Samenstelling en vertaling: M.B. van IJzeren/A. Heumakers
‘Als men u ergens te dineren noodt, is het ook alleen maar om te eten’
Sade in Nederland
Tussen 25 september en 23 oktober 1769 heeft de Markies de Sade, toen 29 jaar oud een rondreis gemaakt door de Nederlanden. Van deze reis is een verslag bewaard gebleven, geschreven in de vorm van brieven aan een onbekende dame. Lange tijd heeft deze Voyage de Hollande, die deel uit maakte van de zgn. Oeuvres Diverses en door Sade is opgenomen in zijn Catalogue raisonné van 1 oktober 1788, verborgen gelegen in de archieven van de familie Sade, totdat het manuscript daaruit door Gilbert Lély, Sade's belangrijkste biograaf, is opgediept en, voor het eerst in 1967, gepubliceerd. Hieronder volgt een selektie van de meest opmerkelijke passages.
De reis begint, in de nacht van 19 op 20 september, te Parijs en voert de jonge markies via kostbare verwikkelingen met corrupte douaniers naar Brussel, dat hem tegenvalt. Antwerpen, de volgende stad die wordt aangedaan, blijkt meer de moeite waard, tenminste wat betreft het stedenschoon. Over de bevolking van de stad heeft Sade zo zijn bedenkingen:
Men houdt veel paard en rijtuig in deze stad en, werd mij verzekerd, men kan er goed gezelschap treffen. Maar ik heb toch mijn twijfels of de sfeer er erg vrolijk zal zijn en tijdens mijn korte verblijf meende ik te bemerken dat de inwoners, overlopend van bijgeloof en kwezelarij, merkwaardig genoeg de zeden van hun vroegere Spaanse meesters goed hebben weten te bewaren. Niets dan godsvruchtigheid, deze stad! Op de pleinen vindt men slechts crucifixen als versiering, op de straathoeken Mariabeelden. Maar om de inwoners op grond daarvan ook een extra rechtschapenheid en eerlijkheid toe te kennen, dat gaat me helaas te ver. Aan theater wordt hier nauwelijks gedaan; het schijnt dat de mannen geen groter genoegen kennen dan roken en bier drinken in de kroeg; nou, dan kunt U zelf wel nagaan, Madame, wat voor een verrukkelijk leven de vrouwen hier moeten leiden!
Per postkoets uit Antwerpen vertrokken, arriveert Sade op 28 september in de Verenigde Republiek. In Moerdijk stapt hij op de boot en gaat de reis verder naar Rotterdam:
De eerste Hollandse stad die voor onze ogen opdoemde was Dordrecht. Het was geen alledaagse aanblik en men went er maar moeilijk aan bomen, huizen, molens en schepen zo naast elkaar te zien. Een kleine mijl voor en na de stad zagen wij langs beide oevers de meest riante en aangename buitens liggen. Toen we in Rotterdam aankwamen was het donker. De volgende morgen vroeg gingen we gelijk de stad in. Deze is hoogst wonderlijk gebouwd. Dwars door de stad zijn grote kanalen aangelegd met aan weerszijden bestrating, ze worden druk bevaren door zeeschepen en handelsschuiten, zodat elke koopman zijn waar voor zijn deur kan laten lossen. Zowel links als rechts zijn de kaden beplant met bomen, wat een buitengewoon aardig gezicht is. Door die verschillende kanalen wordt de stad overal in stukken geknipt. Een miraculeuze hoeveelheid ophaalbruggen zorgt voor de verbindingen. Door de straten lopend verbaast men zich over de buitenkant van de huizen; ramen, ballustraden en muren, ze glimmen als spiegels, maar als men al verbaasd staat over deze uiterlijke properheid, nog vreemder zal men opkijken als men ziet hoe schoon alles binnen is. Bijna alle binnenmuren zijn versierd met kleine witte tegeltjes en dat ziet er leuk uit. Op de begane grond zijn de vloeren bijna allemaal van marmer en die van de overige kamers van vurehout, zo dun en zo goed gelegd, dat het voor het fraaiste parket niet onderdoet. Het is onmogelijk zich voor te stellen wat voor zorg de Hollanders niet besteden aan het onderhoud van hun huizen. Bij de voordeur liggen steevast strooien matten waar de voeten op geveegd moeten worden en mocht U per ongeluk bij het binnenkomen deze ceremonie achterwege laten, dan haalt U zich hun woede op de hals. De trappen en de gangen zijn met rieten matten belegd, en alles, zelfs de voorwerpen die toch van huis uit niet anders dan vuil kunnen zijn zoals de haardijzers en de ketelheugels, alles wordt geboend en gepoetst tot men zich erin kan spiegelen. Deze mensen
gaan in hun ijver nota bene zover dat zij hun koetshuizen en stallen niet bij hun woonhuizen durven neer te zetten omdat die, zeggen ze, daar anders maar vuil van zouden worden; die dingen houden ze daarom buiten de stad of langs de wallen, zodat zelfs de meest rijke onderkomens er in onze Franse ogen uit blijven zien als burgerwoningen of winkels omdat overal de inrijpoort ontbreekt.
