Bzzlletin. Jaargang 9
(1980-1981)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Jan Aarts
| |
[pagina 30]
| |
gevoelig, spontaan en vooral instinktief was volkomen platgetrapt. Er was maar één remedie: een vernietigende ontmaskering van de leugenachtige moraal, waarbij noch de kool noch de geit gespaard mochten worden. Daarom trok Nietzsche als de filosoof met de hamer niet alleen van leer tegen de vastgeroeste spitsburgers, maar ook tegen hun vijanden, de socialisten en de feministen. Immers, waar beide partijen dat zelf nog niet door schenen te hebben, meende Nietzsche reeds een monsterverbond tussen hen op het spoor te zijn. Beide deden de natuur te veel geweld aan om van hen veel goeds voor de toekomst te kunnen verwachten. Tegenover de mannelijkheidswaanzin van de amazones stelde de filosoof zijn opvatting van de vrouw en schreef in Jenseits von Gut und Böse: ‘Dat, wat aan de vrouw respekt inboezemt en vaak genoeg vrees aanjaagt is haar natuur, die “natuurlijker” is dan die van de man, haar echte roofdierachtige listige buigzaamheid, haar tijgerklauwen onder de handschoen...’Ga naar eind5. Dit beeld van de fatale vrouw in de sadistische vermomming van een gevaarlijk roofdier zien we in het fin-de-siècle overal in de Duitse kultuur verschijnen. Met de psychoanalytische inzichten, waarover wij tegenwoordig beschikken is het gemakkelijk te interpreteren als het zogenaamde negatieve moederimago, maar de Duitse burgerij in die tijd wachtte nog op Sigmund Freud en wist natuurlijk raad met deze terugkeer van het verdrongene, waaraan de kunstenaars gestalte probeerden te geven.Ga naar eind5a. Uit de vermaarde studie van Mario Praz over de dekadente literatuur van de 19e eeuw weten we, dat de Duitsers in tegenstelling tot de Fransen ook niet beschikten over een literatuur waarin het sadomasochisme een rol speelde en dus onvoorbereid waren.Ga naar eind6. Zeker, Heinrich von Kleist had zijn Penthesilea in zulk een staat van razernij doen geraken, dat zij haar geliefde Achilleus door de honden had laten verscheuren. Ook had Heinrich Heine ‘de bloedige liefde van Herodias’ bezongen, maar Heine was, zoals we weten eigenlijk een Franse schrijver. Het kon niet anders of de realistische beschrijvingen van een dierlijke seksualiteit in de romans van de naturalisten, de wraakzuchtige Eva's op het toneel, de stortvloed van pornografische geschriften, de mannenverslindende sfinxen op de schilderijen en de wrede en weke jongelingen in de symbolistische poëzie moesten worden opgevat als tekenen van een epidemie, die door een Frans virus werd verbreid. ‘Degeneratie’ luidde de diagnose van de kultuurkritikus Max Nordau, die het kwaad probeerde te keren met spastische tirades tegen de ‘ikzucht’ van de Franse Parnassiens, dekadenten en estheten, tegen Ibsen, Zola en Nietzsche, kortom tegen al die denkers en kunstenaars, wier werken weliswaar de 19e eeuw van haar fundamenten beroofden, maar tevens de basis legden voor de kultuur van onze tijd.Ga naar eind7. Er waren nog andere diagnostici en op hen is de aandacht in mijn betoog gekoncentreerd. Niet alleen omdat vooral zij het waren, die zich met Markies de Sade bezighielden, maar ook, omdat hun denkbeelden mogelijk licht werpen op de psycho-sociale oorzaken van de omslag van de byroniaanse held naar de fatale vrouw, die Mario Praz in de 19e eeuwse literatuur konstateerde. Vanaf het moment, dat de seksuologie in Duitsland uitgroeide tot een officiële wetenschap, dook Sade regelmatig op in de vloed van geleerde werken, waarin vivisektie werd gepleegd op de bronnen van de lust. Drie namen raakten daarbij onverbrekelijk verbonden met die van de Markies. Allereerst verschafte hem Richard von Krafft-Ebing de dubieuze eer een perversie naar hem te noemen.Ga naar eind8. Vervolgens publiceerde Albert Eulenburg als eerste een korte, enigszins betrouwbare biografie tezamen met een samenvatting van Sade's werken, die op dat ogenblik bekend waren.Ga naar eind9. Tenslotte wierp zich Eugen Dühren op als een echte Sade-autoriteit met twee tamelijk omvangrijke studies en de herontdekking van een verloren gewaand manuskript.Ga naar eind10. De term ‘sadisme’ bestond al geruime tijd, voordat Krafft-Ebing er een beperktere betekenis aan gaf. Na de publikatie van een aanvulling op zijn Psychopathia Sexualis zou sadisme nog slechts betrekking hebben op de perversie, die wellust verbond met kwellust. Deze variant van het seksuele gedrag noemde hij, om zijn eigen woorden te citeren ‘naar de beruchte Markies de Sade, wiens obscene romans dropen van wellust en wreedheid-’ Sadisme was voor Krafft-Ebing een typisch mannelijk fenomeen.Ga naar eind11. De sadist putte seksueel genot uit het kwellen van vrouwen. Sade zelf was een uitstekend voorbeeld van zo'n gedegenereerd individu, want er ging hem niets boven het vergieten van vrouwenbloed. Deze krachtige uitspraak was op zijn minst enigszins voorbarig, omdat er nog nauwelijks betrouwbare informatie over de persoon van Sade bestond toen Krafft-Ebing zijn boek schreef. Zijn oordeel verraadt echter wel de heimelijke bedoeling om zijn morele verontwaardiging met de mantel van de objektieve wetenschap te bedekken. Het ‘monster’, dat de Markies in zijn ogen was, etiketteerde hij daarom als een ‘geval van habituele satyriasis, gekoppeld aan paraesthesia sexualis’. Het was maar goed, zo verzuchtte hij, dat zijn ‘wulpse, duidelijk op propaganda afgestemde publikaties’ in Duitsland ‘behoorlijk zeldzaam’ waren geworden.Ga naar eind12. Toen Albert Eulenburg in het jaar voor de eeuwwisseling als eerste een beknopte schets van Sade's leven