Bzzlletin. Jaargang 9
(1980-1981)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |||||||||||||||||
Hans Ester
|
1) | Het Oostrijk komt tot stand door de vrijwillige samensmelting van de nationale staaten van Midden-Europa, een samensmelting, die na de ineenstorting van de huidige orde noodzakelijk zal blijken te zijn. |
2) | Deze nationale staaten behouden ook als onderdelen van het grote rijk die grondwet en politieke structuur, die zij al hadden verworven of zich nu eigen willen maken, onverschillig of het om een institutionele monarchie of om een democratische republiek gaat. |
3) | De nationale staaten zijn autonoom en souverein op alle gebieden, met uitzondering van die gebieden, die in de grondwet van het gehele rijk door hun vrijwillige besluit als ‘gemeenschappelijke aangelegenheden’ moeten worden aangeduid. |
4) | De hoofden van de nationale staaten beschouwen zichzelf zonder te kort te doen aan de eigen souvereiniteit als keurvorsten van het Oostrijk. |
5) | Het hoofd van het Oostrijk is de keizer. |
6) | De keizer is voorzitter van de hoge raad der gezamenlijke staatshoofden. |
7) | De keizer bezit slechts in zoverre een residentie als hij in eigen persoon staatshoofd van één van de rijksdelen is of zou worden. |
8) | De keizer verplaatst zijn palts om de beurt van de éne staat naar de andere.Ga naar eind5.,Ga naar eind6. |
Gelet op het voorafgaande is het geen wonder, dat Claudio Magris in zijn boek Der habsburgische Mythos in der österreichischen LiteraturGa naar eind7. Frans Werfel als een der kroongetuigen van zijn zicht op de Oostenrijkse literatuur beschouwt. Magris gaat van de waarneming uit, dat de Oostenrijkse schrijvers na 1918, het jaar, waarin de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie ten onder ging, in hun werken het oude Oostenrijk thematiseerden en zo tot nieuw leven wekten. Magris gebruikt voor zijn visie het woord ‘mythe’. Het valt hem op, dat over het oude Oostenrijk in de meeste gevallen zeer positief wordt gesproken. Het gure politieke klimaat van de eigen tijd laat de schrijvers van na 1918 de eeuwen van vroeger tot een tijd stileren, die in zijn ordening en onwrikbare waarden een bovenhistorisch karakter krijgt.
Stefan Zweig, Werfel, Joseph Roth, Csokor, Doderer en Musil bezweren allen in hun werk het Oostenrijk van vroeger. Bij de meesten is het een verlangen terug naar de jeugd, een heimwee naar vroeger, dat de herinnering aan het keizerlijke Oostenrijk zo'n nostalgische ondertoon geeft. Vooral bij Roth, Werfel en Zweig vindt Magris genoeg stof ter adstructie van zijn opvatting, dat de Oostenrijkse schrijvers in de tijd tussen de twee wereldoorlogen op de periode van voor 1918, op de ‘Welt von gestern’ (Zweig) moesten teruggrijpen, omdat ze daarmee zowel menselijk als kunstzinnig gezien vaste grond onder de voeten kregen. Maar hij voegt er meteen een voorbehoud aan toen. De indruk zou kunnen ontstaan, dat er binnen de Oostenrijkse literatuur van het interbellum fundamentele overeenstemming bestond ten aanzien van de waardering van het oude monarchistische Oostenrijk. De schrijvers waren weliswaar gebiologeerd door het hetzelfde historische fenomeen maar ze schreven er toch heel verschillend over:
Het spreekt vanzelf, dat niet alle schrijvers zich beperken tot een oppervlakkige ‘laudatio’ van de goede oude tijd: in
tegenstelling daartoe poetst bijv. de ironie van Musil op meedogenloze wijze de verheven en edelachtbare patina weg, die als een barmhartige laag stof het verval van de tijd van Franz Joseph bedekt. Maar ook de scherpzinnigste analyse van Musil en ook Doderers onttoverende humor blijven in zekere zin binnen een vastomlijnde manier om de dingen te zien. Ook als boosaardige critici blijven zij gevangenen van deze sprookjesachtige en dweepzieke gedaanteverwisseling van de wereld der Donaumonarchie [...]Ga naar eind8.
Dat de schrijvers van deze tussentijd ondanks hun uiteenlopende waardering van de vervlogen era toch onder een noemer samen te vatten zijn, verklaart Magris uit het feit, dat de mythe van het Habsburgs keizerrijk zelf deel van deze Habsburgse traditie was. Ieder, die binnen de grenzen van het oude Oostenrijk opgroeide, had er deel aan en ademde deze atmosfeer. Daarom gaat Magris een stap terug in het verleden, naar de tijd, waarin de bezinning op de idealen van Habsburg ook al tot een mythisering van het verleden leidde: de Biedermeiertijd.
Welke componenten bezit de mythe van Habsburg volgens Magris? In de eerste plaats vormt het Habsburgse Oostenrijk een bestaansgrondslag voor vele verschillende volkeren met verschillende volkeren met verschillende talen, waarbij het Duits een verbindende rol speelt. Oostenrijk, Austria, is de paraplu, die deze volken onder haar beschutting verenigt. Franz Werfel biedt hier veel stof tot nadenken, ook wel tot kritiek op een al te idealistische voorstelling. In het statische karakter van de monarchie, haar immobiliteit, ligt het tweede typerende element. In zijn opstel Ein Versuch über das Kaisertum Osterreich, dat als voorwoord tot de Amerikaanse uitgave van ‘Aus der Dämmerung einer Welt’ is bedoeld, schrijft Werfel over deze tweede karakteristiek:
Tegenover al deze door haat opgezweepte dynamiek stelde hij [keizer Franz Joseph] een wijs, grandioos statisch principe, dat zich in een meesterlijke manier van uitstellen van oplossingen, in een vermijden en laten afbrokkelen van conflicten openbaart. Dit statische principe werd in het oneerbiedige woordenboek van de Oostenrijker tot uidrukking gebracht in het klassieke begrip ‘Fortwursteln’. Franz Joseph wist, dat één stap naar de afgrond kan leiden. Maar hij, de tachtigjarige, mocht hopen, dat hij deze stap niet verder zou hoeven te zetten.Ga naar eind9.
