| |
| |
| |
Daan Cartens
Kwartet
Drama's Vitallest Expression is the Common Day That arise and set about Us -
Other Tragedy
Emily Dickinson
Tijdens het derde bedrijf, vlak voor de pauze, keek Reinier op zijn horloge. Vijf voor half tien, de avond was al onherroepelijk verloren. Hij kon nu opstaan, naar de garderobe lopen en wachten op het moment, niet veel later, dat de foyer gevuld zou worden door klasgenoten, een enkele docent, of mensen waarvan hij tenminste het gezicht herkende. Dat superieure ogenblik tussen de bedrijvige stilte - er werden kopjes klaargezet, een koffieapparaat gevuld, formicatafeltjes geboend - maar toch: stil was het, en die plotseling binnendenderende conversatiegolf die spoedig gedempt zou worden door de rook. Hij kon ook definitiever weggaan: opstaan, nog even staande kijken naar de spelers, snel de rijen afgaan, daar zat ze en dan resoluut naar de garderobe, de grote legerjas, het kleine, grijze sjaaltje, een beetje verontschuldigend wegkijkend in de pluchen gang waar de suppoosten drentelden. En dan? Weg. Geen toneelstuk, hij zag er veel teveel, en bovendien: hij zag hén teveel, maar wist niet of hem dat juist irriteerde, of tevreden stemde. Kleine, dikke Joyce, de korte krullen pas rood geverfd, waardoor haar bleke gezicht nog witter werd, nog opwindender. Donkere Ada, de rustige tegenpool van Joyce, in doen en denken gelijkmatiger, haast volwassen weloverwogener dan Joyce, maar daardoor ook saaier. De perfecte dochter van haar moeder, een vrouw die nog op straat werd nagekeken. Ook door hem. En Carel? Maar Carel was daar nooit, of toch: zat juist ergens onzichtbaar weggekropen achter een docentenechtpaar, het notitieblocje op zijn knieën, of op het balkon, onzichtbaar vanuit de zaal, want dicht bij de deuren. Net toen hij had besloten te kiezen voor de eerste mogelijkheid - hij moest die avond toch iets zeggen en wie was er geschikter als gehoor dan zij? -, schoven de bruine gordijnen op een kier na tegen elkaar. De opening was groot genoeg om de acteurs weg te zien lopen.
- Hé Reinier, nogal saai vanavond hé? O sorry, ik zie dat ik dat nu niet vragen mag. Krijg ik een sigaretje van je?
- Saai, nee, dat viel wel mee, niet beter of saaier dan anders. Ik zat me af te vragen of ik wel zou blijven, het interesseerde me niet, het ging niet over mij, of... ik bedoel: misschien ging het juist teveel over mij en dat benauwde me een beetje. Bovendien: die foyer was nog zo heerlijk leeg, ik wilde onbelemmerd naar buiten kijken. Je haar zit leuk.
- Dank je, maar zo zit het al sinds het weekeinde.
- Ja, dat weet ik, ik zag het in ‘de klas’, maar pas vanavond viel het me op dat het werkelijk belangrijk is. Je bent anders zo, meer de echte Joyce. Ga je je nu ook opmaken?
- Pas jij maar op!
Hij kuste haar vluchtig, onder haar rechteroor, bijna tegen de uitbundig lange hangers die ze droeg.
Reinier wachtte, maar wist dat er niets zou gebeuren. Niemand zou de deur openen om hem te roepen, nog een half uur, sta alsjeblieft op en ga naar school, maar hij wist ook dat hij de beslissing om op te staan zou uitstellen, totdat het inmiddels middag was en hij nijdig om de verlummelde ochtend. Dus draaide hij zich om, wreef, liggend op zijn buik, zijn hoofd over het kussen in de hoop de dromen van de nacht weg te kunnen schuren. Schaafsel van de huid, maar zijn rug begon te steken en hij bleef plat liggen. De dromen van de nacht. Een bijna verlaten strand, al grijs van het late uur, maar met vuurrode strepen aan de horizon, het gerinste nagloeien van wat overdag zo overdadig gebrand had. Die bruine zomer die eindeloos had geduurd en waaraan ineens, onopgemerkt een einde was gekomen. Lange treinen met koffers in het gangpad, geen echte gesprekken meer zoals daarvoor, maar wat vermoeide mededelingen over en weer en thuis eindelijk die ijskoude douche die onderweg steeds verder weg leek te stromen. Nu hij, half opgericht, zijn kamer inkeek, zag hij zijn koffer, geopend, tegen de kast staan. Opruimen was te definitief geweest, alles in de kast, verleden in de kast; zijn overhemden, broeken waren het tastbare bewijs van gelukkige dagen. Joyce was boos geweest, zij hield van orde. Haar schilderijen waren ook zo: strakke, geometrische vlakken, overzichtelijke landschappen, gestileerde gezichten.
- Als je denkt dat ik in die puinhoop ga zitten, vergis je je.
- O, ik vind die rommel stimulerend.
- Daar merk ik anders niets van, je ligt de hele ochtend op bed en 's avonds hang je in de stad rond.
- Lieverd, nog één week, nog zeven dagen, dat moet ik weer. Wiskunde, Duits, Frans, geschiedenis. Overhoringen, proefwerken, boekenlijsten. Ik wil nu alleen maar liggen en denken aan onze vakantie,
Als ze boos was, bleef ze staan, hield haar lichte ogen onafgebroken op hem gericht en probeerde door haar blik hem te overreden, te dwingen te doen wat zij wilde. Eigenlijk kon het haar niet zoveel schelen hoe zijn kamer eruit zag, maar ze wilde niet vrijen tussen zijn kledingstukken. Zijn bed was voor hem het plankier van zijn emoties. Hij weigerde daar ordening in te brengen. Als ze met hem naar bed wilde, best, maar dan tussen Proust, J.J. Cale, ‘de Volkskrant’ en zijn gestreepte blauwe sokken.
Ada had zich als laatste bij hen gevoegd. Dat Joyce en Reinier samen weg zouden gaan, had vastgestaan. Ze waren er trots op geweest, niet dat ze voor het eerst getweeën weggingen was belangrijk, wel dat ze vooraf overeengekomen waren hoe de vakantie eruit zou zien. De zee, het strand, een klein dorpje, veel bagage. Dat systematische trekje van Reinier beviel haar niet. Dat ze uiteindelijk toch mee was gegaan kwam door Carel. Waar Reinier was, was jarenlang ook Carel geweest, maar de komst van Joyce had die intensieve omgang tenminste ogenschijnlijk teruggebracht tot de essentieelste ontmoetingen. Voor de lessen op het schoolplein, op zaterdagavond in een kroeg.
| |
| |
Toch was het niet medelijden dat haar had gedreven als vriendin van Carel Joyce en Reinier te vergezellen. Ze waardeerde Carels hield van zijn bandplooibroeken, stropdassen, modieuze jacks. Toch deed één ijskoude blik van Reinier haar meer dan Carels innemende gemompel. Was het dan toch jaloezie die de doorslag had gegeven? Was ze om Reinier van Joyce af te houden meegegaan? Ze had lang geaarzeld aan wie ze haar besluit zou vertellen. Ja, Reinier had haar gevraagd, maar misschien omdat hij zich wat ging bekommeren om Carel die zich met de dag vreemder ging gedragen, dan om haar werkelijk een maand in de buurt te hebben. En Joyce zou een schampere opmerking hebben gemaakt in de trant van: ‘Je laat me zeker niet alleen met hem weggaan?’. Dan zou haar zin helemaal tot een absoluut minimum zijn gereduceerd. Toen op Carels kamer wat lacherig de rapporten waren besproken, was Carel, die piano had gespeeld, plotseling opgestaan.