en werk publiceerde, leek het er even op, dat hij niet in dezelfde fout zou vervallen als zijn illustere voorganger. Hij had zich immers aan het schrijven daarvan gezet, nadat hij tot de konklusie was gekomen ‘dat zowel het leven en het karakter van de auteur als de vorm en de inhoud van zijn werken tot de “best onbekende” dingen behoorden en ook hen vaak onbekend zijn gebleven, die daarover met vaak verbluffende welbespraaktheid en taalvaardigheid uitweiden.’Ga naar eind13. Echter, ook bij Eulenburg schoot alle opgehoopte kennis tekort om te voorkomen, dat walging hem beving bij het beschrijven van Sade's perfide leugenachtigheid, zijn materialistisch wereldbeeld, zijn verheerlijking van het kwaad, zijn agressieve atheïsme, zijn politieke radikalisme, zijn libertijnse geperverteerdheid. Ook hier weer werden de feiten aangepast aan de moraal en niet andersom. Eulenburg gebruikte de verhalen over de seksuele uitspattingen van de markies om er zijn overtuiging mee te staven, dat de 18e eeuw in Frankrijk met niets beter viel te vergelijken dan met de ondergang van het Romeinse Rijk en zoals Krafft-Ebing impliciet de Duitse censuur had geprezen, zo roemde Eulenburg de wijsheid van Napoleon, die de pornografische werken van Sade op de brandstapel en hun geestelijke vader in het gekkenhuis had gesmeten. Tenslotte deed ook zijn psychiatrisch oordeel niet onder voor dat van zijn kollega Krafft-Ebing. Het was op zijn minst even welbespraakt en taalvaardig en luidde als volgt: Het staat volkomen vast, dat hij een met een zware degeneratieve aanleg, met perverse, vooral op het sexueelpathologische afgestemde neigingen en driften belaste persoonlijkheid was en vanwege deze niet uit te roeien, misschien ook periodiek sterker wordende perverse neigingen en driften een eminent antisociale verschijning.Ga naar eind14. Als jongeman had Eulenburg deelgenomen aan de Frans-Duitse oorlog en de val van Parijs beleefd. Het keizerlijke Duitsland, waarin hij als arts, farmacoloog, psychiater en professor karrière had gemaakt was opgericht ten koste van Frankrijks nederlaag. Als gezeten burger kon Eulenburg alleen maar bang zijn voor een aantasting van de moraal, waardoor zijn samenleving werd gedragen. Daarom meende hij, dat er een spook door Europa ging, het spook van het sadisme en daarom ook trok hij wellicht voor de tweede maal ten strijde om de Franse ziekte te keren.
Eugen Dühren is het pseudoniem van Iwan Bloch, die vooral bekend werd door zijn omvangrijke bestseller Das Sexualleben unserer Zeit, een erudiete en alomvattende studie over het geslachtsleven van de mens. Hier is Dühren vooral van belang, omdat hij tevens de auteur was van twee boeken over de Markies en de herontdekker van het verloren gewaande manus- | |
[pagina 31]
| |
kript van Les 120 Journées de Sodome. We weten, dat Sade niet uitgetreurd raakte over het verlies van dit geschrift, dat hij voor zijn meesterwerk hield. Hij had het in de Bastille geschreven en het daar meteen achterlaten bij zijn plotselinge gedwongen verhuizing naar Charenton. Tijdens de bestorming van de gevangenis moet het echter zijn gevonden en zo in handen van de familie zijn gekomen, waarin Dühren het meer dan een eeuw later aantrof. Manuscript van Les 120 journées de Sodome, dat pas aan het eind van de negentiende eeuw werd teruggevonden.
Zo belandde via een tip van een Parijse boekhandelaar en de welgevulde beurs van een Duitse bibliofiel het manuskript in Duitsland. Het moet een verheffende aanblik zijn geweest, want het ging hier niet om een stapeltje stoffige vellen in een map, maar om een twaalf meter lange, aan beide zijden beschreven rol, die bewaard werd in een speciaal daartoe vervaardigde houten koker in de vorm van een fallus. De schrijver had kennelijk niet veel papier tot zijn beschikking gehad en daarom zijn toevlucht moeten nemen tot uiterst minuscule lettertjes. Zij bleken evenwel het juiste voer te zijn voor een tamelijk masochistisch aangelegde Duitse romanist. Deze presteerde het Sade's moeilijke handschrift te ontcijferen, waarop hij zijn ogen welhaast moet hebben stuk gelezen, want ‘het zijn inderdaad louter kleine spitse mesjes, die ons uit het handschrift van de Markies de Sade dreigend aanstaren’.Ga naar eind15. In 1904 kon zo Les 120 Journées de Sodome ou l'Ecole du Libertinage zogenaamd bij de Club des Bibliophiles te Parijs, maar in feite bij Max Harwitz in Berlijn verschijnen.Ga naar eind16. In een gelimiteerde oplage weliswaar, want het betrof hier een buitengewoon serieuze zaak. Daarvoor stonden de ‘annotations scientifiques’ van Doktor Eugène Dühren garant. Vijf jaar daarvoor had hij immers al zijn degelijke studie over het perverse Frankrijk en zijn meest karakteristieke schrijver gepubliceerd en zich daarbij als een hoogst serieuze man doen kennen. Zijn boek was, zoals hij zelf in zijn voorwoord uit de doeken deed ‘geen geestrijk feuilleton, ook geen werk vol dorre opsommingen, maar een ernstige poging om een werkelijk bruikbaar ‘document humain te leveren, dat de onderzoeker van de menselijke natuur van enig nut zou kunnen zijn.’Ga naar eind17. Men ziet: de boven elke twijfel verheven integriteit van de ware wetenschapper legitimeerde diens nieuwsgierigheid naar de donkere krochten van de seksualiteit. Alleen wie de zonde werkelijk ernstig nam hoefde zijn hoop niet te laten varen bij het betreden van het sadistisch inferno. Daarom ging Dühren zijn geestesverwanten, zoals artsen, juristen, ekonomen, historici en filosofen voor als een tweede Vergilius. Hij had dan ook een kultuur te redden, waarvan in zijn ogen het monogame