Het direkte gevolg van dit statisch karakter is het perpetueren van een bureaucratisch stelsel, dat temidden van een labiele politieke structuur de orde weet te handhaven. Over deze component zegt Magris:
Het myhologische en illusoire van deze wil om te handhaven ligt daarom niet in de misvorming van de historische werkelijkheid maar in het aanvaarden van een negatieve bestaansvoorwaarde als ideëel goed en in de onvoorwaardelijke bereidwilligheid om deze situatie te verdedigen, zonder haar ooit te willen veranderen.Ga naar eind10.
Uit het voorafgaande is een omvattende stijl van leven te verklaren, een levensinstelling, die bepalend wordt door terughoudendheid en maatgevoel, waarin de menselijke emoties gecontroleerd en beheerst worden. Het spontane gevoelen en handelen wordt onderworpen aan een houding, die afstand schept. Het spontane gevoel moet eerst door een verstandelijke keuringsinstantie voordat het aan de oppervlakte mag treden. Magris haalt in zijn boek de boekhoudkundige precisie aan, waarmee de hoofdfiguur uit Die erleuchteten Fenster oder die Menschwerdung des Amtsrates Julius Zihal van Doderer zijn voyeuristische avondlijke waarnemingen per verrekijker (‘Doppeladler’!) volgens de ‘Dienstpragmatik’ registreert: ‘[...] raam II, bosfee, als absoluut opmerkenswaardig volgens de hoogste rang genormeerd, bijna gelijktijdig. Na voorlopig onderzoek.’Ga naar eind11. De oude keizer Franz Joseph, wiens portret zijn aanwezigheid in alle lokaliteiten van Roths ‘Radetzkymarsch’ garandeert, is het zinnebeeld van deze ontpersoonlijking ter wille van een bureaucratische en politieke orde.
Het derde grondmotief van de mythe van Habsburg is een soort vergroting van de Weense mythe. Wenen was in de verbeelding de stad van het levensgenot, van het goede en overdadige drinken en van de Weense wals, de hoofdstad van het Habsburgse Luilekkerland. Magris noemt dit grondmotief ‘het zinnelijke en op genot gerichte hedonisme’.Ga naar eind12. Onnodig te zeggen, dat dit derde motief een geheel vormt met de mythe van de ‘schone, blaue Donau’ en van het ‘Wiener Blut’.
De opsomming van componenten, die samen de mythe, het vervormde beeld van het keizerlijke Oostenrijk vormen, heeft tegelijkertijd duidelijk gemaakt, dat niet alles eenvoudigweg met één begrip te omschrijven valt. Er waren tegenstrijdigheden binnen de mythevorming die niet op simpele wijze glad te strijken zijn. De verlangens, de herinneringen waren complex en even veelvuldig vielen de mythevormingen uit. Gemeenschappelijk hebben ze evenwel, dat ze geïnspireerd zijn door een gemeenschappelijk, ook mythisch gebroken verleden. Het beeld van de Oostenrijkse literatuur van de Biedermeiertijd is daarnaast ook complex en ook daarvoor geldt, dat het thematiseren van het Oostenrijks verleden niet tot een koekoek één zang heeft geleid.
Het Biedermeier als Oostenrijkse levensvorm
In de dertiger jaren van deze eeuw ontstond in kringen van literatuurhistorici een uitgebreide discussie over de toepasbaarheid van het in eerste instantie alleen kleding en meubels typerende begrip ‘Biedermeier’ op de literatuur van de tijd na het Congres van Wenen in 1815. Paul Kluckhohn had in 1927 met een voordracht het startsein gegeven voor de discussie en stelde zijn eigen tijdschrift, de ‘Deutsche Vierteljahrsschrift für Literaturwissenschaft und Geistesgeschichte’ open voor bijdragen
over dit onderwerp.Ga naar eind13.
Het zou in het kader van dit opstel te ver voeren om op de toen aan de oppervlakte tredende verschillen in benadering en op de latere bijdragen (Sengle bijv.) over periodisering m.b.v. het begrip ‘Biedermeier’ in te gaan. Het begrip ‘Biedermeier’ lijkt nog altijd de bijsmaak te hebben van bekrompenheid, kleinburgerlijkheid en politieke geheelonthouding. De vraag of dat terecht is, kan hier alleen maar gesteld worden. Maar ik wil uit de discussie rond 1935 één opstel naar voren halen, omdat het de relatie tussen Oostenrijk en de Biedermeierliteratuur zo sterk accentueert en in een Oostenrijks ‘Lebensgefühl’ verankert. Het gaat om het opstel ‘Vom Wesen des österreichischen Biedermeier und seiner Dichtung’ door Wilhelm Bietak.Ga naar eind14.
