, dupes. En net zoals de liefdesjacht de versierder juist niet in een wazige sfeer brengt maar hem voortdurend op de hem omringende wereld doet letten en hem een scherpere gevoeligheid geeft, een nieuwsgierigheid die meer openstaat voor de totale ruimte waarin hij zich beweegt (de versierder - Don Juan, eventueel, - reist goedbeschouwd met een veel onbaatzuchtiger instelling dan de toerist, die helemaal ingepakt is in stereotiepen over monumenten, omdat de kultuur voor hem tot het indirekte behoort), zo laat ook de sadiaanse jacht schuin aan onze blik - zonder zich dit eigen te maken onder voorwendsel van de waarheid te spreken - heel een historisch Europa voorbijtrekken: maatschappelijke klassen, geldpraktijken, gewoonten wat betreft voeding, kleding, meubilair, vervoer, en zelfs de portrettengalerij van de groten van deze monarchistische wereld (de koning van Napels, de kardinaal de Bernis, Frederik II, Hendrik en Sophie van Pruissen, Victor-Amedeus van Sardinië, Catharina de tweede, Pius VI), wier bespottelijke beschrijving geenszins afbreuk doet aan het historisch teken dat zij vormen, alle onwerkelijke uitspattingen waaraan zij meedoen ten spijt. Sade, Fourier, Loyola Pag. 153, 154
Sade is nog steeds gevangen in een repressieve censuur en moraal, konstateert Barthes die ten aanzien van de burgelijke kultuur het standpunt huldigt van ‘diefstal van kultuurvoorwerpen’, en het misbruik ervan als oplossing aanraadt, aangezien elke avant-garde toch altijd weer door die bourgeoisie wordt achterhaald. Iemand die zijn eigen taal ‘schept’, ontfuselt woorden aan het algemeen taalgebruik en ondergraaft dat. Marginale groepen, drugs-gebruikers, bepaalde sektes en/of esoterische gezelschappen hebben vaak een dergelijk taalgebruik dat anderen tot buitenstaanders maakt.
Bij het zien van een griezelfilm kun je, als de neiging opkomt écht bang te worden, even in je arm knijpen en denken: het is maar film. Bij de tientallen delen van Sade's werken kun
| |
| |
je dat ook doen en denken: het is maar taal.
La Belle Versaillaise, tekening van Pierre Klossowski, auteur van Sade mon prochain.
Barthes, die zelf ook een beetje taal-maker is (zoals wel meer linguisten, ieder met zijn eigen jargon) maakt hier iets van Sade waarvan je je af kunt vragen of hij het niet ten dele er zelf ingelegd heeft. Maar Barthes is zelf de eerste om te erkennen dat literatuurkritiek die zich met het oeuvre bezighoudt (en niet met de sociale omstandigheden e.d.) alleen maar subjectief kan zijn. Sade lezen op de manier van Barthes is zonder twijfel de minst gevaarlijke manier, de manier van de minste risico's. De Geestelijke oefeningen van Ignatius van Loyola worden op dezelfde
| |
| |
wijze gelezen als Juliette en Justine.
Maar op welke manier je Sade ook leest, of Ignatius van Loyola ook leest, het is niet goed mogelijk zonder enigerlei vorm van affiniteit met hun leven, gedachten- en gevoelswereld, het wezen van hun kreativiteit. Wie die affiniteit niet heeft ervaart het door Barthes geschetste ontbreken van ontwikkeling in Sade's romans als volstrekt zinloze beklemming.
De strikt formele overeenkomsten die Barthes aanwijst tussen Sade, Fourier en Loyola kloppen, en misschien is dat niet zo vreemd, met het ‘primitieve’ beeld dat een Janin van Sade gaf, met Flauberts visie van Sade als satan en met zoveel andere studies die van Sade gemaakt zijn en waarin het utopische van de vrijheidsmythes, de integrale mens tevoorschijn komt (zoals bij Fourier, bij Beatrice Didier, bij Apollinaire en sommige surrealisten), en òf de ascese op basis van het opgeven van diezelfde mythe (Bataille, Klossowski).