- Zeg, Ada en ik gaan met jullie mee. We hebben het uitvoerig besproken. Het is ook onze vakantie.
- Ik vind het best, maar de plannen van Joyce en mij staan vast. We zien elkaar nu een paar uur per dag en alleen in de weekeinden langer. Die vakantie is onze eigenlijke kennismaking, dus het is leuk dat jullie in de buurt zijn, maar verwacht niet teveel van ons.
Nadat Joyce en Reinier vertrokken waren, een beetje opgewonden, alsof de trein ieder ogenblik het station binnen kon rijden, zei Carel:
- Je vond het toch niet erg hé? Ik wist niet zeker of je mee wilde, maar je had verteld van die cruise van je ouders, dus ik vond dat ik het risico wel kon nemen. En zij moesten voelen dat ze niet de enigen zijn. Hoelang bestond ons plan niet, van Reinier en mij, hoe vaak hebben we het niet veranderd, aangepast, een maand door Europa, alle kloosters af. Nu Joyce er is... ik begrijp hem wel, maar vind het ook jammer. Hij laat zoveel vallen voor haar. Zag je hoe ze keek toen ik zei dat we meegingen? We dringen in, ze was kwaad dat ik niet voor haar koos. Maar ik ga niet een maand in haar kielzog lopen om af en toe te mogen genieten van haar goede humeur of een glimlach van hem. Het is wel gemeen om je zo mee te vragen. Maar dat is ook niet de enige reden.
Hij was rood geworden, had zijn trui uit getrokken, zijn pianokruk een kwartslag gedraaid en was ingekeerd Schubert gaan spelen. Wat kon haar Reinier schelen? Altijd onberekenbaar, hun afspraken was hij zelden nagekomen, maar zijn verontschuldigingen voor haar altijd afdoende. Ze had zich gelukkig gevoeld, gevleid zelfs, dat Carel zo duidelijk voor haar had gekozen, maar toen ze zijn kamer verliet zag ze zich in de spiegel op de gang samen met Reinier staan.
Reinier Wilders was negentien. Na de lagere school had hij met zijn ouders een jaar in Califorinië gewoond, zijn vader had er gedoceerd aan een universiteit en was er verliefd geworden op een Amerikaanse collega. Toen Reinier met zijn moeder naar Europa terugkwam, was hij ouder dan zijn leeftijdgenoten. Hij had zich belachelijk gevoeld in de laagste klassen, een buitenstaander die weliswaar was onderworpen aan dezelfde schoolse regelmaat, maar daarbuiten veel volwassener was dan zijn klasgenoten. Thuis had zijn moeder met bevreemde spot, maar allengs met waardering gezien hoe hij zich ging gedragen als zijn vader, zich zelfs ging kleden als de man die dertig jaar ouder was dan hij. Toen hij had aangekondigd uit huis te vertrekken, was ze niet verbaasd geweest. Het was normaal dat iemand na school op kamers ging, ging werken of studeren, maar hij die dergelijke vrijheden al bezat, kon niet meer naar dat moment hunkeren, doch ze veel eerder als vanzelfsprekendheid accepteren. Een half jaar later was ze zelf ook vertrokken, heel gelukkig had ze hem haar plannen onthuld; het was een warme lentemiddag geweest, ze hadden door het bos gereden, in een restaurant pils en sherry gedronken, zoveel dat ze elkaar daarna lachend achterna hadden gezeten over de bemoste bospaden, totdat ze lachend languit tegen hem aanviel, haar handen in zijn hals drukte en hem kuste: ‘Lieverd, kun je het zonder mij?’ Een maand later woonde ze in Cannes, waar haar verleden als actrice in de herinnering van de omwonenden was gebleven en zij tevreden om zoveel aandacht. Ze zond hem een uitdagende foto, zij in een witte broek met alleen het bovenstukje van een bikini aan. Daarmee was ze voorgoed van zijn moeder in zijn oudste vriendin veranderd. Carel was in de tweede in dezelfde klas geplaatst als hij. Hij was een beetje gefascineerd door zijn constant vermoeide en wat prikkelbare gedrag, maar had er niet meer aandacht aan geschonken dan aan het gegiechel in de banken voor
hem. Hoe ze in gesprek waren geraakt, was hij vergeten. Een boek dat ze allebei hadden gelezen? Nee, dat was van later. In werkelijkheid hadden ze gesproken over een plaatsje in België, waar hij een weekeinde had gelogeerd en Carel eens een vakantie had doorgebracht. Carel woonde in een groot huis in een rustige buurt. Toen hij voor het eerst voor de deur had gestaan, was er opengedaan door een vrouw die hem zo onbevangen jeugdig had aangekeken, dat hij zich een ogenblik had afgevraagd of zij toch niet Carels oudste zus was in plaats van zijn moeder. Ze brachten samen uren door in de serre, waar zijn moeder na de thee een half uur piano kwam spelen, steeds verontschuldigend vragend of zij hen niet stoorde. Na het eten, Carels vader kookte meestal, gingen ze naar de zolderkamer, waar Carel tussen stapels boeken en platen een matras had liggen, waarop hij zijn schoolboeken had uitgespreid. Direct na het eten maakten ze samen, snel en efficiënt het huiswerk. Proefwerken leerden ze 's ochtends, voordat de school begon. Dat spaarde tijd uit. Wat 's avonds twee uur vergde, duurde in de heldere donkerte van de ochtend een half uur. Tegen elven kwam Carels vader zeggen dat ze naar bed gingen en dat hij maar moest blijven slapen als het laat zou worden. Soms gingen ze dan naar beneden om in de woonkamer te drinken en Carel, steeds enthousiaster, boeken uit de kasten begon te trekken, die konden aantonen wat hij eerder had beweerd. Onveranderlijk had hij twee platen gedraaid: ‘Berlin’ van Lou Reed en de ‘Greatest Hits’ lp van Janis Joplin. Als hij erg moe was geworden van de avond, fietste hij toch nog naar zijn kamer. Alleen wanneer ze zeker wisten dat ze hun gesprek liggend zouden voortzetten, ging hij met Carel mee naar de zolderkamer. Daar hadden ze, samen op de tweepersoonsmatras, vaak wakker gelegen totdat het ochtend werd, onverstoorbaar in hun reflecties over het bestaan.
Ada was op de avond voor hun vakantie naar Carel gekomen. Ze hadden beneden thee gedronken, vriendelijk met Carels moeder gekletst, maar ze was onmiddellijk opgesprongen toen hij voorstelde.
- We moeten even naar boven.
- Ik ga niet mee, ik kan het niet, het is hun vakantie. Vind je het ook niet onredelijk van ons om mee te gaan? Ze zijn verliefd en wij gaan nu als toeschouwers mee, kijken of ze het volhouden, of hoe ver ze zullen gaan. En bovendien, je bent...