Bietaks uitgangspunt is het begrip ‘Lebensgefühl’. De houding, die de Oostenrijkse Biedermeier-mens tegenover de verschijnselen van zijn eigen tijd aanneemt, is volgens Bietak dualistisch van aard. Deze mens lijdt onder de kloof tussen werkelijkheid en ideaal. Daaruit ontstaat enerzijds een gevoel van berusting en anderzijds het verlangen naar een ethnisch gezien smetteloos bestaan, een ‘reines Sein’, zoals Bietak het uitdrukt. Het ware menselijke geluk ligt voor deze mens in de tevredenheid, stil en onopgemerkt de gemeenschap te mogen dienen, te leven in een ononderbroken plichtsbetrachting en in een daadloze en derhalve schuldeloze beschouwing van het bestaan, zijn wetten en zijn van Godswege bepaalde bedoeling. De natuur openbaart de wetten van God en kan door haar ordening een didactische functie vervullen voor de naar het ideaal strevende mens uit het Oostenrijkse Biedermeier. Ten opzichte van de politiek staat deze mens gereserveerd. Bietak heeft daar een tweeledige verklaring voor, waarvan de delen feitelijk elkaars tegengestelde zijn: in de Biedermeiertijd was er tegenover de restauratieve staat van vorst Metternich geen andere houding mogelijk dan te bukken en te berusten en de politieke idealen te laten voor wat ze waren. Daartegenover staat volgens Bietak, dat de Oostenrijkse staat en de Oostenrijkse onderdaan in veel opzichten gelijkgezind waren. De staat bracht de principes in praktijk, die de onderdaan zelf aanhing. De Maartrevolutie van 1848 in Wenen versterkte dit laatste, omdat zij het tegendeel bracht van dat waar men naar verlangde.
Bietak spreekt steeds over de hele Biedermeier-literatuur maar heeft in werkelijkheid toch vooral één auteur voor ogen: Adalbert Stifter. Ook Stifter heeft van de ‘Journalfassungen’ van zijn novellen, de ‘Studien’, tot aan zijn politieke roman Witiko een ontwikkeling doorgemaakt. Dat moet ons waarschuwen voor een te sterke eenduidigheid. Echter, veel van de algemene eigenschappen, die Beitak noemt, zijn direkt op Stifter toepasbaar. Stifters wereld wordt gedragen door een goddelijke ordening der dingen. De mens moet lering trekken uit de wetmatigheden van de natuur. En dat betekent boven alles: de mens moet zijn hartstochten beteugelen. Pas als de mens zijn ‘Leidenschaften’ onderworpen heeft aan de ordening van de wereld, is hij waarachtig mens in de zin van Stifters magistrale ‘Bildungsroman’: Der Nachsommer. Orde bij Stifter betekent ook hiërarchische geleding. Aan de ouderdom komt het recht van spreken toe, omdat deze ouderdom de langste tijd van ‘Bildung’ heeft gehad. Bietak zegt hierover: ‘De personificatie van een dergelijke levenshouding is voor het Oostenrijkse Biedermeier, dat immers zelfs de laatste cultuur van een oud geworden volk vormt, de naar zijn levensavond neigende mens.’Ga naar eind15.
Aan het slot van zijn opstel vat Bietak zijn waarnemingen samen in een moreel appèl op de eigen tijd:
‘Met het verval van het Oostenrijkse Biedermeier is het lange sterven van het oude Oostenrijk begonnen; maar zijn laatste cultuur is als onbewust bezit tot in onze dagen gedragen, en het is nog altijd zeer waarschijnlijk, dat de cultuur van het reine leven de sleutel tot begrip van het wezen van Oostenrijk is.’Ga naar eind16.
Het is duidelijk, dat met het bovenstaande in de eerste plaats de bij Magris als tweede genoemde component van de Habsburgse mythe tot in de Biedermeiertijd is teruggevolgd. Voor de eerste component moeten we teruggrijpen op een toneelschrijver, die als geen ander de synthese van Barock en ‘Klassik’ heeft verwezenlijkt: Franz Grillparzer.
Naast twee novellen heeft Grillparzer een groot aantal toneelstukken geschreven. Een deel daarvan heeft Grieks-mythologische thema's (met impliciete acutele betekenis), enkele andere stukken hebben expliciet de historie van het huis Habsburg en van Oostenrijk tot onderwerp. Te noemen zijn o.a.: König Ottokars Glück und Ende, Ein treuer Diener seines Herrn en Eind Bruderzwist in Habsburg. König Ottokars Glück und Ende speelt in de dertiende eeuw en eindigt met de ondergang van de machtswellusteling Ottokar, koning van Bohemen. Het slot is een apotheose van het huis Habsburg. Rudolf II von Habsburg, de nieuwe keizer van het Heilige Roomse Rijk, spreekt, staande naast de lijkkist van Ottokar, de volgende woorden tot zijn beide zoons:
Het latere monogram ‘AEIOU’: ‘Austriae est imperare omni universo’ oftewel ‘Alles Erdreich ist Osterreich Untertan’ van Frederik III lijkt hier al verwezenlijkt. Met de ondergang van Ottokar is de orde, die ‘prästabilierte’ harmonie hersteld. De nieuwe koning zal de rechten van zijn onderdanen eerbiedigen en daarmee de basis van deze volkerenstaat bestendigen.