huwelijk de wankele en steeds wankeler wordende zuil was. De angst voor Sade en diens volgelingen dreef hem in de armen van Plato en Hegel, die in de ‘fysieke liefde... slechts een overgangsstadium naar een hogere geestelijke aktiviteit’ hadden gezien.Ga naar eind18. Dühren verwierp echter niet alleen de louter fysieke liefde, hij wilde ook niets weten van de eenzijdig biologische verklaringen, die zijn kollega's in hun geleerde werken over afwijkend seksueel gedrag presenteerden. In plaats daarvan wees hij op het belang van de kultuur. Daarin was altijd sprake van een pendelbeweging tussen monogamie en promiskuïteit. Sloeg de slinger te ver door naar de kant van de laatste, dan dreigde het huwelijk als ‘de voortreffelijke sociale vorm van de liefde’ door wilde hartstochten en ongebreidelde seks weggevaagd te worden. Met name de positie van de vrouw was hier van cruciaal belang. ‘In het huwelijk is de vrouw de gelijke van de man, omdat zij hem aanvult. Buiten het huwelijk kan de vrouw de man niet vervangen’.Ga naar eind19. Het dreigend leger van feministische amazones hield Dühren dan ook onverschrokken als zijn vaste overtuiging voor, dat de vrouw weliswaar een ‘gleichberechtigte’, maar niet een ‘gleichmächtige’ gezellin van de man mocht zijn.Ga naar eind20. Welbeschouwd hadden de studies van deze geleerde Herkules een tweeledig doel. Op de eerste plaats moesten ze aantonen, dat seksuele perversies slechts de produkten waren van een verdorven samenleving. Daarom presenteerde Dühren de markies | |
[pagina 32]
| |
niet als een uniek individu, maar als een kind van zijn tijd en zijn milieu. Op de tweede plaats boden zij de auteur de gelegenheid om met profetische bewoordingen te wijzen op de rol van de vrouwen bij het ontstaan van de morele chaos, waarvan de bloedige revolutie het sluitstuk was geweest. Over de wijze, waarop Dühren daarbij de Franse kultuur tegen de Duitse uitspeelde kon Sades vermaarde biograaf Gilbert Lely zich lange tijd later nog hevig opwinden. ‘Het werk van Dühren, zo schreef hij, is een lijvige en onhandige kompilatie, veel minder bedoeld als een literaire en wetenschappelijke rechtvaardiging van de Markies de Sade... dan als een aanklacht tegen de Franse natie, wier “groeiende seksuele degeneratie” voortdurend wordt vergeleken met de “zuivere en eerlijke zeden” van het Germaanse ras.’Ga naar eind21. Als Dühren Sade in één ding volgde dan was dat wel in diens oordeel over zijn tijd als ‘de absoluut verdorven eeuw’. Om dat oordeel met bewijzen te staven beschreef hij met vermoeiende nauwkeurigheid alle tussenstations, die het kwaad van ‘een tot systeem verheven geslachtelijke lust’ op zijn lange reis naar de totale anarchie van de revolutie had aangedaan. Eerst had het verderf een vruchtbare voedingsbodem gevonden in de opperste regionen van de samenleving en van daaruit het onschuldige volk geïnfekteerd. Terwijl de koning zijn gezag afstond aan zijn sluwe maitresses en met de aanschaf van een privébordeel de oppersouteneur van het land werd, ging de dekadente adel zich te buiten aan alle mogelijke uitspattingen. Omdat ze niet meer voor een koning konden buigen, bogen ze zich nu voor Satan-Pan, Satan-Phallus of Satan-Satyr. De Jezuiten boden de vereiste kasuistiek en de filosofen verschaften de materialistische moraal. Was men moe of blasé, dan kon men zich door een weelderige pornografie, door een sensuele mode of een zinneprikkelende kunst tot nieuwe prestaties in de liefde laten oppeppen. Uitvoerig belichtte Dühren ook alle gedaanten, die het kwaad had aangenomen. Zo wees hij bijvoorbeeld op de buitensporige onanie, waaraan de Fransen zich zouden hebben overgegeven. Ook joeg hij de lezer de koude rillingen op het lijf met zijn schildering van de prostitutie, die als een epidemie om zich heen had gegrepen net zolang tot de bordeelpraktijken waren doorgedrongen tot het hele volk. Geselingen en aderlatingen zouden aan de orde van de dag zijn geweest. Evenals pederastie en lesbische liefde, waaraan zich verwijfde mannen en vermannelijkte vrouwen met een reusachtige clitoris schuldig hadden gemaakt. Alom verbreid was de handel in afrodisiaca geweest, zoals de giftige kanthariden, waarop de Markies de hoeren in Marseille had getrakteerd. Abortus provocatus en anticonceptie-middelen zouden tot een volledige ontkoppeling van lust en voortplanting hebben geleid. Geen wonder, dat de overspannen jacht op genot in talloze gevallen was uitgelopen op moord en doodslag. Dit verband tussen seksualiteit en wreedheid was voor Dühren het raadsel, dat hij met behulp van Sade's werken trachtte op te lossen. Het moet inmiddels duidelijk zijn, dat hij daarbij moest uitkomen bij de feministische sympathieën van de Markies. Hij stelde Sade aan de kaak als een renegaat van het patriarchaat en als een verrader van zijn geslachtsgenoten. Had hij immers niet het recht van de vrouw op onbeperkte seksuele bevrediging gepreekt en zelfs verkondigd, dat Moeder Natuur haar had geschapen met een ‘brandende hang naar genot’? Had hij bovendien niet het huwelijk bekritiseerd als een tegennatuurlijk produkt van de beschaving, dat zo snel mogelijk vervangen diende te worden door de polygamie van de vrouw? Waren het niet vooral de heldinnen van Sade's boeken, die zich opwierpen als vurige verdedigsters van het malthusianisme? Ja, kon men zich tenslotte niet afvragen of de werkelijk sadistische mens niet altijd van het vrouwelijke geslacht was? Dühren volgde de gebroeders de Goncourt in hun overtuiging, dat de 18e eeuw ‘het tijdperk van de vrouw’ was geweest. En waar de vrouw de skepter voert loopt