In een tekstje over het rituele in Sade's werk schrijft Barthes:
Niet de Wet. Wèl het protokol. De meest vrijgevochten schrijver die er is wil Ceremonie, Feest, Rite, Rede. In de sadiaanse enscenering is iemand aanwezig die ‘het klaarkomen beveelt, voorschrijft als iemand van plaats verandert, en toeziet op de orde der uitspattingen’, er is iemand (maar ook niets meer dan ‘iemand’) die het programma opstelt, een lijn aangeeft. (...) Het is het tegendeel van een triest sexfeest, waar iedereen zijn ‘vrijheid’ wil bewaren, zijn verlangens in onmiddellijke bevrediging wil omzetten. Hier wordt het genot een rite opgelegd, die van elders komt, maar van geen enkel persoon. Dit lijkt het onderscheid te maken tussen de sadiaanse tekst en andere overschrijdingen (bijvoorbeeld de ‘trip’). De sadiaanse erotiek, gebaseerd op de combinatie, is noch sensueel, noch mystiek. In plaats van op te lossen valt het subjekt in kleine deeltjes uiteen. Sade, Fourier, Loyola P. 170
Barthes' visie op Sade beperkt zich, gezien de citaten, tot een gedeelte van zijn werk, het meest prominente gedeelte ervan, dat ontstond in de jaren rondom de Revolutie. Jaren waarin alle sinds onheugelijke tijden gevestigde waarden wankelden, vielen, na een eeuw lang of meer ondergaven te zijn door de filosofieën van de Rede en de Verlichting.
| |
3.2 Sade als denker: Klossowski
Klossowski is net als Bataille, als Barthes (hoewel deze in mindere mate) een getrouwe van Sade, die verschillende studies aan hem heeft gewijd.
Anders dan Barthes is zijn visie op Sade niet literair, maar probeert hij Sade's systeem te plaatsen, te definiëren vanuit de filosofie en de metafysika van Plato tot Nietzsche, van atheïsme tot het mystieke lichaam van Christus. Zijn eerste studie over Sade is getiteld Sade mon prochain (Parijs 1947), een titel gebaseerd op de gedachte dat de heilige Benedictus Labre zonder aarzelen Sade als zijn naaste zou hebben beschouwd. Wie het leven van de kleine heilige Theresia kent, weet hoe betrokken zij zich voelde bij het bestaan van een misdadiger wiens naam mij ontschoten is, maar wiens proces tijdens haar leven gevoerd werd.
Klossowski beschrijft beter dan wie ook Sades relatie tot de Revolutie. Niet zijn individuele geschiedenis in de jaren van de Revolutie maar zijn denken en schrijven, het voorbeeldige van zijn geschiedenis van libertijns aristocraat binnen het geheel aan onbewuste krachten die leiden tot de Revolutie. In dit boek ziet Klossowski Sade als iemand die, door uitdrukking te geven aan de onbewuste verlangens van zijn tijd, deze zichtbaar heeft gemaakt en in zekere mate hun verwerkelijking verhindert door ze op zich te nemen. Het atheïsme van zijn personnages ziet hij als een pose die de schrijver gebruikt om het sociale atheïsme te ontmaskeren; de uitzichtloze kwellingen die zijn helden ondergaan of aanrichten als een raadsel van de Voorzienigheid dat ons niet op een dwaalspoor moet brengen omtrent haar intenties...
Maar Klossowski schetst wèl een evolutie in Sade's denken over atheïsme en God, tussen de Dialoog tussen een priester en een stervende van 1782, het pamflet Français encore un effort uit La Philosophie dans le Boudoir van 1794 en Juliette van 1795. Van de apologie van het kwaad als enig scheppend principe in de Dialoog, tot een haast jansenistische moraal in de laatste pagina's van Juliette. Daarin legt de heldin de dood van de ongelukkige Justine, die ondanks al haar deugden door de bliksem wordt gedood, uit als een waarschuwing van de hemel, als een beproeving, een raadsel.
‘De voorspoed van slechte mensen is slechts een beproeving die de voorzienigheid ons oplegt, hij is als de bliksem vier bedrieglijk licht de hemel een ogenblik verfraait, doch alleen om de ongelukkige die hij verblindt in de afgrond van de dood te storten.’ (Juliette)
Er is bij mijn weten geen studie over die dubbele vrouw in Sade's oeuvre, Justine en Juliette. Klossowski gaat wel in op Sade's relatie met de moeder-figuur en de maagd, op Sade's intentie om vanuit een negatieve, vernietigende, incestueuze vaderfiguur een allesoverheersende moederfiguur te vernederen en te vernietigen.