In Ein Bruderzwist in Habsburg heeft Grillparzer een historische crisissituatie gedramatiseerd. Het Rijk is in gevaar, de godsdienstige tegenstellingen nemen toe. Van de oude keizer Rudolf II worden daden verwacht. Maar de keizer handelt niet. Hij zegt: ‘Ich bin ein schwacher, unbegabter Mann, / Ich kann es nicht.’Ga naar eind18. De wereld is voor hem vol willekeur en verwarring. Het verlangen naar de harmonie met het goddelijke laat hem passief blijven. De keizer wendt zijn ogen af van de aardse chaos en richt zijn blik op de sterren:
Er is m.i. geen beter voorbeeld te bedenken voor de door Magris als element genoemde immobiliteit van Habsburg: ‘Das ist der Fluch von unserm edeln Haus: / Auf halben Wegen und zu halber Tat / Mit halben Mitteln zauderhaft zu streben.’Ga naar eind20. De
immobiliteit van keizer Rudolf II heeft dezelfde wortels als de actieve berusting bij Stifter. Voor beide schrijvers heeft het begrip ‘orde’ centrale betekenis. Het menselijk kernprobleem bij beiden is: hoe kan een mens zo handelen, dat de bovenmenselijke, bovennatuurlijke orde niet verbroken, niet gehavend wordt. Daarom benijdt de oude keizer de sterren, die in onvoorwaardelijke gehoorzaamheid hun voorgeschreven baan volgen. Dat is de reden, waarom hij geen uitspraak wil doen.Ga naar eind21.
Historische veranderingen en veranderend bewustzijn
Na 1918, zo stelt Magris in zijn boek, werd het karakter van de Habsburgse mythe versterkt. Hij schrijft daarover: ‘[...] hoe onrustiger de situatie in Europa wordt, des te sterker komen nostalgie en herinnering aan de oude k. en k.-tijden aan de oppervlakte.’Ga naar eind22.
Drie auteurs leveren voor deze stelling het meeste materiaal. Het zijn Joseph Roth, Stefan Zweig en Franz Werfel. Hoe meer terrein het nationaal-socialisme begon te veroveren, des te hartstochtelijker werden de beschrijvingen van de verloren wereld van Habsburg. Roth heeft een open oog gehad voor de keerzijde van de Oostenrijkse wereld van gisteren. Maar, zo stelt Magris m.i. terecht vast, met het klimmen der dertiger jaren en het toenemen van de wanhoop, begon de toon van Josep Roth nostalgischer te worden. De roman Die Kapuzinergruft kan veel eerder dan de roman Radetzkymarsch als een lofzang op het Oostenrijks verleden worden gelezen.Ga naar eind23. Het lijkt of keizer Rudolf von Habsburg uit Grillparzers Bruderzwist in de oude keizer Franz Joseph uit Die Kapuzinergruft opnieuw literair is geïncarneerd.
Franz Werfel is een man met vele gezichten geweest. Het is hier niet de plaats om op zijn verschillende scheppingen, zijn ontwikkeling van expressionist tot schrijver van het veelgelezen Das Lied von Bernadette in te gaan. Maar één aspect moet hier nadruk krijgen. Dat is het thema van het oude Oostenrijk in Werfels werk. Dat thema heeft Werfel gestalte gegeven in de verhalen, die onder de titel Aus der Dämmerung einer Welt zijn gebundeld. In de Amerikaanse uitgave van Werfels verhalen - Twilight of the World met als titel van de inleiding An Essay upon the Meaning of Imperial Austria - werd ook de roman Der Abituriententag. Die Geschichte einer Jugendschuld opgenomen. Deze roman verdient vermelding, omdat dit werk over het tegen een joodse mede-leerling gerichte sadisme (hij wordt het bordeel in geprest) nauwelijks anders dan als anticipatie van toekomstige Nazi-terreur kan worden uitgelegd. In dat opzicht bezit het ook een zekere verwantschap met Robert Musils Törleß.
In zijn inleiding tot de verzameling verhalen Aus der Dämmerung einer Welt gaat Werfel in op het karakter van het oude Oostenrijk. Geen andere auteur heeft het oude Habsburgse Oostenrijk zo onvoorwaardelijk bezongen als Franz Werfel. Zijn inleiding bevat het complete programma van de mythe van Habsburg. Alle elementen zijn in geconcentreerde vorm verenigd. Het is daarom een veelzeggend document maar tegelijkertijd een geschrift met scherpere contouren dan we elders aantreffen. In zijn houding tegenover het verleden bezet Werfel hier de meest vooruitgeschoven positie van waardering en mythisering. Zijn tegenpool was Robert Musil.Ga naar eind24.
Een carriere in kakanien?
Robert Musils levensloop heeft aanvankelijk maar één vastomlijnd doel: een militaire carrière en daarmee een solide basis van het bestaan. De ouders stuurden hun pas twaalfjarige zoontje in 1892 voor zijn verdere schoolopleiding naar het militaire internaat, de ‘Militär-Unterrealschule’ van Eisenstadt. Daarna volgde de ‘Militär-Oberrealschule’ in Mährisch-Weißkirchen. Terwijl Robert Musils vader vooral de latere bestaanszekerheid van zijn zoon als officier in het ‘k.u.k.’-leger op het oog had, was het zijn moeder meer om een strenge opvoeding te doen. Over dit laatste hoefde geen twijfel te bestaan. De kadetten viel een Spartaanse tucht ten deel. Robert Musil transponeerde zijn ervaringen in Eisenstadt en Mährisch-Weißkirchen in zijn roman Die Verwirrungen des Zöglings Törleß (gepubl. in 1906).Ga naar eind25.