alles onvermijdelijk uit op wellust. Regeert eenmaal de wellust, dan volgt automatisch de wreedheid. Dühren konkludeerde het volgende: De vrouwen hebben in de 18e eeuw voortgebracht wat wij tegenwoordig in engere zin onder ‘sadisme’ verstaan... De ‘méchanceté’, de slechtheid en de ‘noirceurs’, de valse streken worden mode in de liefde, de misdadige gezindheid (‘scélératesse’) wordt een noodzakelijk bestanddeel van het liefdesgenot’. Overal stuitte Dühren op de ‘ongehoorde schaamteloosheid van de vrouwen.’Ga naar eind22. Allemaal hadden ze de gewoonten van de mannelijke woesteling aangenomen en net als hun soortgenoten in de romans van Sade vonden zij het een eer om ‘putain’ genoemd te worden. Direkt na de publikatie van Dühren's boek traden er nogal wat verschuivingen op aan het front van de ‘Sade-Forschung’. In Frankrijk hadden een theaterdirekteur, een arts, een toneelschrijver en een kultuurhistorikus een massa nieuwe feiten over het leven van de Markies en zijn tijd aan het licht gebracht. Bewees nu hun sociale status de morele legitimiteit, hun ontdekkingen toonden tevens de noodzaak aan van een nieuwe studie over Sade. Bovendien had Dühren zelf het manuskript van Les 120 Journées de Sodome boven water gebracht. Daarom verscheen er in 1904 een tweede boek van zijn hand, waarmee hij zich tegelijkertijd volledig distantieerde van het vroegere werk. Niet dat hij zijn visie op de vrouw herzag. Ook nu weer kwam de dekadentie van de Franse kultuur voornamelijk op haar conto, maar de angstige verontwaardiging was enigszins geluwd en waar het de Markies zelf betreft sloeg de auteur zelfs een milde toon aan. Sade werd nu voorgesteld als een respektabel vakgenoot, ‘een deskundig katalogisator van psychosexuele fenomenen’, die zich volledig bewust was geweest van de wetenschappelijke waarde van zijn werk. Over Sodom merkte Dühren op: Zijn boek is werkelijk het eerste, wat de indeling betreft weliswaar nog enigszins primitieve systeem van een Psychopathia Sexualis, dat echter reeds een volledige verzameling van gevallen van sexuele afwijkingen biedt en een gedetailleerdheid bezit, die zelfs een Krafft-Ebing honderd jaar later niet gelukte. Het zijn 600 sexuele perversies, die de Sade achtereenvolgens de revue laat passeren, waaronder talrijke die ons specifiek ‘modern’ voorkomen.Ga naar eind23. Naast een nieuwe, uitvoerige schildering van de verdorven eeuw, bevatte het boek een poging tot rekonstruktie van Sade's leven en een minutieus resumé van Sodom dat immers slechts in beperkte oplage en illegaal kon verschijnen. In biografisch opzicht probeerde Dühren Sade uit het schemerlicht te halen, waarin een onbetrouwbare romanticus, zoals Jules Janin hem geplaatst had. Hij kwam tot de konklusie, dat de Markies weliswaar een aantal goede karaktereigenschappen had bezeten, maar dat een oppervlakkige en overhaaste opvoeding de ontwikkeling daarvan had tegengewerkt. Sade's werkkracht, zijn zorgvuldige woordkeus, zijn eruditie en kombinatievermogen golden voor Dühren allemaal als een bewijs, dat de schrijver niet als ‘geestesziek in de engere zin van het woord’ mocht worden aangemerkt. We weten niet of hij zichzelf herkende in de ‘neurasthenie’ van de Markies, maar wel dat hij zich verwant voelde met diens wetenschappelijke prioriteiten. Dat blijkt onder andere uit het volgende citaat: Waarschijnlijk is hij de eerste moderne schrijver, die bewust en systematisch het belang van ‘het sexuele vraagstuk’ erkend en onderzocht heeft, doordat hij daarbij van de juiste veronderstelling uitging, dat de sexuele verhoudingen kern en spil van het maatschappelijke leven zijn...Ga naar eind24. De wijze, waarop de Duitse seksuologen over de Markies de Sade en zijn tijd schreven verried niet alleen hun angst voor een perverse, maar even goed voor een normale seksualiteit. Minder dan herauten van een lustvollere toekomst, waren zij onheilsprofeten, die met onverholen agressie de seksualiteit als een gevaarlijke, explosieve kracht trachtten te ontmaskeren. Een nadere analyse van hun theorieën werpt niet alleen licht op het belang, dat Sade voor hen bezat, maar tevens | |
[pagina 33]
| |
op een veel wijder verbreide angst, waarvan zij de spreekbuis waren. In het onderstaande wil ik voornamelijk ingaan op hun schrik voor een bevrijding van de vrouwelijke seksualiteit, die zij als de werkelijke oorzaak van morele ontaarding en kultuurondergang beschouwden. Laten we eerst zien wat zij precies verstonden onder ‘sadisme’. Volgens Krafft-Ebing ging het bij sadisme hoofdzakelijk om een mannelijke afwijking. De sadist schiep genoegen in het begaan van wrede handelingen jegens de vrouw, niet om daarmee een gezonken potentie op te vijzelen, maar als doel op zichzelf ter bevrediging van een geperverteerde ‘vita sexualis’. Het kwaad had ook zijn keerzijde en die noemde Krafft-Ebing ‘masochisme’, eveneens naar een bekend auteur, namelijk Leopold von Sacher-Masoch. Ook hier betrof het een afwijking, die vooral ontsproot aan de mannelijke fantasie, want ‘de man laat zich op grond van seksuele gevoelens en driften door de vrouw mishandelen en voelt zichzelf prettig in de rol van overwonnene in plaats van overwinnaar’.Ga naar eind25. De eigenlijke oorzaak van de onbedwingbare drang om te kwellen lag volgens Krafft-Ebing in een ongewoon grote behoefte aan seksueel genot. Natuurlijk was hij mans genoeg om zich geen koitus te kunnen voorstellen, die niet gepaard ging met een kombinatie van pijn en lust, maar hij meende, dat er pas sprake was van een echte sadistische perversie als op basis van een gedegenereerde aanleg de mate van wellust