- Ik snap je, maar je hebt ongelijk. Hij is niet verliefd op Joyce, hij is verliefd op wat ze maakt, op de manier waarop ze zich gedraagt. Eindelijk heeft hij een vrouw ontmoet die niet meteen voor hem viel, die zelfs nogal ongeïnteresseerd leek. Haar koele gedrag windt hem op.
- Houd je van me?
- Ja.
- Moet ik daarom mee?
- God, ik vraag je niet mee om hen te bespioneren, maar wel om echt lang met mij samen te zijn en niet zo planmatig te vertrekken als zij. Ik heb het idee dat hun mislukking al vast staat. Zo van: ‘zie je wel, we hebben het geprobeerd, maar het lukte niet, we laten elkaar voortaan toch maar vrij’
- En wij?
- Ik houd al heel lang van je. Maar sommige dingen moet je niet uitspreken, of ze gewoon uitstellen.
- En als ik nu zou zeggen dat ik met je naar bed wil?
- Nee, Ada, wat weten we meer van elkaar dan de meest
| |
| |
dagelijkse dingen, of vind je dat dat er los van staat?
- Ik weet het niet, soms kan het me niet schelen, heb ik gewoon zin om me aan hem op te dringen. Maar vijf minuten later schaam ik me dat ik zo hoerig heb rondgelopen en vind het niet belangrijk meer. Ik geloof wel dat ik met iemand zou kunnen vrijen van wie ik niet houd.
- Vraag je het me daarom?
- Nee, want ik wil nu niet met je naar bed. Ik wilde weten hoe je zou reageren. Ik vind je ook aardig, maar heb nooit aan jou gedacht. Ik bedoel met Reinier is het zo vanzelfsprekend. Hij gedraagt zich alsof alles daarop is afgestemd. Bij jou lijkt het me meer iets toevalligs.
- Dan kun je dus toch mee, want dan weet je dat ik niet de eerste nacht op je deur zal kloppen.
- Maar je zei tegen hen dat wij meegingen. Wij. En dat is niet zo. Jij gaat en ik ga.
- Ja, en als je dat zo zegt heeft Reinier het helemaal gemakkelijk.
- Jij bent jaloers.
- Dat zal best. Het is belachelijk, maar hij kan soms heel klein zijn, de dingen niet meer in hun verband zien.
- En nu moet jij mee om hem daarvoor te beschermen?
- Ada, we willen op vakantie, Reinier is mijn beste vriend, jij mijn beste vriendin. Als er iets gebeurt; er rijden elke dag ook treinen terug hoor. Ik vind dat we het moeten proberen.
- Maar ik weet niet of ik met jou...
- Dat zien we wel, ik wil je alleen vragen niet meteen aan Reinier te gaan trekken.
- Dan heb je toch je zin? Weg is Joyce.
- Het gaat me niet om Joyce, het gaat me om jou.
- Daarnet sprak je anders voortdurend over Reinier.
- Ja, dat komt erbij.
- Wat is dan zo bijzonder aan jullie vriendschap? Je kunt toch niet je hele leven alles samen doen?
- Nee, dat hoeft ook niet, maar wel een maand, tot de bodem gaan en dan... afgelopen.
- Ben je met Reinier naar bed geweest?
- We sliepen vaak bij elkaar, ja, maar we zijn niet verliefd, nooit geweest, we hadden het altijd over meisjes. Wie voor ons ideaal zou zijn. Reinier koos voor uiterlijke schoonheid, ik meer voor karakter.
- O, dank je wel.
- Doe niet zo flauw, je weet hoe je eruit ziet als je in de spiegel kijkt. Ada, ik geloof dat je misschien inderdaad beter thuis kunt blijven.
- Waarom?
- Je bent behoorlijk onder de indruk van Reinier en Port Vendres lijkt me niet de meest geschikte plaats om dat aan hem duidelijk te maken.
- O, maar ik ga toch mee, je hebt me nu teveel in het vooruitzicht gesteld. Reinier is niet de enige. Ik vind het echt leuk om met jou weg te gaan. Van jou kan ik iets leren, met hem... Nou ja, we gaan!
Joyce Stevens was achttien. Op haar vijftiende was ze van school gegaan, omdat, behalve tekenen, geen vak haar interesseerde. Na een toelatingsexamen kon ze op een kunstacademie in een naburige plaats haar tot dan toe fervent beoefende hobby ontwikkelen. Thuis had ze naast haar eigen kamer de beschikking over een klein atelier, een glazen uitbouw in de tuin. Reinier noemde dat ‘de klas’, omdat ze er twee afgedankte tekentafels uit een opgeheven school tegen elkaar had geschoven en daaraan, vaak tot diep in de nacht, werkte. Haar voorkeur wisselde per seizoen. Achtereenvolgens had ze haar blauwe, gele, rode en witte periode, maar ook onderwerpen waren aan haar stemmingen onderhevig. Grote vlakken, doorsneden door cirkelvormige figuren, verstilde landschappen met evenwijdige bomenrijen en een enkele fietser, soms nauwelijks zichtbaar aan de horizon. Ze werd in haar ‘klas’ nooit gestoord, ze liet zich überhaupt nooit storen. Reinier kende haar nog van school, hoewel ze nooit in dezelfde klas had gezeten. Hij was verbaasd geweest haar ineens in cafés te zien. Ze had vaak in een hoekje gestaan, snel twee, drie glazen bier drinkend, voordat ze weer vertrok. Van Carel die dichtbij haar woonde, hoorde hij dat ze tekende. Tot zijn eigen verbazing had hij haar op een drukke avond meegevraagd naar Amsterdam, naar de Malewitsjtentoonstelling in het Stedelijk. Ze was er al met iemand van de academie geweest, maar was nieuwsgierig geworden waarom hij erheen wilde. Zijn antwoord had meer met haar te maken, dan met zijn eigen belangstelling. Toch was hij de eerste die ze toeliet in haar werkruimte en wanneer ze 's avonds uitgeput was, reed ze vaak naar zijn kamer. Ze had gemerkt dat ze, wel even oud, toch buiten de kringen van de scholieren terecht was gekomen. Reinier herkende dat. Zijn Californië was haar atelier. Over haar toenadering was Reinier verrukt geweest. Vaak werd hij tegen tienen onrustig, omdat hij haar dan elk
ogenblik kon verwachten. De klap van de fiets tegen het metalen hek, stommelend en fluitend kwam ze de trap op en liep met zwierige pasjes zijn kamer in. Begon een urenlang durend verhaal over de academie. Haar vrolijke geschater en de drukke bewegingen van armen en benen werkten zo aanstekelijk, dat hij al spoedig met woordgrapjes en kwinkslagen haar had onderbroken. Dat vrolijke en ongeremde was nieuw voor hem geweest, met Carel had hij wel kunnen lachen, maar dat was altijd een onderbreking van de ernst geweest. Toch sprak hij ook met haar serieus. In haar atelier stond een foto van hem, die ze, exact nagetekend en ingekleurd weer aan hem had gegeven. Hij aan de Westkust van Amerika met zijn blote rug voor de helft boven de rand van het regisseursstoeltje. Ze was de eerste met wie hij sliep, eerst heel licht, vrolijk en verwarrend; later ernstig, alsof hij al jaren met haar was getrouwd.