In de tijd waarin hij aan zijn roman werkte, had Musil zich al van deze door zijn ouders (en de toen geldende ‘k.u.k.’-normen) voorgeschreven baan gedistantieerd. Hij was in 1898 aan de T.H. Brünn machinebouw gaan studeren en sloot zijn studie in 1901 met het ingenieursexamen af. In de jaren 1901 en 1902 vervulde Musil zijn militaire dienstplicht. In deze jaren kreeg de literatuur steeds meer belang voor hem. Daarnaast studeerde Musil filosofie en experimentele psychologie in Berlijn. In 1908 promoveerde hij op een dissertatie over het onderwerp ‘Beiträge zur Beurteilung der Lehren Machs’, waarin hij de ideeën van Ernst Mach met betrekking tot de relatie tussen filosofie en natuurwetenschap aan een kritisch onderzoek onderwierp. Na de Eerste Wereldoorlog, waarin Musil officier was aan het Oostenrijks-Italiaanse front woonde hij afwisselend langere periodes in Berlijn en Wenen. In 1933 keerde Musil tengevolge van de politieke omstandigheden in Duitsland naar Wenen terug, waar hij tot 1938 bleef. In dat jaar vond hij domicilie in Zwitserland, waar hij in 1942 stierf.
Robert Musil kende het oude Oostenrijk van binnenuit. Ook de verwording van het oude Pruisen leerde Musil uit eigen ervaring kennen. Welke betekenis heeft de Habsburge wereld van gisteren voor het werk van deze auteur?
Oostenrijk in het werk van Robert Musil
Ten aanzien van de roman Die Verwirrungen des Zöglings Törleß, Musils eersteling, die in dit tijdschrift uitvoerig aandacht krijgt, is de betekenis van het Oostenrijkse waardensysteem duidelijk. De jonge Törleß wordt door zijn ouders naar het verre internaat aan de spoorlijn naar Rusland gestuurd om daar, geïsoleerd van alle mogelijke kwalijke invloeden een verantwoorde opvoeding te krijgen:
De reden, waarom mevrouw Törleß met de wetenschap moest leven, dat haar jongen zo ver weg, in dat onherbergzame, onbekende gebied vertoefde, was, dat zich hier een beroemd internaat bevond, dat men al sinds de vorige eeuw, toen het op het terrein van een klooster was gesticht, in die uithoek liet, vermoedelijk om de opgroeiende jeugd te behoeden voor de verderfelijke invloed van de grote stad.
Want hier ontvingen de zonen uit de beste families van het land hun opleiding om na het verlaten van het instituut de universiteit te bezoeken of in militaire dienst of in staatsdienst te treden, en voor al deze mogelijkheden zowel als voor het verkeren in de betere kringen gold als bijzondere aanbeveling, om in het internaat te W. te zijn opgegroeid.Ga naar eind26.
De hier beleden, ideëele waarden blijken een andere realiteit te verbergen, die daaraan tegengesteld is. De ervaringen, die Törleß met Reiting, Beineberg en Basini opdoet, passen niet meer bij de vanzelfsprekende interpretatie der internaatswaarden aan het begin. Tussen systeem en denken, tussen uiterlijk en innerlijk is een kloof, die onoverbrugbaar is en tot de ‘Verwirrungen’ van de jongen Törleß aanleiding geeft. Het slot van de roman blijft m.i. meerduidig, al schemert er iets van nieuwe zekerheid, een opnieuw verworven heelheid van denken en voelen door.Ga naar eind27.
Thomas Brasch heeft in zijn opstel over Törleß gewezen op het verschil tussen deze naar verhouding kleine roman en Musils immense levenswerk Der Mann ohne Eigenschaften. In tegenstelling tot de omlijnde structuur, de subjectiviteit en de opstandigheid van de hoofdpersoon uit Törleß is Der Mann ohne Eigenschaften de ontbinding van de literaire traditie, de pas-
sende nieuwe vorm bij een nieuwe inhoud, of beter: bij de reductie van ‘inhoud’.Ga naar eind28.
De eerste delen van Robert Musils Der Mann ohne Eigenschaften verschenen in 1931 en 1933. Omdat geen uitgever verdere belangstelling had, gaf Musils weduwe Martha het onvoltooide gedeelte van Der Mann ohne Eigenschaften pas in 1943 in eigen beheer uit. De in de dertiger jaren verschenen gedeelten vormen vooral een politieke satire, het later verschenen deel draait meer om de liefde van de hoofdfiguur (één van de hoofdfiguren) Ulrich voor zijn zuster Agathe.
Het begin van Der Mann ohne Eigenschaften is exact gedateerd. Het is augustus 1913. De plaats van handeling is Wenen. We staan aan de vooravond van belangrijke politieke gebeurtenissen. Toch is het een politiek gebeuren van een heel ander kaliber, dat in Wenen alle aandacht gaat opeisen. Van zijn vader ontvangt Ulrich per brief de mededeling, dat er grootse dingen gaan gebeuren, in het jaar 1918, wanneer de Oostenrijkse keizer de zeventigste verjaardag van zijn troonbestijging zal herdenken. De concurrentie met Pruisen werpt haar schaduw over het feest:
In Duitsland zal in 1918, en wel in de dagen rond 15 VI. een grote, de wereld de grootsheid en macht van Duitsland in het geheugen prentende viering van het dan ingetreden 30-jarige regeringsjubileum van keizer Wilhelm II. plaatsvinden [...] Nu is ook jou wel bekend, dat in datzelfde jaar onze eerbiedwaardige keizer het 70-jarige jubileum van zijn troonsbestijging viert en dat deze datum op de tweede december valt. Gezien de bescheidenheid, die wij Oostenrijkers al te zeer in alle kwesties hebben, die ons eigen vaderland betreffen, valt te vrezen, dat wij, ik kan het niet anders zeggen, opnieuw een Königgrätz beleven, dat betekent, dat de Duitsers ons met hun op effect geschoolde methodiek voor zullen zijn, zoals ze destijds het naaldgeweer hebben ingevoerd, voordat wij hen op onze beurt konden verrassen.Ga naar eind29.
