Anton Constandse
Caraïbische kolonies
De eilanden in de Caraibische Zee zijn een voorbeeld geworden van kolonisatie: economisch, ethnisch, cultureel en natuurlijk politiek. Van de oorspronkelijk indiaanse bevolking is vrijwel niets overgebleven, al leeft ze voort in de ‘mengrassen’ van heden. Columbus, die Amerika ontdekt heet te hebben, kwam niet verder dan deze eilanden, al had hij door zijn verkenningen een vaag idee van de kusten van het continent van Midden-Amerika. De praktische uitroeiïng der Indianen was het werk van de Spanjaarden en de na hen komende Europeanen van andere nationaliteiten, onder andere van Fransen en Engelsen. De snel volgende import van negerslaven heeft zijn stempel gedrukt op het gehele gebied. Het eens Franse Haiti werd na enkele bevrijdingsoorlogen in 1804 zelfs een onafhankelijke negerstaat, hoewelk overwegend geregeerd door mulatten, die de Europese meesters imiteerden en in wreedheid zelfs overtroffen. Op Cuba, eeuwen lang Spaans gebleven totdat het in 1898 onder Amerikaanse voogdij kwam, hebben negers soms een meerderheid gevormd van de bevolking, en nu nog een vierde deel. Jamaica mag wel evenals Barbados een negerstaat worden genoemd, hoewel in mindere mate dan Haiti, en de heersende standen hebben hier hun civilisatie ontleend aan de Britten. Dezen hebben ook hun stempel gedrukt op Trinidad, waar behalve negerslaven in latere tijd emigranten uit Brits-Indië zijn gearriveerd. In de Dominicaanse republiek (de oudste kolonie der Spanjaarden, in 1821 door hen verloren) zijn de mulatten ver in de meerderheid over blanken en negers, terwijl op Puerto Rico (door de Spanjaarden in 1898 afgestaan aan de Amerikanen) evenals op Cuba driekwart der bevolking blank heet te zijn en de rest uit negers bestaat. Wat echter opmerkelijk mag worden genoemd is het feit dat (afgezien van de kleur) op al deze eilanden bevoorrechte kasten en klassen zijn ontstaan, die na de koloniale periode in het voetspoor zijn getreden van de vroegere meesters, zodat een
semi-feodale structuur na de proclamatie van de onafhankelijkheid is blijven voortbestaan. Op Haiti bijvoorbeeld ziet men na de heerschappij der Fransen in 1804 het overwicht ontstaan van de mulatten. In de roerige periode 1956-1957 verovert dan de negerarts Duvalier (papa Doc) de macht in naam van de verdrukte zwarten, maar hij ontwikkelt zich tot een weergaloze tiran, wiens zoon na zijn dood het dictatoriale systeem heeft bestendigd.
Nu zijn de Caraibische eilanden op twee wijzen van betekenis. In de eerste plaats economisch, door de exploitatie van bauxiet (in handen van multinationale maatschappijen onder Amerikaanse controle) en van enige andere delfstoffen, zoals bijv. olie en asfalt op Trinidad. Voorts door de productie van suiker (waaruit de beroemde rum wordt vervaardigd) en van bananen. Maar de strategische betekenis is nog veel groter, voornamelijk voor de Amerikanen. Er was een tijd dat de Engelsen in dit gebied een hoofdrol wensten te spelen, maar omstreeks het jaar 1900 hebben ze die (ook in de landengte van Panama) afgestaan aan de Amerikanen. Dezen waren zich bewust geworden van de waarde van het Caraibische gebied nadat ze hadden besloten, zich op twee oceanen te doen gelden: op de Atlantische Oceaan in de richting van Europa, en op de Grote Oceaan naar de kant van het Verre Oosten. Wat dit laatste betreft mag het jaar 1898 wel symbolisch worden genoemd. Toen veroverden de Verenigde Staten de Filippijnen, en in het Caraibische gebied Cuba en Puerto Rico. Hoe de verbinding te verzekeren tussen de twee genoemde oceanen? In 1899 verwierven de V.S. de concessie voor het graven van het kanaal van Panama, overgenomen van een failliete Franse onderneming. Dit kanaal moest als schakel dienen tussen de twee wereldzeeën. Panama was toen nog een deel van Colombia, en dit was onwillig de kanaalzone af te staan aan de Amerikanen. Deze verwekten daarop een opstand in de landengte, die zich in 1903 afscheidde van Colombia, om een vazalstaat te worden in Washington. Het hele gebied nu van Cuba in het noorden tot Panama in het zuiden werd een exclusieve Amerikaanse invloedssfeer, met een aantal militaire bases: Puerto Rico, Guantánamo op Cuba, Panama. In de periode van 1912 tot 1933 werden vrijwel alle republieken in dit gebied, al of niet na militaire bezettingen, onderworpen aan het gezag van de Verenigde Staten. Met de Britten en Fransen, bondgenoten in twee wereldoorlogen,
werd de samenwerking verzekerd, zowel economisch als militair, en sinds 1940 ook met de Nederlanders.
De Britse eilanden werden in 1962 onafhankelijke republiekjes, en in 1966 ook (op het Zuid-Amerikaanse vasteland) Guyana. Ze traden toe tot de Organisatie van Amerikaanse Staten, al bleven ze leden van het Commonwealth, met de Engelse koningin als staatshoofd. Ze vallen nu ook onder de ‘pax americana’. De stabilisatie van het gehele gebied zou veilig zijn, ware het niet dat verscheidene tegenstellingen aan de Verenigde Staten zorgen baren. Op het vasteland van Midden-Amerika heeft in 1979 de val van Somoza in Nicaragua onzekerheid gewekt. De eens rebelse en dan regerende ‘sandinistas’ waren eigenlijk radicale socialisten. Maar afgezien van de nationalisatie van de privé-eigendommen der Somoza's, tot de laatste door Washington verdedigd, hebben de Amerikanen kunnen voorkomen, dat Nicaragua de weg opging van Cuba. In de burgeroorlog in El Salvador hield het Pentagon nog een fascistisch militair regime overeind, dat - evenals in Guatemala en Honduras - de dienstbaarheid aan Noord-Amerika verzekerde, zij het door middel van een terreur, die met alle mensenrechten spotte. Ongerust maakte men zich over Jamaica, waar de partij van Manley door staatsdeelneming in bauxietmijnen en suikerfabrieken op weg scheen naar socialisatie van de economie. Maar door middel van financiële repressie, economische boycot, het verergeren van de economische crisis en de propaganda van de CIA werd de sociale situatie in Jamaica zo ernstig, de werkloosheid zulk een bron van onrust, dat in het najaar van 1980 het bewind van Manley zonder geweld kon worden vervangen door een sociaal-reactionaire regering.
Gebleven zijn echter de verpauperde massa's die de zeer kleine klieken van bezitters bedreigen. Gebleven is Cuba, dat zijn socialistische stelsel heeft kunnen behouden. In ‘de achtertuin van Amerika’, tevens een achterbuurt van het Westen, treden waakzame Amerikanen op als scheidsrechters, als sociaal-militaire voogden, als onverbiddelijke schuldeisers. De economische crisis heeft echter ook dit deel der wereld niet gespaard. En onrust openbaart zich in reportages en literatuur.