en kwellust een bepaalde grens had overschreden. Waar de vrouw geen eigen seksualiteit wordt gegund, krijgt zij nog minder een perversie kado. Sadisme en masochisme werden door Krafft-Ebing bijna uitsluitend als mannelijke perversies beschreven. Zowel geilheid als agressieve overheersingsdrift pasten in zijn konceptie alleen bij de man en konden zich daarom ook eerder bij hem dan bij de vrouw kombineren en uit de hand lopen. Toch zag de scherpe blik van de wetenschapper ook het vrouwelijk sadisme niet over het hoofd. Zijn probleem was alleen, dat hij er een andere verklaring voor moest vinden. Bij de vrouw, zo meende hij ontbrak eigenlijk de natuurlijke drang om te overheersen en leidde alleen ‘een algehele overprikkeling van de motorische sfeer’, dus zeg maar de geilheid tot wrede handelingen jegens de man.Ga naar eind26. De sadistische vrouw was eigenlijk een vermannelijkte, lesbische vrouw en de masochist een verwijfd, homoseksueel type.Ga naar eind27. In 1902 publiceerde Albert Eulenburg zijn studie Sadismus und Masochismus, dat de integrale tekst van zijn artikel over de Markies bevatte.Ga naar eind28. Hij ontplooide daarin zijn visie op de onderhavige perversies voornamelijk in diskussie met Krafft-Ebing. Wat hem in de theorieën van zijn kollega het minst aanstond was de eenzijdigheid van een louter fysiologisch interpretatiekader, waardoor sadisme en masochisme volgens hem ten onrechte geassocieerd werden met mannelijkheid en vrouwelijkheid. Bovendien konden beide perversies in één persoon verenigd zijn, of dat nu een man of een vrouw was. Daarom sprak hij liever van ‘algolagnie’ als een term, die beide perversies samenvatte. Het enige kriterium was volgens hem of lustbevrediging afhing van het plegen, het ondergaan, het waarnemen of het fantaseren van wrede handelingen. Echter, ook Eulenburg was voldoende aangepast aan de maatschappelijke orde van het Wilhelmiaanse Duitsland om slechts op het nivo van de wetenschap met Krafft-Ebing van mening te verschillen. Waar het ging om hun opvatting over de natuurlijke verhouding tussen man en vrouw en hun morele standpunt gaven ze elkaar weinig toe. Ook Eulenburg kon zich bijvoorbeeld geen lust zonder pijn voorstellen en ook hij achtte het vanzelfsprekend, dat het meer in de aard van de man lag om pijn te doen en te overheersen, terwijl de vrouw daarentegen met liefde pijn verdroeg en de onderliggende rol speelde. Toch waren er grenzen en wel de grenzen van de kultuur, die niet mochten worden overschreden op straffe van een perversie. De man bezat niet zozeer een biologische overheersingsdrift, zo meende Eulenburg in onderscheid tot zijn kollega, als wel een kulturele opdracht de vrouw op beschaafde wijze de baas te zijn. Deed hij het daarentegen wat al te ruw dan kweekte hij vanzelf al die kwalijke eigenschappen, waardooreen onderworpene zich kenmerkt. Daarom kreeg het sadisme van de vrouw in Eulenburg's voorstellingswereld pas een kans, wanneer onder bepaalde omstandigheden de patriarchale teugels werden gevierd. Dat kon zijn in perioden van kulturele veranderingen, maar ook bij individuele verliefdheden, waardoor de man de slaaf van de vrouw kon worden. Er stak in Eulenburg's theorieën soms wel enige kritiek op het patriarchaat als een uiting van mannelijk sadisme. Dat moeten we eerlijk toegeven, maar de wetenschappelijke verklaring, die hij er voor gaf was weinig revolutionair. Immers, waar Eulenburg zijn toevlucht nam tot een fylogenetische verklaring van het mannelijk sadisme verviel ook hij tot een onwrikbaar biologisme. Het sadisme zat er bij de man al sinds de oertijd in, zo stelde hij. Het was een erfenis van zijn primitieve strijd tegen het roofdier, waarbij het verwonden en doden van de tegenstander gepaard was gegaan met het bevredigende gevoel van superioriteit. Alleen de man, als jager en strijder kon dat gevoel hebben gekend en doorgegeven aan zijn nageslacht. In de loop van de geschiedenis was dit primitieve sadisme steeds geraffineerder geworden, net als de seksualiteit totdat het tenslotte nog slechts een middel was om de libido te bevredigen. Eulenburg had ook kunnen stellen, dat in de loop van het beschavingsproces de vrouw de rol van tijgers en panters had overgenomen. Dühren was het in menig opzicht met Eulenburg eens. Ook hij wilde niet zomaar sadisme en masochisme koppelen aan mannelijkheid en vrouwelijkheid. Zo kwam hij ertoe in zijn eerste boek over de Markies een lange, al te lange definitie te formuleren om daarmee zo kort en zo bondig mogelijk ‘de grondtoon van Sade's werken’ aan te geven. Nu, die grondtoon was wreedheid en daarom kwam de definitie neer op een opsomming van alle mogelijke variëteiten van sadomasochistisch gedrag, zoals deze beschreven werden door Sade. Wat ons hier het meeste interesseert is de manier, waarop Dühren het verband aangaf tussen ‘algolagnie’ en het rolpatroon van mannen en vrouwen. Een betere bron dan zijn beide boeken over Sade, acht ik daartoe het hoofdstuk over sadisme en masochisme in zijn populaire geschrift Das Sexualleben unserer Zeit.Ga naar eind29. Net als bij de twee vorige seksuologen treffen we ook bij Dühren het onvermogen aan zich een koitus voor te stellen, waarbij de partners elkaar niet heftig vastgrijpen, zich wild tegen elkaar aandrukken, met de tanden knarsen, luid gillen en bijten. Wie zijn liefde niet met de fijne kneepjes van het gezonde sadisme kruidde, was in de ogen van Dühren een slecht minnaar. Het sadisme achtte hij een natuurlijk onderdeel van de mannelijke seksualiteit. Het masochisme van de man verklaarde hij uit de ‘onmiskenbare superioriteit