Van Rotterdam begaf ik mij naar Delft, Madame, door de kanalen, want dat is in dit land de gebruikelijke manier van reizen. Niets is aangenamer; de hele reis door geniet men van de charmante aanblik van de mooiste weidevelden en het schitterendste landschap. Langs de kanalen staan links en rechts op de oevers werkelijk weelderige landhuizen en die brengen zo'n afwisseling in het uizicht dat men zich nauwelijks bewust is van de afstand die wordt afgelegd. De prijs van deze schuiten is zeer schappelijk; men moet er alleen voor zorgen, wil men niet klem komen te zitten tussen de meute, om in de roef zoals men hier zegt of de kamer van de kapitein een plaatsje te reserveren; daar is het onderweg heel prettig en schoon vertoeven; het kost inderdaad iets meer maar ook weer niet zo veel dat het de moeite loont zich dit genoegen te ontzeggen.
Op deze wijze reist Sade door naar de residentie. Zelf kapitein van de artillerie, heeft hij er met grote aandacht een parade van
| |
het leger gadegeslagen. Hij begint zijn beschrijving echter met een portret van de stadhouder; Willem V was dat toen, gehuwd met de Pruisische prinses Wilhelmina, een nichtje van Frederik de Groot:
De prins van Oranje die momenteel het bewind voert is 22 jaar. Hij ziet er niet erg voordelig uit, maar hij lijkt de deugden te bezitten van een wijs vorst en een held. Hij houdt van soldaten en alles wat daarmee te maken heeft. Hij voert zijn troepen zelf aan bij de manoeuvres en drilt ze op zijn Pruisisch. Hierin volgt hij de raadgevingen en voorschriften van de dappere koning met wiens nichtje hij getrouwd is. Toen hij haar in Berlijn kwam halen, heeft deze vorst zich zeer om hem bekommerd en hem zijn troepen laten zien; aan het hof van die grote koning heeft hij vast gedacht, dat moet ik later ook zo doen. Ik heb zijn Hollands en zijn Zwitsers garderegiment zien exerceren; over het laatste was ik meer te spreken dan over de eerste. Ik vond dat zijn troepen er goed gekleed en ordelijk uitzagen, maar algemeen gesproken was ik niet tevreden over hun manoeuvres die ik log en traag vond.
's Avonds op 9 oktober komt Sade aan in Amsterdam, nadat hij onderweg korte tijd heeft rondgekeken in Leiden en Haarlem. In Amsterdam, ‘het rendez-vous van alle volken, raakt hij enthousiast over het Paleis op de Dam dat hij het mooiste bouwwerk van Holland vindt. Maar zijn enthousiasme bekoelt danig nadat hij in de hoofdstad een toneelvoorstelling heeft bijgewoond:
De begaafdheid van dit volk, die niet veel verder reikt dan de handel, heeft niet voor een ruime hoeveelheid dichters gezorgd; hun theater blijft beperkt tot twee tragedies en tijdens mijn verblijf in Amsterdam had ik bepaald geluk er één te kunnen zien. Het is een pover samenraapsel van ongewone voorvallen, waar nauwelijks een plot in valt aan te wijzen. Een mengelmoesje, zoals in Engelse stukken, van de meest roerende taferelen en de kolderiekste onzin. Als er een vorst op het toneel verschijnt wordt hij voorafgegaan door zijn lijfwacht die dan een kwartier bezig is met op luid commando de wapens te presenteren, voordat de vorst kans krijgt een woord uit te brengen. Men kan zich voorstellen hoezeer zoiets de vaart uit het stuk haalt; kortom, men kan zeggen dat, hoe hedendaags de schrijver van die stukken ook mag zijn, zijn werken nog steeds een barbaarsheid uitstralen van het meest ouderwetse theater. De rest van hun stukken bestaat uit slechte vertalingen van de onze die, zoals men begrijpen kan, alle verfijning die ze bezitten op deze manier kwijtraken.