Romans waarin de personnages geen ontwikkeling doormaken. Maar wèl de hierboven geschetste, radikale ommekeer van Juliette bij de dood van haar zuster. Juliette is dan uit, de heldin kan niet verder voortbestaan want zonder haar zuster is zij niemand. Als het slachtoffer verdwijnt, verdwijnt ook de beul. Echo's van deze romanfiguren zijn terug te vinden in Sade's laatste, historische roman, als hij schrijft dat koningin Isabella van Beieren het brein is geweest dat Bedford bewogen heeft tot het vernederende onderzoek naar de maagdelijkheid van de heilige Jeanne d'Arc. Hoewel Sade's interesse voornamelijk naar de kwaadaardige Isabelle uitgaat, bereikt hij in deze roman een graad van objectiviteit die voor zichzelf spreekt, maar literair is deze roman nauwelijks interessant. Zodra Sade zich buiten het terrein van de negativiteit begeeft, heeft hij niets nieuws te zeggen. En ook zijn negativiteit bevat niets nieuws, is uitzichtloos, tenzij men de tantristische overtuiging (die ook in ketterse zijtakken van het christendom beleden is) aanhangt van de overgave aan de machten van het kwaad, als methode om ervan verlost te worden. Klossowski wijst in dit verband op de sekte van Carpocrates, die ervan uitgaat dat achterwege laten van zonden de reïncarnatie van de ziel tot gevolg heeft, net zolang totdat zij haar hele schuld aan het leven betaald heeft. De reïncarnatiemythe der gnostici veronderstelt een kwantitatieve opvatting van de totale ziel. Zij ontkennen de incarnatie van Christus die de schuld van onze ziel op zich neemt, reïncarnatie onnodig maakt en ook de noodzaak om de overtreding tot in het schier eindeloze te herhalen, zoals bij Sade. Klossowski schrijft in zijn boek over Sade ook over de Don Juan figuur in het oeuvre van Kierkegaard, over Nietzsche, over Bataille's acephaliteit als bewustzijn van òns verloren bewustzijn.
Zozeer als Barthes zich in zijn lezing van Sade ‘op de vlakte’ houdt, en zorgvuldig het risico van elke relatie tussen de tekst en iets anders dan die tekst vermijdt (maar ook de mogelijkheid dat dat risico een verandering teweeg brengt), zozeer gaat Klossowski de diepten van geschiedenis, filosofie en metafysica in. Later ontwikkelt zijn visie zich in de richting van het formalisme en schrijft hij in Tel Quel van 1967 een artikel waarin hij veel meer op Sade's taalgebruik ingaat, dat elke grond onder het normale taalgebruik wegtrekt voor zover het een substituut van de daad is. In de ogen van Sade's misdaad-filosofie zijn denken en schrijven niet, zoals de westere intellectuele traditie denkt, nobele bezigheden maar een mis-daad, uitdrukkingen van onmacht. De helden van Sade ondergaan een ascese, die niet gericht is op het ontzeggen, maar op het vervangen van het denken door het handelen: Klossowski noemt het de ascese van de apathie.
| |
| |
Zodra ons spontane opwellingen ons initimideren in de vorm van ‘vrees’, van ‘medelijden’, van ‘wroeging’, hetzij door herinneringen van daden of beelden van mogelijke handelingen, moeten we de handelingen, wat ze ook inhouden, in de plaats van hun afschrikwekkende beelden stellen, iedere keer dat deze beelden de neiging zouden hebben de plaats van het handelen in te nemen en het zo te verhinderen.
Elke nieuwe opwelling van angst of wroeging provoceert het herhalen van de daad, die dus afhankelijk is van de norm. Sade's oeuvre bevat een sterk didaktisch element, en het is niet alleen zo dat het spirituele een funktie van het sexuele wordt, zoals Barthes het uitdrukt; het sexuele is maar één aspekt van het misdadige; alle spirituele vermogens worden aangewend ter overtreding van de norm, zoals in een normale ascese alle vermogens aangewend worden voor het gehoorzamen aan de gestelde gedragslijn.
