in de wijze waarop ze de aarde bevolkt met mensen als Titus, verschrikkelijk wanneer ze een Nero oplevert. Wie deze grootsheid wil benaderen, kan zich niet richten op een beschrijving van de deugd, die slechts een van de uitingen is van het menselijk hart. Hij moet zich bezighouden met het kwaad. Juist daarin ligt de originaliteit van de markies. Daarin verschilt hij niet alleen van La Mettrie en D'Holbach, maar ook van Diderot, die toch bepaald wel oog heeft gehad voor de problematiek die de wetenschappelijke kennis van de natuur met zich meebracht.
Het is in elk geval duidelijk dat de klassieke samenhang tussen waarheid, schoonheid en goedheid verstoord is: het schone is zeker niet goed, misschien zelfs niet eens waar. De natuur is subliem, onttrokken aan het berperkte moralisme van de mens, uitstijgend dus boven menselijke maat en zo imponerend. Dat wordt dan getekend in de mens die niemand nodig heeft en dat uitdrukt door iedereen te verachten of voor zijn eigen genoegens te gebruiken. Hij is volledig eenzaam en juist zo volstrekt gelukkig. Hij is immers van niemand afhankelijk. Zijn absolute vrijheid blijkt uit het feit, dat hij zich verweert tegen god en medemens en om hun liefde niet vraagt. Zo is de nieuwe mens, die alle moraal achter zich heeft gelaten, omdat hem de ogen zijn opengegaan voor het kleinschalige en smerige van geloof en moraal in de blinde mensenwereld. Hij is vervuld van een intense hunker naar vrijheid en hij toont zijn uniciteit door zich volledig veilig te stellen voor de invloeden van religie, maatschappij en deugd. Deze nieuwe menselijkheid, door geen vooroordelen begrensd, kan alleen vorm krijgen op totaal geïsoleerde kastelen, ver van de bewoonde wereld, onbereikbaar en onvindbaar. Ze hebben in de ‘normale’ maatschappij geen plaats, ze zijn dus u-topisch van aard, even zeer als het rijk van Zamé in Aline et Valcour. Ze komen vooral voor in de latere werken, na Aline et Valcour verschenen, in Justine en Juliette, want in de bittere teleurstelling van de Franse revolutie is alleen nog maar plaats voor de hel als utopie. Wie in die kastelen binnenkomt, late ook alle hoop varen.
Zo ontstaat een hele serie helden: Minski, Durand, Clairwil en Juliette, om slechts de bekendste en opvallendste te noemen. Durand is vervuld van de honger naar een misdaad die nooit overwonnen zal kunnen worden, naar een daad waarin het kwaad alles zal omvatten en eeuwig zal doorvreten. Dan pas heeft ze een onuitwisbaar spoor nagelaten. Het is een misdaad om de misdaad zelf, niet toevallig of per ongeluk ontstaan, eigenlijk ongewild, maar een volstrekte uitleving van de verbeeldingskracht. Daar komt de Franse revolutie niet aan toe. Daarin is eigenlijk helemaal niets groots, ze is niet subliem, want ze verwezenlijkt het rijk van Zamé niet, maar ze kent ook geen allure, geen nieuwe humaniteit. Daarom roept de markies uit: Français, encore un effort! Het christendom blijkt diep geworteld, de vooroordelen zijn volledig vastgeroest en ze zullen blijven woeden.
Daarom heeft Sade zich fel verzet tegen de kritiek die Villeterque op zijn werk had geuit. Volgens deze man zou hij immorele boeken hebben geschreven. Ik heb geen ander doel gehad, zegt de markies, dan de grondregels te hanteren van de dramatische kunst. Het ging mij erom een katharsis teweeg te brengen door schrik en medelijden te bewerken bij de mensen die mij lazen. Niet door het vertellen van deugdzame verhalen verandert men de mensen, maar alleen door de magie van het kunstwerk dat de natuur weet te betrappen, omdat zo iets duidelijk wordt van het despotisme dat in de mens leeft. De auteur kan dat alleen bereiken door zelf te atheïseren en te ontmoraliseren, door in zijn werken zelf iets vorm te geven van de nieuwe humaniteit, die vol verachting neerziet op dat wat mensen die met minder zintuigen dan hij zijn toegerust aan domheden en vooroordelen te berde brengen. Hij kan dit alles alleen bewerken door zichzelf volstrekt te isoleren, door een volledige vrijheid tegenover de invloeden van god en deugd. Eigenlijk betekent dat, dat hij zelf is wat zijn werk is; dat hij doet wat zijn helden doen. Hij neemt daarmee nadrukkelijk afstand van de comedie, hij kiest voor het drama, met precies dezelfde argumenten als Richardson gedaan heeft. Daarom lijkt het me ook niet juist Sade in verband te brengen met de ‘zwarte humor’. Zijn literatuur heeft daarvoor teveel het karakter van een wanhoopsdaad. In deze poging de natuur te betrappen en haar sublieme schoonheid te bereiken voorvoelt hij zelf zijn onmacht. Wanneer hij daarover mediteert in Aline et Valcour, constateert hij: de schoonheid heeft geen realiteit. Ze heeft dus geen algemeengeldigheid. Daarmee is het volstrekte isolement van de kunstenaar-schrijver een feit geworden. Hij zal nu, zich bewust van zijn subjectiviteit, tolerantie eisen van natuur en maatschappij zonder die zelf te geven. Hij staat sinds de Verlichting alleen, buiten elk bezield verband, en hij is teken
van een onoverbrugbare kloof tussen kunst en natuur, tussen kunst en maatschappij.
Sade heeft meer dan enig ander het dubbelzinige karakter van de Verlichting duidelijk gemaakt. Het was allemaal niet zo oppervlakkig en optimistisch als we wel eens gedacht hebben. Toen zijn de problemen geformuleerd, die we ook nu nog niet hebben opgelost.