Op het Gare du Nord bleek de verbinding met het Zuiden vanaf een ander Parijs station gestagneerd. Ada en Joyce wilden de middag in de stationshal doorbrengen, maar Reinier en Carel waren gedecideerder, er werd een paar uur naar een hotel gezocht en uiteindelijk vonden ze een grote kamer achter de Opéra met een groot tweepersoonsbed en twee oude sofa's. Joyce begon daar Ada verwijten te maken dat zij zich, door de hele reis niets te zeggen, walgelijk had aangesteld. Reinier die vastbesloten was tenminste tot de plaats van bestemming zijn kalmte te bewaren, vroeg of Joyce met hem mee naar buiten ging.
- Hoe groot is dat huis eigenlijk?
- Weet ik niet precies, mijn moeder heeft het gehuurd. Het is een voormalig rusthuis voor gepensioneerde kunstenaars.
- Kunnen we ook nog naar je moeder?
- Waarom?
- Ik ben bang dat we elkaar na een paar dagen het huis uit zullen vechten. Ze hebben alles goed afgesproken, merkte je dat?
- Carel is altijd zo zeker.
- Ja, de kwal, zijn gezicht is net één van zijn verfrommelde sonates.
- Die speelt hij anders heel goed.
- Ik vind hem vervelend, hij is onecht, alles wat hij doet of zegt moet overwogen worden. Dit keer is de vakantie een soort reddingsactie voor een verloren vriend.
- Hoe bedoel je?
- Ik ben slecht schat, ik houd je van hem af. Careltje is een beetje jaloers. Met al zijn jacks en sonates en geleerdheden is het eigenlijk een verwaand, zielig ventje.
- Ada schijnt daar anders over te denken.
- Welnee, Ada is een domme gans die niet weet wat ze wil en zich nu aan het verstrikken is in Carels netten.
- Verwijt je mij iets?
- Ja, je hebt hem meegevraagd, of Ada, weet ik veel.
- Méégevraagd ja, maar dat doet er niets aan af dat het ónze vakantie blijft.
- Het is zo geforceerd om elke dag een paar uur bij elkaar te
| |
| |
zitten en nu is het anders en dan zijn zij erbij.
- Voor jou is deze maand echt doorslaggevend?
- Ja, zoals het ging kan het niet langer. Wij rijden elke avond naar elkaar toe, kletsen en kruipen in bed, alleen overdag doen we alsof we bezig zijn, maar stellen ons in feite in op de avond. Ik heb al die maanden niets fatsoenlijks meer gemaakt. Ik wil weer vrij zijn.
- Met mij?
- Met jou, of zonder jou, daar ging het nu juist om. Ik wil niet langer als een popje aan het koord hangen waar een bordje ‘Liefde’ aan vastzit, ook zonder die touwtjes blijven we bij elkaar, horen we echter bij elkaar. Maar jij moet kiezen, ik heb dat al gedaan. Het is dus óf Carel óf ik.
- Doe niet zo belachelijk. Waarom kan Carel mijn vriend niet zijn als jij er bent? Vormt hij dan zo'n bedreiging voor je?
- Volgens mij is hij heel wat meer dan alleen je vriend.
- Nu ben je net zo jaloers als je hem verwijt te zijn.
- Je ontkent het niet.
- Ik ontken of bevestig niets. Ik ken hem al zeven jaar. Het is flauw zoals hij nu reageert op ons, maar ik begrijp hem wel. We hadden afgesproken om tegen ons twintigste een maand weg te gaan. Door Europa te trekken. Een soort ontdekkingsreis. Voor mij was dat al een jaar geleden achterhaald, maar dat heb ik hem nooit verteld. Hij weet wel veel, veel meer dan ik, maar is soms heel kinderlijk. We waren broers. Nu jij er bent, begrijpt hij dat het echt is afgelopen, veel eerder dan hij gedacht had. Carel is veel onzekerder dan je denkt. Ada is er nu toch het levende bewijs van. Hij zal haar treiteren totdat ze huilend teruggaat. Maar ik laat hem niet vallen.
‘Capri’ was een ruim, wit geschilderd huis, ver buiten het centrum van Port Vendres in de nabijheid van de Middelandse Zee. Beneden was er een grote zitkamer met openslaande deuren op een terras, boven een aantal slaapkamers van verschillende afmetingen. Joyce en Reinier namen de grootste, vanaf het balkon konden we tussen de bomen door het maritieme blauw zien blinken. Carel trok in de kleine zolderkamer, die praktisch geheel gevuld werd door een bed, Ada in een kamer aan de achterkant van het huis, naast de keuken. Door de indeling van het huis ontstonden er geen problemen, zoals in Parijs. Daar hadden na urenlang redetwisten Carel en Reinier uiteindelijk het grote bed beslapen, tot woede van Joyce. Het was avond toen ze bij ‘Capri’ arriveerden. Nadat ze de wijnvoorraad, die Reiniers moeder had aangevuld, hadden geïnspecteerd, gingen Ada en Joyce naar hun kamers om de bagage uit te pakken en zich te verkleden. Joyce wilde die avond de zee nog zien. Carel zat aan een bureau, het gordijn half dichtgetrokken, toen Reinier op de leuning van zijn stoel kwam zitten.
- Carel, vannacht kreeg je je zin en waren wij gescheiden. Ik zou er maar niet op rekenen dat dat nog veel zal gebeuren, deze maand. Joyce en ik gaan ons opsluiten.
- Wat romantisch! En wij stoppen het eten dan zeker in een mandje, dat jullie naar boven trekken?
- Doe gewoon, ik stel voor dat we 's avonds gezamenlijk eten.
- Accoord, ik was toch al niet van plan 's ochtends vroeg uit mijn bed te komen. Gaat het goed met Joyce?
- Ze is wat in de war omdat jij haar voortdurend belaagt.
- Belaagt? Is ridder Reinier bang dat ik zijn jonkvrouw schaak?
- Verdomme Carel, het gaat nu al maanden zo, alles wat we zeggen is gekscherend, of niet ter zake. Ik snap werkelijk niet dat iedereen de clown uit moet gaan hangen omdat ik met Joyce ben. Joyce wil niemand anders zien dan mij en jij bent zo verbitterd dat wij niet meer als vroeger praten en loopt voortdurend te jennen. Het is voorbij Carel, nog één jaar en we komen van school en ik vraag me nu al af, of ik dat jaar wel af zal maken. Maar waar het werkelijk om gaat is dat wij niet tot in lengte van dagen elkaar verhaaltjes kunnen vertellen.
Carel stootte zijn ellebogen steeds harder op het tafelblad.
- Carel!
- Ja.
- Wat is er?
- Je bent laf Reinier, je houdt je niet aan afspraken, je verwijt mij dat ik persé wil vasthouden aan zoals het ging, maar dat is niet zo. Die reis, weet je nog?, het zou het keerpunt zijn geworden in onze vriendschap. Bewust. Een sluitstuk en een begin. Maar nu sla je op de vlucht. Alsof je met Joyce niet nog tientallen keren weg kunt gaan. Ik wil het niet zo.