van de vrouw in de louter zinnelijke liefde’.Ga naar eind30. Hoewel Dühren verschillende oorzaken van algolagnie aanvoerde, zoals het oerinstinkt van agressie en rivaliteit, het kolonialisme, de lijfstraffen en de impotentie, brengt ons deze verklaring van het mannelijk masochisme op de oorzaak, waardoor hij het meest gebiologeerd werd. Deze zou gelegen zijn in het feit, dat de vrouw instinktief de man aan zich probeerde te onderwerpen, waarbij zij haar lichter ontvlambare zinnelijkheid als wapen gebruikte. Eenmaal in de gelegenheid een weke pantoffelheld naar haar pijpen te laten dansen, liep haar heerschappij maar al te vaak uit op het genot van de meest wrede handelingen. Niemand, die dit beter wist dan Sade, want uit zijn geschriften had Dühren geleerd, dat ‘opwinding door hevige gemoedsbewegingen ook de sexuele handelingen sterk beïnvloedt, opvoert, verandert en een abnormale vorm verleent. Alle sensaties versterken elkaar wederzijds. Toorn, vrees, haat, wreedheid vergroten de sexuele spanning en in gelijke mate ook het genot van haar ontlading.’Ga naar eind31. Sade was volgens Dühren een man geweest met een weke, vrouwelijke aard en dat verklaarde, waarom hij kon genieten van wreedheid. Het verklaarde ook, waarom hij de vrouw had kunnen ontmaskeren | |
[pagina 34]
| |
als een gevaarlijk roofdier, aanminnig en zachtaardig zolang ze klein was, maar gewapend met scherpe klauwen, en tanden, zodra de man haar niet langer meer klein kon houden. Er valt uit dit alles maar één ding te konkluderen: de ware sadist is de man en om zijn sadisme te legitimeren vindt hij de sadistische vrouw uit. Dit verslindende dier was het produkt van een fantasie, die hevig werd geprikkeld door het lezen van literatuur. Niet alleen de fascinatie van de seksuologen voor de bizarre wereld van Sade's helden en heldinnen onderstreept een dergelijke stelling. Er was nog een andere auteur, die zowel sensatie als levenswijsheid voor hen in petto had. Ik bedoel Leopold von Sacher-Masoch, wiens beroemdste boek Venus im Pelz ons dezelfde les probeert te leren als de wetenschappelijke griezelverhalen van de seksuologen.Ga naar eind32. Venus im Pelz is voornamelijk bekend gebleven als een psychiatrisch kuriosum. De meeste interpretatoren schenen het boek slechts interessant te vinden als de biecht van een zeldzaam soort mens en de masochist, die erin aan het woord was werd natuurlijk prompt verward met de auteur. Als we evenwel afzien van de op zichzelf best intrigerende vraag hoe het masochisme van Leopold von Sacher-Masoch precies in elkaar stak en onze blik uitsluitend richten op de tekst van de novelle, dan konstateren we dat we te doen hebben met het relaas van een ingrijpend leerproces, waarin de tragische held Severin langzaam gaat inzien hoe gevaarlijk het is om de christelijke moraal over boord te gooien en gedreven door een heidense behoefte aan zinnelijke bevrediging de macht aan de vrouw af te staan. Wanda, zijn in bont gehulde Venus, wordt zijn noodlot en bijna zijn dood als zij aan zijn borst ligt en hem het beklemmend gevoel geeft omhelsd te worden door een wild dier, een berin, die elk ogenblik haar klauwen in zijn vlees kan slaan. Maar het boek heeft een ‘happy’ end. Wanda gaat er met een échte man vandoor en Severin neemt het landgoed van zijn gestorven vader over. Hij doet zichzelf de duimschroeven aan en leeft heel verstandig, ‘alsof zijn vader nog achter hem stond en met zijn grote, schrandere ogen over zijn schouder keek’.Ga naar eind33. Van een overgeleverde aan de vrouw wordt hij een patriarchale grondbezitter, die voortaan zelf de zweep hanteert. ‘Op de hartstocht van de man berust de macht van de vrouw’, zegt hij tegen de ik-figuur in het verhaal, die de levensles doorgeeft aan de lezers, ‘en zij weet die te benutten wanneer de man niet oppast. Hij heeft geen andere keus dan de tiran of de slaaf van een vrouw te zijn. Wanneer hij zich aan haar overgeeft krijgt hij meteen het juk om de nek en zal de zweep voelen.’Ga naar eind34. Niet alleen de masochisten, die Krafft-Ebing in zijn Psychopathia Sexualis uitgebreid aan het woord liet, hadden kennelijk veel geleerd van Leopold von Sacher-Masoch, zoals ze telkens weer beweerden, ook de seksuologen zelf waren voor hem niet doof geweest. Alle drie beschouwden zij de wrede macht van de vrouw als de gevaarlijkste konsekwentie van een te grote mannelijke zinnelijkheid. ‘De sadistische vrouw’, konkludeerde Eulenburg ‘is in ieder geval in de literatuur en tot op zekere hoogte ook in het leven een voortbrengsel van de masochistische man.’ Volgens hem lagen de wortels van het sadisme bij de vrouw in de blinde diktatuur van het patriarchaat, waardoor haar alle kwalijke eigenschappen waren aangekweekt. Daarom citeerde hij Nietzsche's woorden ‘al te lang ging in de vrouw een slaaf en een tiran verborgen’ en stemde hij in met het advies van de filosoof om niet de vrouwen, maar de mannen beter op te voeden. Alleen bij deze laatsten kon immers de verantwoordelijkheid berusten voor de zo kwetsbare beschaving. Lukte het de man niet zijn zinnelijkheid binnen de perken te houden dan kon de diktatuur van het patriarchaat alleen nog maar vervangen worden door een misschien nog gemenere heerschappij van de vrouw, want zij weet alleen te heersen ‘zoals nu eenmaal de heer geworden slaaf pleegt te heersen, teugelloos, schaamteloos, despotisch en wreed.’Ga naar eind35. Voor Eulenburg bezat de vrouw in tegenstelling tot de man van nature eigenlijk geen agressieve neigingen. Haar sadisme was altijd geprovoceerd. Zijn kollega Krafft-Ebing dacht er niet anders over.