Er wordt een comité opgericht om de komende feestelijkheden te organiseren. Uiteindelijk leidt de hele ‘Parallelaktion’ tot niets. De hele organisatie verzandt. Men komt er niet toe om een keuze te maken tussen de verschillende suggesties voor een passende, ideëele viering van het jubileum. Als mogelijkheden zijn naar voren gekomen: het bouwen van een ‘Wallfahrtskirche’, een fonds voor de ‘Veteranenvereine Erzherzog Karl und Radetzky’, een fonds voor de oorlogsweduwen en -wezen uit de veldtochten van 1866 en 1878, een ten behoeve van de armen op te richten ‘Groß-Osterreichische-Franz-Josefs-Suppenanstalt’ en tenslotte het publiceren van een monumentaal werk onder de titel Kaiser Franz Josef I. und seine Zeit.Ga naar eind30. Hierover moet een beslissing worden genomen, maar er gebeurt niets.
De roman Der Mann ohne Eigenschaften kan niet als een historiografisch geschrift worden uitgelegd. In een op 30 april 1926 met Oskar Maurus Fontana gevoerd gesprek zei Musil op een vraag naar de tijd, waarin zijn nieuwe roman speelde (de nieuwe roman droeg toen nog de titel Die Zwillingsschwester):
Musil: Van 1912 tot 1914. De mobilisatie, die wereld en denken zo verscheurde, dat ze tot op heden niet konden worden gelapt, besluit ook de roman.
De interviewer: Wat we zeker wel als symptoom mogen opvatten!
Musil: Ongetwijfeld. Als ik daarbij het voorbehoud mag maken, dat ik geen historische roman heb geschreven. De reëele verklaring van het reëele gebeuren interesseert mij niet. Mijn geheugen is slecht. De feiten zijn bovendien altijd uitwisselbaar. Mij interesseert het in geestelijke zin typische, ik zou zonder omwegen willen zeggen: het spookachtige van het gebeuren.Ga naar eind31.
Der Mann ohne Eigenschaften vormt o.a. een doorlichting van de sociale structuur van Oostenrijk in een tijd van naderende veranderingen. De tien figuren, die als de belangrijkste romanpersonages kunnen worden betiteld, staan allen voor een houding in de tijd en zijn ook allen tegen de achtergrond van een politiek gebeuren, van een historische kentering te begrijpen. Alle figuren uit de Oostenrijkse traditie, de aristocraat, de ambtenaar, de officier, de courtisane, zijn hier verenigd.
Een van de meest geciteerde gedeelten uit Der Mann ohne Eigenschaften vormt het hoofdstuk ‘Kakanien’. De naam ‘Kakanien’ is een acroniem van ‘kaiserlich und königlich’, de epitheta van het keizerrijk Oostenrijk en het koninkrijk Hongarije en Bohemen. Het ‘k. und k.’ sierde alles, wat zich daarvoor maar wilde lenen. In dit hoofdstuk ‘Kakanien’ beschrijft de verteller de geestelijke substantie van dit land. Wat is zo typerend voor deze dubbelmonarchie, in wier bijnaam inderdaad ‘iets fecaals’ ligt, zoals Heinz Politzer opmerkte?Ga naar eind32.
De verteller beschrijft in dit hoofdstuk twee vormen van leven, twee reisdromen: in de eerste bestaanswijze gaat het dynamisch toe. In de ‘hyperamerikaanse stad’Ga naar eind33. van onze fantasie wordt alles door beweging bepaald, het gaat hier om een ‘maximum aan verwezenlijking’Ga naar eind34.. Tegenover deze rusteloze beweging stelt de verteller een andere mogelijkheid: ‘Bijvoorbeeld een heel langzame beweging, met een raadselachtig golvend, zeeslakachtig geheimzinnig geluk en de ondoorgrondelijke koeieogen, waarvan de Grieken al in vervoering raakten.’Ga naar eind35. Maar de verteller corrigeert deze indruk meteen. In werkelijkheid beweegt ook de ogenschijnlijk zo getemporiseerde wereld zich snel voort. De ‘Zug der Zeit’ spoedt zich naar een onbekend doel. De reiziger wordt bevangen door een verlangen naar het blijvende, het statische, de stilstand:
En op een dag is er de stormachtige wens: Uitstappen! Eruit springen! Een verlangen naar onderbreking, je niet ontwikkelen, blijven staan, terugkeren naar een punt, dat voor de verkeerde afslag ligt! En in de goede oude tijd, toen het keizerrijk Oostenrijk nog bestond, kon je in zo'n geval de zich voortspoedende tijd [‘Zug der Zeit’] verlaten, in een gewone trein van een gewone spoorweg gaan zitten en naar het land van herkomst terugrijden.Ga naar eind36.