Reinier pakte Carels rechterarm, om het kwellend gebeuk niet langer te horen, draaide hem in de kom, maakte er toen halve cirkelbewegingen mee. Op dat moment schoof Carel door kracht te zetten met zijn bovenbenen de bureaustoel naar achteren, waardoor Reiniers hoofd boven het zijne kwam te hangen. Vlug draaide hij zijn hoofd, kwam omhoog en kuste Reinier op zijn mond. Wrong zijn tong over Reiniers gouden vullingen en drukte zijn boventanden krachtig in Reiniers onderlip.
- Zo broertje, een liefdesbeet. Joyce zal wel benieuwd zijn wie dat heeft gedaan.
Carel kreeg niet de kans te ontglippen, want hij werd vastgegrepen in zijn haar. Met zijn onderlichaam drukte Reinier hem achterover op het bureau, pakte met beide handen zijn hoofd nog vaster beet en drukte toen zijn mond op Carels oren, bakkebaarden, kuste hem hartstochtelijk en wreef over zijn gulp, totdat Carel kreunend overeind kwam.
- Dat is toch wat je wilde?
Toen Reinier bovenkwam was Joyce niet meer op de kamer. Ze reageerde ook niet op zijn geroep. Hij trok zijn kleren uit, een zwembroek aan en rende over het tegelpad naar het bos. Hij zag niets, hoorde alleen het kabbelen van golfjes totdat hij op een open veldje kwam. De zee, veel lager gelegen, blonk, wijd en rustig, lichtgrijs voor hem op. In oostelijke richting waren de lichten zichtbaar van enkele jachten. Plotseling hoorde hij van dichtbij een geluid, alsof een reusachtige vis zijn aandacht wilde trekken. Achter de nauwelijks te onderscheiden rotsen zag hij Joyce de zee inrennen. Soms kwam ze even boven, om dan weer door de rollende golven overmeesterd te worden. Tenslotte bleef ze resoluut vlak voor de branding in het water staan, liet zich met een schreeuw achterover vallen en kwam vijftig meter verder weer boven. Hij sloop achter de rotsen langs, op de trap af en hield zich schuil achter een rieten strandstoel. Toen ze ineens vlak voor hem stond, zag hij dat ze naakt was. Ze probeerde haar natte haren droog te schudden, bundelde het achter haar hoofd, maar ook de natte krullen lieten zich niet ordenen.
- De zee is dus een vrouw.
Ze liet zich tegen hem aanvallen, streek over zijn billen, vroeg of hij een handdoek had. Omdat ze rilde sloeg hij zijn armen over haar rug en wachtte totdat de druppels door zijn lichaamswarmte verdampt zouden zijn. Met haar voeten op de zijne stapten ze door het zand.
- Zie je daar dat huisje?
Honderd meter verderop, half tegen de rotsen was een houten huisje gebouwd me een veranda waarover het rieten dak schuin afliep. Binnen stonden een paar witte rieten stoelen, een bureau en een smal bed.
- Dit zal het tuinhuis wel zijn. Meer een rotshuis. Ma vertelde erover. Sagan heeft hier eens een verhaal geschreven.
- Iets voor Carel. Die komt er niet meer uit voordat hij hier zijn eerste symfonie heeft geschreven.
- We vertellen hem niets. Hij vindt het alleen nooit.
- Nee, niet vanaf het huis, maar zodra je op het strand staat, zie je het.
- Hij houdt niet van zwemmen.
Hij sprong naast haar op het bed, de vering zakte door tot op de vloer. Met zijn benen warmde hij de hare, streek voorzichtig door haar krullen.
- Hier gaan we nooit meer weg.
- Mallerd.
- Nee, ik meen het. Je bent mijn gevangene. Mevrouw is veroordeeld tot het levenslang ondergaan van de liefde in een
| |
| |
spelonk aan de zee. Iedere nacht worden er verse mannen aan wal gezet, die u moeten behagen en dienen. Na één nacht worden ze weggebracht naar een onbewoond eiland, zodat ze nooit met iemand kunnen spreken over de verrukkingen van die ene nacht. Overdag balsemen lakeien uw voeten, kammen uw haren en zingen u in slaap. Na korte tijd wordt in het dorp bekend dat er uitspattingen plaatsvinden aan de kust. Nieuwsgierige burgers begeven zich naar het strand, maar ze worden op afstand gehouden door in satijn geklede scherpschutters. Zij beschermen de prinses van de liefde.
Foto: Maurits van den Toorn
Joyce begon te hijgen, greep naar zijn hand, om haar te tergen was hij van het bed afgegleden, ze trok hem er weer op, zijn zwembroek plakte nog, totdat hij, steunend op zijn ellebogen op haar lag, haar strenge vonnissen toefluisterde en zij hem het zoetste van de zee liet proeven.
- Was Carel erg boos?
- Ja, hij was zo kwaad dat hij me beet, maar het onweer heeft zich ontladen. Het was heel vervelend, maar we zijn hem, geloof ik, kwijt. Ik verwacht dat hij weggaat.
- Ik hoorde jullie vechten.
- Het was vechten en vrijen tegelijk. We waren zo kwaad dat we elkaar dood hadden kunnen kussen.
- Arme Ada.
- Ja inderdaad, ze weet van niets. Het is wel een schaap hé?
- Nou je hoeft geen medelijden te hebben hoor, ze wilde zelf mee.
- O, ik begrijp het al, zij is natuurlijk uitverkoren om uw haar des ochtends te wassen en te kammen.
- Ja, wat dacht je? Werken zal ze. Reinier?
- Ja.
- Ben ik slecht?
- Waarom?
- Als ik mijn ogen open zie ik jou, als ik ze dicht doe ook. Of ik nu in het atelier zit, in mijn kamer op bed lig, of bij jou ben, het maakt niets uit. Ik begin je zelfs overal te ruiken. Ik word zo afhankelijk.
- Pas als je gebonden bent, kun je vrij zijn. Wat is er nu aan om iedere avond iemand anders op te pikken? Je wordt er alleen onrustig van. Kijk maar naar Ada. Zij durft ook niet toe te geven dat ze wíl.
- Ik bedoelde dat ik fysiek zo afhankelijk word. Betrapte me erop dat ik zo weinig van je weet. Ken niet eens al je kleren, weet niet wat je wilt gaan doen.
- Maar lieverd, we kennen elkaar pas een paar maanden!
- O, ik ga aan je ten onder.
- Ja, slagschip Joyce zinkt in de Golf van Reinieren.
Luid klepperde een raam. Ze stonden niet op en lieten zich, loom na het nachtelijke bad, overstromen door de verwachtingsvolle geluiden van zee, waarin hun gemompel werd ondergedompeld.
Reinier kreeg gelijk, zonder iets te zeggen, maar met achterlating van een briefje op het bureau, vertrok Carel naar Bordeaux, om daar deel te nemen aan een wijnexcursie. Ada toonde geen spoor van ontzetting, bleef voor het ontbijt zorgen, haalde de boodschappen in het dorp en nam ook de brieven die daar van Carel lagen mee. Uitvoerig vertelde hij van zijn expedities over de druivenhellingen, persoonlijke mededelingen ontbraken. Ze werden uitgenodigd voor een feest in het huis van een Amerikaan. Joyce had geen zin om mee te gaan, Ada wel en om Joyce mee te krijgen toonde Reinier ook belangstelling. Hij kon ook niet weigeren, want John en Geralda waren kennissen van zijn moeder. ‘Beach’ lag een paar honderd meter verderop, dichter aan zee, aan de rand van het bos. Omdat er geen verlichting brandde in de tuin, leek het huis door de bouw van buiten een op de grond geplaatste t.l. buis. Ze waren niet, zoals ze verwacht hadden, de jongsten. Een groepje Franse scholieren stond, druk discussiërend bij de bar. Joyce bekeek de schilderijen, grote felgekleurde vrouwenfiguren, en raakte daarover in gesprek met John. Reinier vroeg wat Ada wilde drinken.