De duivel toont de vrouw aan het volk door Otto Greiner (1897).
Hij gaf daarvoor ook een wetenschappelijke verklaring: de vrouw was in de wieg gelegd voor de liefde, de man voor de seks. Krafft-Ebing hield er nog een andere verdeling op na, namelijk die tussen normale en abnormale tijdperken in de geschiedenis. Was de tijd normaal dan hadden de vrouwen geen behoefte aan zinnelijke bevrediging en ging hen niets boven hun bestemming, die in het moederschap was gelegen. De man werd ten allen tijden voortgedreven door een ‘machtige natuurdrift’, die hem stormachtig agressief maakte. Bij hem berustte dan ook de verantwoording voor het aanbreken van abnormale tijdperken, waarin de skepter van de man veranderde in de toverstaf van Circe en de man zelf in een varken.
Allerlei tekenen wezen erop, dat er weer abnormale tijden voor de deur stonden. Een verontrustend verschijnsel was natuurlijk de opkomst van het socialisme, maar voor Dühren, die immers Sade geprezen had voor zijn inzicht ‘dat de sexuele verhoudingen kern en spil van het maatschappelijk leven zijn’ bestond er in het fin-de-siècle nog iets veel verontrustenders, namelijk de rolverwisseling van man en vrouw. Toch blijkt uit het volgende citaat een typische verstrengeling van zowel de vrees voor de virago's als voor het lagere volk: Bepaalde verschijnselen en uitwassen van de vrouwenemancipatie, zoals de mannenkleding en het sigarenroken zijn niets anders dan voorbeelden van een terugval in primitieve toestanden, die tot op heden nog bij het gewone volk zijn blijven voortbestaan. Men denke slechts aan de mannenhoed, het korte jasje en de hoge rijglaarzen van de Tirolerinnen, aan het tabaksroken van de vrouwen op boerenbruiloften in Midden- en Noord-Duitsland. Een dergelijke verkeerde ‘emancipatie’ van de vrouw komt men vaak tegen bij boeren, vagebonden en zigeuners, | |
[pagina 35]
| |
waarop alleen al de geslachtsloze aanduiding van de vrouwen uit deze klassen als ‘het mens’, als ‘manwijf’ en dergelijke wijst, hetgeen treffend ‘de aktief naar voren tredende zelfbewuste mannelijke natuur van de vrouw uit het volk karakteriseert.Ga naar eind36. Ook Eulenburg toonde zich bevreesd voor een chaotisch rollenspel: Bij de duidelijk toenemende vervrouwelijking van de mannen en de daarmee korresponderende vermannelijking van de vrouwen, die tot de meest interessante (zij het ook minst verblijdende) kultuurhistorische verschijnselen van onze tijd behoort, moeten de natuurlijke geslachtsverschillen ten nadele van de mannen steeds meer verschuiven en wij mogen ons daarom geenszins verwonderen over de verbreiding van een masochistische idiotisering enerzijds en een tandenknarsende misogynie àla Strindberg anderzijds.Ga naar eind37. Krafft-Ebing riep het schrikbeeld op van een hand over hand toenemende masochistische onderwerping van de man aan de vrouw, waarbij, zoals we zagen, de man vervrouwelijkte en de vrouw vermannelijkte. Als oorzaak stipte hij de nervositeit van de moderne, verstedelijkte en konsumptieve samenleving aan, die een oververhitting van de zinnen teweeg bracht en hele volksmassa's tot uitspattingen verleidde. Mannen, die vanwege hun ouderdom, hun ongefortuneerdheid in de liefde of hun zinnelijkheid al te zeer afhankelijk waren van het andere geslacht, werden meer en meer het slachtoffer van vrouwen, die het niet zo nauw namen met de plichten van huwelijk en gezin. Een horde van sluwe, berekenende notoire sletten en avonturiersters dreigde de patriarchale kultuur onder de voet te lopen.Ga naar eind38. Het is op dit punt, dat Krafft-Ebing, Eulenburg en Dühren hun bevreesdheid uitten voor een diktatuur van de amazones. Zij mengden zich daarbij in de diskussie over het matriarchaat, waarmee volgens de Bazelse geleerde Bachofen, de geschiedenis zou zijn begonnen.Ga naar eind39. Bachofen zelf had zijn omvangrijke studie Das Mutterrecht weliswaar geschreven om aan te tonen, dat het patriarchaat een hogere vorm van beschaving was en daarom koste wat het kost diende te worden beschermd tegen het (Franse) ‘isisprincipe’ als de idealisering van het vrouwelijke, maar zijn theorieën waren al gauw het fundament geworden, waarop de socialisten hun strijd voor de bevrijding van het proletariaat konden koppelen aan de emancipatie van de vrouw. De wetenschappelijke verklaringen, die de seksuologen van het sadisme gaven, waren tenminste voor een belangrijk deel bedoeld om de historische theorie van het matriarchaat te weerleggen. Zij gingen uit van de opvatting, dat de vrouw van nature ongeschikt was om een leidende rol in de kultuur te spelen. Wanneer er derhalve ooit sprake was geweest van een diktatuur van de vrouw, dan was deze steeds het gevolg geweest van de zinnelijke ontaarding van de man. Zodoende kregen hun beschrijvingen van historische voorbeelden van vrouwenheerschappij, de funktie van waarschuwingen tegen een hernieuwd bondgenootschap tussen sadistische vrouwen en gepeupel in Duitsland. Slaat de man zijn patriarchale verantwoordelijkheid in de wind, stelde Krafft-Ebing, ‘dan ontstaat voor de maatschappij het gevaar, dat maitresses en hun aanhang de staat regeren en deze te gronde gaat.’ Dit was het geval geweest in het oude Griekenland, waar de hetaeren het voor het zeggen kregen en aan het hof van de Franse koningen, waar een ‘maitressenekonomie’ bestond. ‘De biografie van menig staatsman uit heden en verleden’, voegde hij daaraan toe, ‘leert ons, dat zij vrouwenslaven waren vanwege hun grote zinnelijkheid, die weer haar oorzaak vond in een neuropathische konstitutie.’Ga naar eind40. Een slecht voorbeeld doet slecht volgen en daarom kon, zo meende Krafft-Ebing, het gedegenereerde gedrag van mannen aan de top een massa-psychose onder het volk teweegbrengen, waarvan de middeleeuwse minnedienst een goed voorbeeld was. Eulenburg verweerde zich met klem tegen de ‘theorie van het atavisme’, waarmee sommigen het mannelijke sadisme probeerden te verklaren als een overgeërfde wraaklust die zou zijn ontstaan in de bittere tijden van matriarchale diktatuur. De aanhangers van die opvatting kenden hun verantwoordelijkheid niet, zo meende hij. Zij schoven de hen onbegrijpelijke gemoedsbewegingen en driften maar zo ver mogelijk van zich af in plaats van ze te leren zien als onvermijdelijke gevolgen van hun eigen onbeheerstheid. Alleen al het denkbeeld van een oorspronkelijke matriarchale kultuur bracht hem zozeer in een staat van morele opwinding, dat hij nog slechts agressief van zich af kon bijten. Volgens hem zou men net zo goed de schimmen van de oude amazones of de sabijnse maagden kunnen oproepen om het vrouwelijk sadisme te verklaren. Neen, de seksuoloog bleef bij zijn mening, dat ‘de met bloed doordrenkte bladzijden van de geschiedenis’ louter op rekening kwamen van de man, die zijn sadisme had ingeruild voor masochisme en van de vrouw een slavendrijfster had gemaakt om zich door haar zo overvloedig mogelijk te laten maltraiteren.Ga naar eind41. Voor Dühren waren wrede tijdperken in de geschiedenis altijd een teken van een massaal optredend sadomasochisme, dat hij zoals we zagen voornamelijk verklaarde uit de grotere sensibiliteit van de vrouwelijke konstitutie. Wrede tijden werden dan ook altijd beheerst door sadistische vrouwen, zoals Catharina de Medici of door ‘ontzenuwde vrouwelijke wellustelingen’, zoals Caligula, Nero en Cesare Borgia. Ook in zijn visie kreeg de vrouwelijke wreedheid de kans zich te uiten, wanneer zij door de verslapping van de man kon ontsnappen aan de patriarchale perken. Voorbeelden daarvan vond hij de middeleeuwse minnedienst, de Italiaanse cicisbeo en de seksuele slavernij van de mannen in de slavische kultuur.Ga naar eind42. Steeds weer stuiten we in zijn werk op dit verband tussen mannelijk masochisme en vrouwelijke heerszucht, die met wreedheid gepaard gaat. De meeste angst had Dühren voor een revolutionaire omwenteling. De bloedige taferelen van de Franse Revolutie waren voor hem onverbrekelijk één met het symbool van Marianne op de barrikaden. Ook hier had hij weer veel opgestoken van Leopold von Sacher-Masoch. Niet alleen had deze in zijn roman Der letzte König der Magyaren een voorbeeld gegeven van de onverbrekelijke eenheid tussen vrouwendiktatuur en masochisme, maar ook nog een jeugdherinnering nagelaten, die licht wierp op het oorzakelijke verband tussen seksuele onderworpenheid en vrouwelijke heerszucht. Als dertien-jarige jongen was de auteur door een vrouwelijk familielid meegenomen naar de straatgevechten tijdens de Praagse revolutie van 1848, waarbij zijn metgezellin een onvergetelijke indruk op hem zou hebben gemaakt door ‘in een bontjas gestoken, met pistolen bewapend als Amazone aan de strijd deel te nemen en met luide woorden haar kommando's uit te delen.’Ga naar eind43. Zulke Amazone's nu, beschreef Dühren bij voorkeur als de hyena's van de Franse Revolutie, die de adel als beloning voor zijn roekeloze wellust op zijn brood had gekregen. ‘Meteen al de eerste voorlopers’, zo lezen we, ‘de septembermoorden, de bestorming van de Bastille..., de tocht naar Versailles... de bloedige gebeurtenissen in Avignon in de jaren 1790 en 1791 geven te kennen welke rol juist de vrouwen bij de executie en de moorden zouden spelen...’Ga naar eind44. Vervolgens liet hij niets na om de onstuitbare bloeddorst van de vrouwen breed uit te meten. Zo schilderde hij bijvoorbeeld de perverse vrolijkheid, die werd opgevoerd door het moorddadige ritme van de guillotine en wees daarbij op het feit, dat ‘in deze tumultueuze en vaak hartstochtelijke opgewonden menigte de vrouwen en de kinderen niet de minst ongeduldigen waren’ geweest.Ga naar eind45. Verder citeerde hij Casanova, die in zijn memoires vertelde over een urenlange seksuele extase van twee dames tijdens de hartverscheurende terechtstelling van Damiens. In 1757, tijdens de bloei van het galante tijdperk, waren zulke taferelen nog ordelijk verlopen en konden de dames zich nog vanuit de loge met het schouwspel en hun minnaars vermaken. In 1792 was de brand van de | |
[pagina 36]
| |
revolutie niet meer te blussen en ging het er anders aan toe: Priesters, aristokraten en Zwitsers werden uit de gevangenissen gehaald en op straat door de woedende volksmassa in stukken gehouwen. Helemaal vooraan de razende vrouwen! En er groeit een hoge berg van lijken en de straten stromen vol bloed. Daarbij nog het geloei van de moordenaars, wier gezichten druipen van zweet en bloed, het nog gruwzamere woedegekrijs van de vrouwen.Ga naar eind46. oktober 1980 |
|