Sade krijgt overigens niet de indruk dat de Hollanders in de werkelijkheid sprankelender en geestrijker zijn dan op het toneel. Naar aanleiding van een brug over de Amstel (welke?), die veelbelovend de Brug der Geliefden wordt genoemd, merkt hij op:
Het is daar ongetwijfeld dat de Hollandse minnaar, nadat hij zijn thee op heeft en zijn pijpje gerookt, zwaarwichtig zijn liefde gaat verklaren, en zijn beminde zal vast wel zo goed wezen daar blij mee te zijn, want weet zij veel dat het ook anders kan.
Tot slot beschrijft hij de Amsterdammers:
Met het gezelschap is het droevig gesteld in deze stad. Als men U ergens te dineren noodt, is het ook alleen maar om te eten. Zodra men van tafel is opgestaan, laat de gastheer u in de steek en verdwijnt in zijn kantoor, en dan kan men vertrekken of bij de dames blijven die gewoonlijk nogal lelijk zijn en over het algemeen oersaai vanwege de kleinburgerlijke bekrompenheid die bij geen van hen ontbreekt; en het is nog moeilijk ook om zich het genoegen te verschaffen in zulke verrukkelijke huizen ontvangen te worden; wil een buitenlander daar in slagen moet hij beschikken over de allerbeste aanbevelingen. Toegegeven, dat er in dit land zoveel avonturiers rondlopen pleit hen op dit punt enigszins vrij. Als ik mij niet zo vast had voorgenomen om niet te veel te zeggen over een volk dat ik door tijdgebrek nauwelijks heb leren kennen dan was dit het moment geweest om mijn mond open te doen. Maar ik wilde het over hun land hebben en niet over henzelf. Ik zal me er eenvoudig toe beperken te zeggen dat zij mij over het algemeen brave lieden toeschijnen, zeer begaan met hun belangen, volkomen in beslag genomen door het idee al maar nieuwe rijkdommen te moeten vergaren en met uitsluitend belangstelling voor de middelen, waarmee dat ze kan lukken. Overigens zijn ze best bereid U van dienst te zijn, zolang het hen maar geen geld kost; flegmatiek zijn ze, koud, en in wezen tamelijk afkerig van alles wat geen geld opbrengt. Aangezien de mannen het karakter van de vrouwen bepalen, is het nogal logisch dat die niet erg beminnelijk zijn; ze zouden er zoveel aantrekkelijker kunnen zijn, maar dat mag hen niet worden kwalijk genomen. Men ziet er weinig ranke tailles; ze zijn nogal blank, maar verstoken van persoonlijkheid. Het onmatig gebruik van kokendhete thee of koffie bederft hun gebit volkomen, zozeer zelfs, dat het vrijwel onmogelijk is om in Holland vier vrouwen met mooie tanden te vinden.
Na een korte excursie naar Zaandam vangt Sade de terugreis aan, die hem over Utrecht, Gorcum en Breda weer naar Brussel voert, waar hij op 23 oktober, vermoeid van de lange tocht, zijn laatste brief schrijft:
Zo aangenaam als het is om binnen Holland te reizen, zo lastig en ingewikkeld is het om het land in of uit te gaan. De gigantische prijs die men mij vroeg voor een rijtuig van Utrecht naar Gorcum, een afstand van zes mijl, deed mij besluiten om nog een keer van een kanaal te profiteren dat mij halfweg zou brengen. In alle andere seizoenen had ik over het water naar Gorcum kunnen reizen, maar van 1 oktober tot 1 mei is dat niet langer mogelijk. Om de drie resterende mijlen af te leggen was ik dus gedwongen een rijtuig te nemen, waarvoor men mij verhoudingsgewijs evenveel liet betalen als wanneer ik in Utrecht was ingestapt. Deze rijtuigen zijn gewoon overdekte karren, zonder enige vering, waarin men wordt geradbraakt. Te Gorcum nam ik een tweede, met de bedoeling nog dezelfde dag door te reizen naar Breda, maar de poorten van deze stad gaan zo vroeg dicht dat ik verplicht was twee mijl voor aankomst de nacht door te brengen. Ik kwam er de volgende dag bij het opengaan van de poort. De stad is vrij groot en zeer goed versterkt; het is vanuit Frankrijk bekeken de eerste vesting van de Hollanders en er ligt immer een garnizoen. Rijtuigen van nog altijd hetzelfde soort en dus steeds even afmattend, brachten me naar Antwerpen waar ik de dag na mijn vertrek uit Utrecht overnachtte. Ik vertrok er de 21e in een berliner waarin ik eindelijk kon uitrusten en ik ben hier aangekomen, vanwaar ik, zonder verdere plannen noch wat de zaken noch wat de genoegens betreft, zo snel mogelijk hoop te vertrekken om U te gaan verzekeren van het respect met het welk ik de eer heb te zijn, Madame, etc.
|
|