- Sherry.
- Heeft Carel je ook nog geschreven?
- Nee, alles wat hij schreef, hebben jullie gelezen.
- Vind je deze vakantie wel leuk?
- Ik amuseer me prima. Had me ingesteld op een soort ‘ontmoetingsweek’ met iets anders dan gesprekken, maar we zien elkaar nu alleen bij het eten.
- Ja, het is gemakkelijker nu hij er niet is.
- Komt het door Carel?
- Nee, het komt door ons vieren. Als kwartet spelen we moeizaam, raken we vast in de regels van het spel. Zodra één speler opgeeft, loopt het weer gladjes.
- Maar als ik nu was vertrokken?
- Dan was het anders geweest, maar had Carel spoedig gemerkt dat hij bij ons bot zou vangen en was dan ook weggegaan.
- Toch, over een week is hij terug.
- Denk je dat?, die zien we hier niet meer, hij reist meteen naar Nederland door en staat over twee weken op het station om ons te verwelkomen met een gezicht alsof hij nooit is meegegaan. Hij behandelt ons als schoolkinderen die terug komen van een uitstapje. Om wie ben je nu eigenlijk meegegaan?
- Voor jou.
Ada draaide zich om, liep naar de scholieren en vroeg aan een jongen of hij wilde dansen. Hij keek even naar de anderen, pakte Ada bij de polsen en maakte een paar gekke pasjes, begon toen te grinniken en vroeg wat ze wilde drinken. Reinier liep op haar af.
- Dans je met mij?
Hij knikte even naar Joyce die steeds gesticuleerder sprak met de Amerikaanse gastheer en liep met Ada naar het terras, waar een orkestje speelde. Ze droeg een lange, zwarte jurk die haar schouders bloot liet. Telkens wanneer Reinier Ada zag, dacht hij aan haar moeder. Ze was het jongere evenbeeld, maar ze gedroeg zich even gedecideerd, waardig haast als zij. Joyce was meer vrouw dan meisje, maar ze was ook zijn vriendje. Dat kameraadschappelijke ontbrak aan Ada. Hij had evengoed één van de zwaar opgemaakte vrouwen kunnen vragen, die verveeld genietend met de vrienden van hun echtgenoten walsten.
- Waar denk je aan?
- Aan wat je net zei.
- O, trek het je niet aan. Ik denk nu ook heel anders over Joyce. Zal zeker niet met jou gaan flirten om haar jaloers te maken.
- Misschien doe ik dat wel.
- Stouterd.
- Denk je dat we bij elkaar passen, Joyce en ik?
- Ik ken Joyce niet, ik weet niet wat ik van haar moet denken. Ze ontwijkt me, is soms heel aardig, maar dan lijkt het dat ze besloten heeft om vriendelijk tegen me te doén, terwijl ze me haat als de ziekte. Misschien vind ik haar leuker wanneer ze druk tegen jou bezig is. Dat is de echte Joyce.
- Ja, ze kan niets verbergen.
| |
| |
- Toch is ze koel. Gaan jullie samenwonen?
- Daar zijn we het nog niet over eens. Joyce wil haar vrijheid niet verliezen door enkel nog bij mij te horen.
- Bij jou zal altijd iemand horen. Bij jullie zie je altijd eerst jou en dan Joyce, of wie dan ook.
- Is dat zo?
- Ja, je bent overheersend.
- Toch is Joyce degene die praktisch altijd kletst.
- Je vergeet dat jij door de kalmte volwassener lijkt, haar grote beschermer bij wie ze kan uithuilen. Toen je me vroeger wel eens mee uitvroeg en de afspraak vergat, of me gewoon liet stikken, was ik een paar minuten nijdig, maar daarna was het over en begon ik me druk te maken dat jij het zo moeilijk had met al die afspraakjes. Dat is natuurlijk idioot, maar je hebt een dwingende invloed op mensen.
- Joyce zegt dat ze nergens anders aan denken kan dan aan mij.
- Dat bewijst dat jullie moeten gaan samenwonen. Echt, ze wordt ongelukkig als ze zich opsluit in dat atelier van haar.
- Maar ik ben juist bang dat het dan overgaat, dat we na een paar maanden, of een jaar op elkaar zijn uitgekeken. Wat doen we nu anders dan vrijen? En als ik ga studeren, ben ik nog jaren afhankelijk van wat zij verdient met haar schilderijen.
- Je bent bang voor de toekomst.
- Ada, ik moet even weg.
Reinier sprong van het terras, liep door de tuin, het pad af langs de garage en zag niet ver voor zich, de zee blinken. Hij was met Joyce in een bad gaan liggen, waaruit hij nooit meer omhoog wilde komen, maar nu hij het deed, nu hij langzaam vanaf zijn middel boven het water uitstak, voelde hij hoe koud het was, hoe irreëel de waan waarin zij waren ondergedompeld. Hij ergerde zich aan de voetstappen die hij zette in het zand, ging zitten, veegde met zijn voeten de afdrukken dicht, draaide zich op zijn buik en bleef zo roerloos liggen.
- Reintje, was ze vervelend tegen je?
- Nee.
- Wat is er dan?
- Laat me alleen.
- Gaat het om mij?
- Ja.
Joyce die naast hem was gaan zitten, legde haar hoofd op zijn billen en zo, als een in het zand neergelegd kruis bleven ze liggen.
- Zullen we naar je moeder gaan?
- Dat lost niets op.
- Moet er dan iets opgelost worden?
Reinier richtte zijn hoofd op, schudde ermee en begon te snikken. Joyce wreef met haar vingers door zijn haar, drukte haar gezicht tegen het zijne.
- Matroosje.
- O God, Joyce, ik wil je niet verliezen. Nu niet, nooit. Maar elke stap die we zetten is de eerste pas op weg naar ons debacle. Het kan niet. Het is volstrekt onmogelijk alles wat je hebt in de liefde te investeren, aan die ander te besteden. Je verliest op zoveel terreinen.
- Het is uit hé? Die teef heeft zitten stoken. Godverdomme, ik wist het, o ik wist het. Nuffig liep ze rond, wachtte totdat ik in slaap zou zijn gesukkeld om dan toe te slaan. Ze wil met je neuken, verdomme Reinier, begrijp je dat dan niet?
Hij was overeind gekomen, pakte met beide handen Joyce' gezicht, kneep in haar wangen en zei:
- Hou je mond. Dat wil ik niet horen. Ze betekent niets voor me. Ik houd juist meer van je dan ooit.
Hij legde haar hoofd in het zand, trok zijn t-shirt uit en maakte zijn rits open. Met zijn linkerhand streelde hij haar buik, haar borsten en trok haar witte bermuda-short naar beneden. Zijn pik klopte tegen haar dijen.
- Nee, ik wil niet.
Ze kreunde en groef zich in het zand.