Door de naamsverandering kan de verteller dit verzonken land, dit midden-Europese Atlantis in een mythische verte en onbereikbaarheid plaatsen. Kakanien is een land van sage en mythe
geworden, een vervaagde droomwereld van het niet-te-veel, van het maat houden, van de wankele balans. De termen van Franz Werfel liggen meteen voor de hand. Maar Kakanien is niet het oude Habsburg van Werfel. Kakanien is mythischer van karakter, het wordt naar een onbereikbare verte en diepte geschoven. Kakanien is een mythisch land, met ironische tederheid naar een voor-verleden verwezen:
Daar, in Kakanien, die sedertdien ondergegane, onbegrepen staat, die in zoveel opzichten voorbeeldig is geweest, zonder daarvoor waardering te ontvangen, bestond ook een zeker tempo, maar niet teveel tempo [...] Het noemde zich schriftelijk Oostenrijks-Hongaarse monarchie en het liet zich mondeling als Oostenrijk betitelen; een naam derhalve, waarvan het met een plechtige staatseed afstand had gedaan, maar die het in alle gevoelszaken handhaafde, als teken, dat gevoelens even belangrijk zijn als het staatsrecht en dat voorschriften niet de ware levensernst betekenen. Het was volgens zijn grondwet liberaal maar het werd clericaal geregeerd. Het werd clericaal geregeerd maar men leefde er vrijzinnig. Voor de wet waren alle burgers gelijk, maar niet iedereen was nu eenmaal burger. Men bezat een parlement, dat zo'n geweldig gebruik van zijn vrijheid maakte, dat men het gewoonlijk gesloten hield; maar men had ook een paragraaf voor de noodtoestand, met behulp waarvan men het zonder het parlement kon klaren, en iedere keer, wanneer iedereen zich al over het absolutisme verheugde, verordende de kroon, dat nu toch weer parlementair moest worden geregeerd. Zulke gebeurtenissen waren er vele in deze staat, en daartoe behoorde ook de strijd tussen de verschillende naties, die terecht de nieuwsgierigheid van Europa opwekte en tegenwoordig volkomen onjuist wordt voorgesteld. Die strijd was zo hevig, dat de staatsmachinerie daardoor meermaals per jaar bleef steken en stilstond, maar in de tussentijd en in de regeerpauze kon men het uitstekend met elkaar vinden en deed alsof er niets aan de hand was geweest. En er was ook niets werkelijks gebeurd.Ga naar eind37.
Als een duidelijk te onderscheiden lijn loopt door het werk van Robert Musil het thema van de breuk tussen individualiteit en uiterlijke werkelijkheid. Bij Musil heeft die problematiek alles met het geestelijk klimaat van Oostenrijk te maken. Daardoor krijgt de meteorologische inleiding tot Der Mann ohne Eigenschaften met de titel ‘Waaruit merkwaardigerwijs niets voortvloeit’ (tevens door de accentuering van begrippen als ‘verhouding overeenkomstig de orde’ en ‘gemiddeld’)Ga naar eind38. een betekenis, die veel meer is dan een weersvoorspelling. Ulrich in Der Mann ohne Eigenschaften is de belangrijkste representant van het Oostenrijkse levensgevoel. Hij is Habsburgs onderdaan en wordt getypeerd door het gevoel, ontrouw te zijn jegens zichzelf, niet meer definieerbaar te zijn in de zin van vastomlijnde eigenschappen. Magris zegt over Ulrich: ‘Ulrich zelf ontdekt, dat aan zijn leven de epische dimensie, de continuïteit van opeenvolgende gebeurtenissen en ervaringen volgens een lijn der ontwikkeling, met andere woorden, de historiciteit, ontbreekt.Ga naar eind39. Magris vervolgt dan met: ‘Hij droeg in zichzelf de traditionele last van de Oostenrijkse intellectueel en schrijver om zich los te maken uit ieder politiek-sociaal engagement.Ga naar eind40. Dat verbindt Ulrich met andere figuren uit de Oostenrijkse literatuur, bijv. bij Stifter, Grillparzer en Hugo von Hofmannsthal.
Magris spreekt met betrekking tot Der Mann ohne Eigenschaften van Robert Musils ‘religieuze sociologie’. Met het woord ‘sociologie’ bedoelt hij, dat het Musil niet te doen was om de beschrijving van een individuele levensloop. Vanuit zijn overtuiging en intentie kon hij niet anders doen dan naar een daarvan geheel verschillende totaliteit streven. Het woord ‘religieus’ valt hier in het bijzonder op. Magris doelt daarmee op het verlangen van Clarisse, een van de figuren bij Musil, om tot een mystieke eenheid met het universum te komen. Tevens bedoelt hij de totale versmelting, die Ulrich in de liefdesgemeenschap met zijn zuster wil bereiken. Of de term ‘religiös’ goed gekozen is, vraag ik mij af. De inhoud van de term zoals Magris die geeft, is m.i. wel toepasbaar op Musils werk.
Musils austriociteit is een centraal gegeven in zijn werk. Maar in tegenstelling tot Franz Werfel en anderen is het oude Oostenrijk bij Musil een onbereikbaar ver, mythisch land geworden. Ironisch-satirisch doemen de contouren van het oude Oostenrijk in het werk van Musil op. Meer nog dan als thema in uiterlijke zin, hebben de dilemma's van het oude keizerrijk zijn wijze van schrijven bepaald. Magris zegt hierover:
Een van de meest in het oog springende elementen van zijn kunst is dat glimlachende contrast tussen enerzijds de meest onbevangen revolutie der gevoelens en de meest verbluffende stilistische waagstukken, en de aartsvaderlijke, beminnelijke k. en k.-achtergrond anderzijds.Ga naar eind41.
- eind1.
- Franz Werfel, Zwischen Oben und Unten. Prosa. Tagebücher, Aphorismen. Literarische Nachtträge. Ed. A. Klarmann. München/Wien 1975, p. 306.
- eind2.
- Op. cit., p. 307.
- eind3.
- Op. cit., p. 306.
- eind4.
- Op. cit., p. 308.
- eind5.
- Op. cit., p. 305.
- eind6.
- Voor een volledig bibliografisch overzicht verwijs ik naar: Lore B. Foltin, Franz Werfel. Stuttgart 1972 (Sammlung Metzler, nr. 115).
