James Brockway
Engelse kroniek
Als lezers van BZZLLETIN met een bijzondere belangstelling voor de hedendaagse Engelse fiktie deze regels lezen, zullen zij hoogstwaarschijnlijk al weten, dat de Bookerprijs (accurater: de Booker-McConnellprijs) voor de beste Engelse roman van 1980 aan William Golding is toegekend, wegens zijn jongste roman, Rites of Passage. Wie William Golding zegt, zegt ook Lord of the Flies, want Golding, nu 69 jaar oud en met het uiterlijk van een wijsgeer (hij was eens schoolmeester) staat nog steeds hoofdzakelijk bekend om zijn beroemde en verfilmde eersteling van die titel, al zijn een stuk of tien andere boeken van hem sindsdien verschenen. Lord of the Flies zou men een mijlpaal in de naoorlogse Engelse roman kunnen noemen.
Waarom heb ik zojuist ‘mijlpaal’ geschreven? moet ik me direkt afvragen. Waarom een mijlpaal? Ik geloof, omdat Golding's proza nieuw, origineel en ook - wat mijzelf tenminste betreft - wat vreemd, wat anders, leek. Bij het lezen van Lord of the Flies had je het gevoel, of je op nieuw terrein was binnengedrongen. Dit was destemeer merkwaardig, omdat Golding allesbehalve revolutionair en vooruitstrevend is. Hij is eerder een traditionalist, die voor zijn waarden en de fundamenten van zijn levensbeschouwing naar het verleden en dan vooral naar het Christelijke verleden is gegaan. In dit opzicht heeft hij iets met een andere, wereldbefaamde auteur van dezelfde uitgeverij (Faber & Faber) gemeen, nl. met wijlen T.S. Eliot, hoewel zijn toon, steeds geleerd en ernstig, nooit prekerig wordt.
Juist hierin ligt Golding's eigen vorm van oorspronkelijkheid: het voortbrengen van iets nieuws, of iets met een nieuwe klank, uit de waarden van weleer, al zal hij - en zullen vele anderen - die waarden als tijdloos zien. In Lord of the Flies maakte hij bij voorbeeld gebruik van een zeer geliefde vertelvorm: het avontuurverhaal voor jongens - de ervaringen van een stel schooljongens uit Engeland - scheepbreukelingen - op een verlaten, tropisch eiland, hoewel hij van het schip een vliegtuig maakte.
Niet Treasure Island van Robert Louis Stevenson - een klassiek werk uit de vorige eeuw - maar Coral Island, een verhaal door een zeer populaire 19e eeuwse schrijver R.M. Ballantyne, nam Golding als de basis van zijn boek, dat in alle andere opzichten iets totaal anders voorstelt: geen avontuurlijke romantiek maar de soms afschrikwekkende werkelijkheid.
Coral Island was, herinner ik mij, met King Solomon's Mines van Sir Rider Haggard, ons leesboek in het jaar 1925, toen ik leerling was op de heel ouderwetse ‘private school’, Lonsdale House, onder leiding van de heel ouderwetse dames de ‘Misses Jones and Tiplady’ en het boek leek toen al heel ouderwets en juist daardoor gezellig. Er is echter niets gezelligs in Golding's Lord of the Flies. Integendeel: in zijn eersteling gooide Golding alle romantische ideeën over het gedrag van stoere, edele Engelse schooljongens, als zij zonder leiding op een tropisch eiland gestrand waren geraakt, overboord. In plaats daarvan krijgt de lezer de strijd te zien tussen zelfbeheersing (de geordende maatschappij, gebaseerd op reden, regels en geloof) en primitieve impulsen (die tot bijgeloof en geweldpleging leiden), een strijd, waarin de laatste de overwinning zouden hebben behaald, ware het niet, dat iemand uit de buitenwereld op het nippertje tussenbeiden komt.
Hoogst origineel waren ook de volgende romans van Golding - en tevens gedurfd. Het vereist een grote mate van oorspronkelijkheid en durf, om een roman als zijn tweede, The Inheritors (1955) te schrijven, want de hoofdfiguren zijn hier prehistorische wezens, Neanderthalers, dus geen mensen maar half-apen, die zich nog niet van een voor ons verstaanbare taal kunnen bedienen. Men moet het boek lezen, om te zien hoe Golding dit probleem oplost en waarom men destijds over deze roman schreef: ‘an earthquake in the petrified forests of the English novel’ (woorden van Arthur Koestler, de in Engeland woonachtige Hongaar). Ik zal hier niet op andere titels van Golding ingaan, maar even zijn roman The Spire uit 1964 noemen en de novelle The Scorpion God uit de verzameling van drie ‘short novels’ die in 1971 onder die titel is verschenen. Want deze beide werken (zoals trouwens ook The Inheritors) hebben met Golding's jongste en bekroonde roman gemeen, dat hij hier een verleden aan het herscheppen is. (The Spire, een roman over de hoogmoed, heeft met de bouw van een kathedraal in de Middeleeuwen te maken en in The Scorpion God gaat Golding terug naar het koninklijke hof van de farao's van oud-Egypte).
Rites of Passage moet het journaal (er is hier eigenlijk meer dan één journaal) van een zeereis per zeilschip naar de Antipoden in de eerste jaren van de vorige eeuw voorstellen - een zaak dus, zoals trouwens ook in The Spire, van schrijven in de stijl van een tijd die nu lang voorbij is - een zaak van een pastiche schrijven, van nadoen; maar dan een pastiche van de hoogste orde en met dat al heel erg boeiend.
Boeiend vind ik Golding's jongste roman niet slechts wegens de inhoud maar ook wegens de intelligentie en kundigheid waarmee hij deze niet makkelijke taak heeft volbracht. Een historische reconstructie als romanvorm, kan mij, maar weinig interesseren. Maar het gaat bij Golding niet slechts om zo'n reconstructie. Golding zou niet Golding zijn, als dit journaal van een zeereis geen metafoor was voor de reis van de mens door het leven, met al de problemen en gewetensconflicten die zo'n reis met zich mee brengt.
Golding is niettemin ook een vakman, die uiterst conscientieus te werk gaat. Hij toont een nauwgezette belangstelling voor details. Hierdoor verleent hij aan zijn pastiches een authenticiteit, waaraan de lezer nooit twijfelt. In The Spire gebruikte hij zoveel architectonische vaktermen met betrekking tot de bouw van een kathedraal, dat ik dit indertijd zelfs wat afleidend en licht irriterend vond. In zijn nieuwe roman heeft hij zich meester gemaakt van allerlei vaktermen van de zeilschipvaart. Hier echter heeft hij dit gedaan met een gevoel voor humor, die ik in The Spire miste.
Zijn verteller Edmund Talbot (schrijver van een van de reisjournalen) is, dat wil zeggen, een echte ‘landlubber’, die niets van zeilschepen en het leven op zee weet en alles wat hiermee