Het verschil tussen de eerste, sadiaanse ascese en de tweede ascese is, dat de eerste in zichzelf tegenstrijdig is (en zichzelf dus voortdurend opheft) en de tweede zichzelf bevestigt.
| |
3.2 Sade en fascisme: een politieke aspekt
Het is van belang hier onderscheid te maken tussen het oeuvre en de mens Sade, die tijdens de Revolutie van grote tolerantie en persoonlijke moed heeft blijkgegeven, zich tégen de doodstraf heeft uitgesproken en zijn vijanden de handen boven het hoofd heeft gehouden. In zijn gedrag geeft Sade weinig blijk van persoonlijke rancune.
Zijn politieke geschriften vertonen echter veel overeenkomst met die van uiterst rechtse schrijvers, zoals Maurras (van de reactionaire beweging Action Française, 1904-1944) en ook met Hitleriaanse theorieën.
In een uit 1972 daterend artikel in het tijdschrift L'Esprit gaat Colette Peter, op deze verwantschappen nader in. Bij zowel Sade en Maurras vindt zij de grondgedachte dat de mens slecht is. Sade geeft hiervoor als oplossing hem te laten zijn zoals hij is, en hem niet door wetten in te dammen. Maurras verlangt een sterke staat om het kwaad in de mens te bedwingen, terwijl Hitler het kwaad in bepaalde rassen projekteert en daarin wil uitroeien. Hoewel dezelfde gedachte tot totaal andere gevolgtrekkingen leidt, ziet de schrijfster wel overeenkomsten in de geschriften over regering en wet. Sade schrijft dat de republiek baat heeft bij zo min mogelijk wetten, en voor Hitler geldt dat een charismatisch leider geen wetten nodig heeft. De politieke geschriften van Maurras bevatte paradoxen die we ook bij Sade vinden: ‘Liefde is haat, zoals vreugde verdriet is en genot ook pijn is. Iemand vernietigen is hem bewijzen dat je niet zonder hem kunt.’
Het op verschillende wijzen, en op verschillenden terreinen, overschrijden van wetten door Sade, Maurras en Hitler, heeft één aspekt gemeen: het vindt zijn noodzaak en zijn rechtvaardiging juist in het onzekere en wisselvallige karakter van zijn welslagen. De dreigende mislukking ervan is de belangrijkste drijfveer. Hitler en het nationaal-socialisme zijn een uiting van een waarheid betreffende het instinct, welke Sade heeft blootgesteld.
(Dit is in het kort een samenvatting van haar artikel.)
Ik heb geprobeerd in dit artikel een overzicht te geven en daarbij eerst een vrij simpele lijn gevolgd, om uit te komen bij een netwerk van visies. Naar mijn gevoel ontbreekt in die eerste lijn nog één periode: die van de dekadenten; ik ben er in mijn lektuur niets over tegengekomen, maar ik vermoed dat Sade niet ongemerkt aan schrijvers als Huysmans en Mirbeau is voorbijgegaan.
De meeste visies van na de 2e wereldoorlog die ik heb genoemd zijn geen produkten van ‘toeristen’ maar van mensen wier denken vaak jarenlang als een maan om het genius van Sade heen blijft draaien.
| |
Bibliografie
studies
Apollinaire: L'oeuvre du Marquis de Sade, Paris 1909 |
Barthes: Sade, Fourier, Loyola, Paris 1971 |
Breton: Manifestes du Surréalisme, Paris, Gallimard 1963 |
Beatrice Didier: Sade, une écriture du désir, Paris '76 |
Klossowski: Sade mon prochain, Paris 1947 |
Praz: The Romantic Agony, Oxford 1966 |
Welschinger: La censure sous l'Empire, Paris 1882 |
tijdschriften en speciale uitgaven:
Caliban, october 1947; artikel van Claude-Edmonde Magny: Sade martyr de l'athéisme |
Esprit, februari 1972, artikel van Colette Peter: Maurassisme, sadisme, nazisme |
Obliques, Sade-nummer 1976 |
Le marquis de Sade: compte-rendu colloque d'Aix-en-Provence de 1966, artikelen van Vovelle, Duchet, Fabre. |
Tel Quel nr 28, artikelen van Barthes en Klossowski. (1967) |
|
|