- eind7.
- Salzburg 1966 (oorspr. Torino 1963).
- eind8.
- Ibid., p. 8/9.
- eind9.
- Op. cit., p. 510.
- eind10.
- Op. cit., p. 15.
- eind11.
- Heimito von Doderer, Die erleuchteten Fenster oder die Menschwerdung des Amtsrates Julius Zihal. Frankfurt/Main 1966 (Fischer Bücherei, nr. 754), p. 33.
- eind12.
- Op. cit., p. 18.
- eind13.
- De belangrijkste opstellen bevat: Elfriede Neubuhr (Ed.), Begriffsbestimmung des literarischen Biedermeier. Darmstadt 1974 (Wege der Forschung, nr. CCCXVIII).
- eind14.
- Op. cit., p. 61-83. Bietak is ook de auteur van het boek: Das Lebensgefühl des ‘Biedermeier’ in der österreichischen Dichtung. Wien/Leipzig 1931. In zijn boek Der Tod des Nachsommers. Aufsätze, Porträts, Kritiken zur österreichischen Gegenwartsliteratur (München 1979) maakt Ulrich Greiner Stifter tot kroongetuige van zijn visie op de Oostenrijkse literatuur. Of Stifter met deze visie recht gedaan wordt, betwijfel ik. Je kunt Stifter m.i. niet onder een algemene noemer van ‘Handlungsverzicht’ (p. 15) brengen. Bij Stifter staat een actief leven in dienst van jezelf en daarmee van je naaste in het middelpunt. De wereld van de politiek krijgt in Stifters Der Nachsommer inderdaad een negatieve beoordeling. Concluderend kom ik tot het oordeel, dat Greiner te veel van één werk van Stifter is uitgegaan. Even eenzijdig is Greiner, wanneer hij beweert, dat er in Oostenrijk vrijwel geen traditie van opstandige literatuur heeft bestaan (p. 15). Zie voor een weerlegging daarvan: Madeleine Rietra, Jung Osterreich. Dokumente und Materialien zur liberalen österreichischen Opposition 1835-1848. Amsterdam 1980.
- eind15.
- Op. cit., p. 80.
- eind16.
- Op. cit., p. 82.
- eind17.
- In: Franz Grillparzer, Werke, Bd. 1. Ed. Paul Stapf. Berlin/Darmstadt 1965, p. 458. Het hier over Grillparzer gezegde heeft niet de pretentie volledig te zijn. Zijn werk wordt hier alleen maar naar voren gehaald in zoverre als het heeft bijgedragen tot het ontstaan van de Habsburgse mythe.
- eind18.
- Op. cit., p. 975.
- eind19.
- Op. cit., p. 976/977.
- eind20.
- Op. cit., p. 994.
- eind21.
- Deze houding van de keizer vertoont een opmerkelijke overeenkomst met die van de hoofdfiguur uit Hofmannsthals blijspel Der Schwierige.
- eind22.
- Op. cit., p. 243.
- eind23.
- Vgl. voor het oordeel van de kritiek bijv. Koos van Weringh/Toke van Helmond, Joseph Roth in Nederland. Amsterdam 1979 (De Engelbewaarder, nr. 16), p. 89/90.
- eind24.
- Voor enkele opmerkelijke gegevens m.b.t. de relatie tussen Musil en Werfel verwijs ik naar: Wilfried Berghahn, Robert Musil. Reinbek b. Hamburg 101978 (rowohlts mongraphien, nr. 81), p. 99 en 105.
- eind25.
- Berghahn, p. 28 zegt hierover: ‘Törleß is echter geen autobiografische roman. Musil gebruikt zijn ervaringen alleen maar als grondstof.’ Over de tijdgenoten, die bij de publicatie van deze roman alle daaraan ten grondslag liggende gegevens uit de biografie van de auteur probeerden te halen, schrijft Musil in: Selfbstbiographie, Entwurf (Um 1930?). In: Robert Musil, Gesammelte Werke, Bd. 7. Kleine Prosa. Aphorismen. Autobiographisches. Ed. Adolf Frisé. Rienbek bei Hamburg 1978, p. 947.
- eind26.
- Robert Musil, Gesammelte Werke, Bd. 6, p. 8.
- eind27.
- Vgl. Thomas Brasch, Die Verwirrungen des Zöglings Törleß. In: Die Zeit 33 van 10 augustus 1979.
- eind28.
- Brasch schrijft bijv.: ‘Törleß vormt nog de harmonisering van het vernietigingsproces opvoeding [...]’. Ibid.
- eind29.
- Robert Musil, Gesammelte Werke, Bd. 1, p. 78.
- eind30.
- Op. cit., p. 173.
- eind31.
- Robert Musil, Gesammelte Werke, Bd. 7, p. 939.
- eind32.
- Heinz Politzer, Die letzten Tage von Kakanien. In: FAZ van 19 augustus 1978.
- eind33.
- Robert Musil, Gesammelte Werke, Bd. 1, p. 31.
- eind34.
- Ibid.
- eind35.
- Op. cit., p. 32.
- eind36.
- Ibid.
- eind37.
- Op. cit., p. 32, resp. 33/34.
Ik wijs in dit verband ook op Musils essays over Oostenrijk waarin een van de steeds terugkerende inzichten is, dat Oostenrijk niet in staat is om een keuze te doen.
- eind38.
- Op. cit., p. 9.
- eind39.
- Op. cit., p. 287.
- eind40.
- Op. cit., p. 288.
- eind41.
- Op. cit., p. 279/280.