- Ik zal heel lief zijn.
- Nee, ik wil het niet.
Langzaam streek hij over haar schaamhaar, kwam met zijn vinger in haar en merkte dat ze nat was.
- Je wilt het juist heel graag, je wilt niets liever.
Ze zei niets, maar schudde met haar hoofd van nee. Het zand dat opwaaide, prikte in zijn gezicht.
- Nee, matroosje, het lost niets op, niets lost iets op, je zei dat heel goed daarnet, o, shit, ik heb zo'n zin.
Ze pakte zijn pik, zwaaide er even mee en begon hem af te trekken. Zijn zaad spoot op haar buik, kleine witte spetters tot onder haar borsten. Met zijn wijsvinger wreef hij het kleffe vocht in haar navel, dwars over haar buik naar haar borsten en maakte cirkeltjes om haar tepels.
- De snelheid waarmee zaad beweegt, neemt toe, brrroem.
- Viezerd.
- Lieverd. Dat was echt heel lief van je.
- Maar ik ben heel lief.
Hij legde zijn hoofd op haar borsten.
- We gaan naar Amerika, ik open een galerie en verkoop jouw werk. Jij maakt de hele dag mooie doeken en 's avonds kijken we t.v. en verwennen we elkaar...
- Of jij gaat naar Utrecht om te studeren en ik zit overdag op de academie en haal slechte punten en kom huilend thuis en teken allemaal portretten van jou. En het ene weekeinde reis ik naar je toe, je hebt een hele kleine kamer en de muziek bij de buren staat zo hard dat we elkaar niet verstaan. Dan gaan we maar door het park lopen en 's avonds breng je me naar de trein en de weg terug zit ik op de w.c. van de zenuwen, want ik wil dat niemand me zo ziet...
- En de galerie loopt heel goed en ik begin er nog één en laat het werk aan mijn assistenten over en zit heel de dag in je atelier. Meng je kleuren, verwissel de doeken en droog je kwasten. En we krijgen een zoon, David, en een dochter, Emily, en we hebben twee katers...
- En het andere weekeinde kom je naar mij. Ik zit in het atelier en mijn tafel is leeg, de muren zijn kaal, ik kan niet meer tekenen, slaap niet meer en ben helemaal vermagerd omdat ik geen voedsel meer verdraag...
- En ik raak op je uitgekeken en neem een minnares, met heel lang, stijl haar, een blondine met van die hangborsten en jij weet het, maar vindt het niet erg, want je was al naar bed geweest met één van mijn assistenten. En om ons huwelijk te redden gaan we op vakantie, naar Europa, mijn moeder heeft ‘Capri weer gehuurd, maar Peter, zo heet je vriend, reist je achterna en hij legt me uit dat je niet alleen goed bent in bed, maar ook belangrijk voor hem, ‘really important, you know’, hij wil met je trouwen, maar je vindt het zielig voor mij om voortaan met die Jane opgescheept te zitten en de kinderen zijn er en eigenlijk heeft hij ook teveel borsthaar, dus je breekt met hem. Dan is de crisis voorbij, jij bent Peter kwijt, ik Jane en kunnen we rustig oud worden. De kinderen gaan het huis uit en we leven heel teruggetrokken en af en toe praten we een avond met goede vrienden over vroeger. Over een vakantie aan de Middelandse Zee toen we 's nachts nog aan een strand konden liggen, zonder bang te zijn voor reuma, of griep...
- Toen kwam er een brief van Carel, die professor was geworden in de musicologie en zelf composities had geschreven die op Hilversum 4 te horen waren. En nu maakte hij een tournee en wilde ons nog eens zien...
- Maar wij hem niet en we sturen een brief terug, wat hij wel niet denkt om onze rust zo te verstoren...
- Nee, ik krijg een beetje medelijden, want hij is beroemd, maar ook erg ongelukkig en als hij komt ben ik heel aardig...
- Gatverdamme, nou ja, waar was ik gebleven?, jij hebt al grijze krullen en David trouwt, maar komt daarna in de problemen, want wij hebben hem niet goed opgevoed en nu kampt hij met zijn identiteit. Een psychiater adviseert hem om een gezin te stichten en dat doet hij en wij mogen dan op de kleinkinderen passen en...
- O, Reinier, hou op!
Ze hapte naar adem, hij kuste haar oren, de weke plekjes daaronder, wreef over de opgedroogde korstjes op haar lichaam en
| |
| |
met zijn weer stijf geworden pik gleed hij in haar. Ze voegden zich naar het ritme van de rustig wiegelende zee, waar ze zich later in wasten...
De keukentafel was niet gedekt, toen Joyce en Reinier beneden kwamen, de volgende ochtend. Af en toe hoorden ze vanuit Ada's kamer gelach. Joyce dacht dat Carel was teruggekomen, maar Reinier vond boven geen spullen van hem. 's Middags gingen ze naar Port Vendres om in het postkantoor te bellen met Reiniers moeder. Ze besloten in het dorp te blijven eten. Bij Capri aangekomen waren de lampions in de tuin aangestoken en zat Ada met een kleine, donkere jongen aan de metalen tuintafel. Ze schrok toen Reinier op haar afliep.
- Beet?
- Dit is René. We hebben de hele nacht gepraat. En toen het feest was afgelopen zijn we naar hier gegaan. Morgen gaat hij met zijn ouders naar Sicilië. Hij wil dat ik meega.
- En dat doe je?
- Natuurlijk niet. Ik stond vannacht ineens in trance naar buiten te staren en zag Carel over het tuinpad aankomen. Het was iemand anders, maar het was een teken, hij komt terug, dat weet ik zeker.
- Je had teveel gedronken denk ik.
- Nou jij ook, je zag lijkbleek toen je plotseling wegrende.
- Ik moest wel. Hield het niet meer uit. Wilde alleen zijn, zelfs Joyce stoorde toen ze me vond.
- Arme Joyce. Waar?
Joyce stond vanaf het balkon naar hen te kijken. Ze had een kleine, houten tafel naar buiten geschoven om er aan te eten.
- Waarom eten jullie niet met ons mee?
- Joyce en ik aten al in Port Vendres. Ze heeft zeker weer honger gekregen.
- Is ze boos?
- Waarom?
- Die borden worden wel erg hard neergezet.
Ze bleef met haar rug naar hem toestaan toen hij de balkonkamer inkwam. Aan haar houding zag hij dat Ada gelijk had. Terug naar beneden kon hij niet, hoewel hij het wilde, ze was verschrikkelijk onvolwassen, vond hij, maar omdat hij de deur te hard had dichtgeslagen wist ze dat hij achter haar stond. Toch had hij geen zin in ruzie met Ada en die jongen vlak onder hem als ongetwijfeld aandachtig gehoor.
- Stel je niet zo aan.
- Ik hoorde het wel. Hij betekent niets, ze heeft Carel gebeld toen we weg waren. Ze maakt zich interessant. Als hij komt, ga ik weg.
- Hij is niet eens bereikbaar.
- Je bent te goedgelovig.
- Carel komt niet terug. Ik hen hem tóch. En anders..
- Anders wat?
- Dan moet hij zich normaal gedragen. Je moet vooral niet vertrekken, dan heeft hij zijn zin en denkt hij dat hij het is die iets kan veranderen aan onze situatie. Hij moet zich, zeker nu aan ons aanpassen, niet andersom.
- Ik ben bang.
- Waarvoor?
- Ik heb het idee dat het fout gaat. Zei je toch dat ze alles gepland hadden? Die hele wijnonderneming staat in het scenario. Toen ik Ada zojuist tegen je hoorde praten wist ik het zeker.
- Maar wat schiet ze er mee op?
- Ze weet dat hij iets met jou heeft. Daar wil ze van profiteren. Zo word ik buiten spel gezet.
- Joyce blijft met de zwarte piet zitten en wij vormen een ideaal trio, jaja. Het is te belachelijk om er nog langer over te praten. Ze trok de tafel weer naar binnen, klapte de deuren dicht en vroeg of hij weg wilde gaan. Ze kleedde zich uit en kroop onder het dekbed.
- Ga alsjeblieft weg. Ik ben ziek, ziek van jou.
Hij ging naar beneden, maar niet naar de tuin. Achter het bureau kon hij de stemmen wel horen, maar niet verstaan. Ada was vrolijk, ze sprak goed Frans, om de paar zinnen lachte ze hard en hij hoorde soms hoe ze René omhelsde. Als ze nu eens met hem meeging? Ineens was Reinier razend dat hij de vakantieplannen niet voor zich had kunnen houden. Nu zat hij hier in een huis vol mensen. Moest rekening met hen houden. Hij kon zijn moeder zeggen dat hij met haar wilde trouwen. Ze zou nu ja zeggen, dat wist hij. En was Amerika nu zo'n gek idee? Maar toen hij zijn ogen neersloeg, het tafelblad zag, waar Carel met nauwelijks ingehouden drift op had geslagen, voelde hij zijn verlangen naar een resolute oplossing wegebben. Carel had gelijk, hij wilde haastig beslissingen nemen, niet lang denken, zaken forceren. Ada had gelijk, hij was overheersend. Joyce zou bij hem horen en na een paar jaar zouden haar schilderijen hem zo tegenstaan, dat hij nog met moeite naar een expositie kon gaan. Hij dacht aan de nachten met Carel. Hoe die zijn beweringen had afgezwakt, totdat er tot op de lidwoorden niets van over was gebleven. Joyce zou hem niet stimuleren, zij moest juist gestimuleerd worden, hij was haar motor, maar het was zo veilig om, af en toe, niet te starten. Heel ver weg hoorde hij nog praten. Reinier viel op de bank in slaap.
Geërgerd werd hij wakker. Hij voelde niets tegen zich bewegen, zelfs geen ademstreek, hij was verstijfd van de kou want de deuren waren open blijven staan en de deken was van hem afgegleden. In de tuin was het opmerkelijk licht, ze waren meestal zo laat beneden dat ze alleen met de schaduw vertrouwd waren geraakt. De gordijnen van de balkonkamer waren nog gesloten, de tafel waaraan Ada en René hadden gegeten nog niet afgeruimd. Hij pakte de borden op en droeg ze naar de keuken. Hij wilde wat afval weggooien en keek naar boven. Het raam van de zolderkamer stond open. Hij wist zeker dat het de vorige dag dicht was geweest. Toen zag hij Carel, die een meter van het raam afstaand naar hem had gekeken en nu naar het raam liep. Hij sloeg de emmer dicht, trok zijn slippers uit en liep op blote voeten naar boven, luisterde aan de deur, maar hoorde bij Joyce geen geluiden en opende toen de deur naar de zoldertrap. Carel stond, bruinverbrand voor hem.
- Ik dacht dat je naar Nederland zou gaan.
- Daar had ik toch niets over gezegd?
- Nee, maar ik wist het zeker. De manier waarop je vertrok. Het leek me onmogelijk voor je om nog hier terug te komen.
- Mij ook. Ik had alles bij me, maar heb de situatie overwogen. Ik kon niet anders dan terugkomen naar ‘Capri’, het zou een vlucht, nee, een afgang voor me zijn geworden.
- Waarom?
- Careltje druipt af.
- Zo was het toch ook.
- Verdorie Reinier, doe niet zo zielig.
- Ada is al bezet.
- O ja? Fijn voor haar. Was ze boos dat ik haar in de steek liet?
- Nee, eerder opgeruimd. Alsof een last van haar was afgevallen.
- Ja, ze vindt me irritant. Dank zij mij kon ze in jouw buurt zijn, ik heb me nooit illusies gemaakt dat het om mij ging. Nou was dat wederzijds. Ik ben trouwens om dezelfde reden meegegaan.
- Voor mij?
- Ja voor jou Reinier - alleen voor jou. Joyce kon me niets schelen. Ik vind het jammer dat we elkaar zo kwijtraken, maar jij bent nogal zeker. Ik wist dat je...
Carel draaide zich om, liep naar het raam, sloot het en keek Reinier aan.
- Ik wil iets ingrijpends.
- Waarom kijk je zo vreemd?
- Reinier, kus me, nu. Over een uur ben ik weg. Joyce zal nooit weten dat ik er was en wat we gedaan hebben. Ik ben niet verliefd op je, dat is Ada tenslotte ook niet, ik ben geen flikker, maar het is drastisch en sluit iets af. Onze jeugd om het dramatisch te zeggen.
| |
| |
Hij maakte zijn overhemd los, trok zijn broek uit en wist dat Reinier niet anders kon dan verbijsterd naar hem kijken. Carel die jarenlang zijn maatje was geweest, hem gevormd had door zijn denken te sturen in zíjn richting, hij kleedde zich nu uit voor hem. Waarom? Waarom waren er drie mensen in huis die met hem wilden slapen. Hij draaide zijn hoofd naar links, keek in de spiegel. Haar: blond, krullend. Ogen: staalblauw, lippen: mooi gevormd, in twee dunne lijntjes uitmondend, karakter: slecht, een twijfelaar, het tegenovergestelde van wat anderen dachten. Hij zag er goed uit, wist dat, maar dat verklaarde niets. Hij zuchtte en ging op een rotan stoel zitten. Carel stond in zijn onderbroek bij het raam. Reinier zag hoe bruin hij was.
- Heb je aan zee gelegen?
- Ja.
- Dat was dan voor het eerst.
- Ik ben in slaap gevallen in de zon. Toen ik wakker werd had ik barstende hoofdpijn en moest overgeven. Dacht dat ik een zonnesteek had. Ben in een dorp iets gaan drinken. Toen was het over en ben ik teruggegaan. Vond het ineens leuk, zo maar doelloos te liggen en te soezen.
- En die excursies dan?
- Die duurden maar vier dagen.
- Maar waar sliep je dan?
- Ik vond een kamer in een klein pension. Samen met een Italiaan. Die werkte in Bordeaux. Er stond maar één bed en hij trok zich elke nacht af, dus ik bleef ook weleens buiten pitten.
- Ik ga nu naar beneden. Het ontbijt klaarmaken. Joyce roepen.
- Dat doe je niet, je blijft hier.
- Ik maak wel uit wat ik doe. Kruip in bed en ga slapen. Rust uit. Vergeet wat je zei en blijf verder hier. Mijn moeder komt overmorgen. Ze zal het leuk vinden dat je er bent. Misschien kunnen we ons de laatste weken dan wat normaler gedragen. Volgens mij is alles geregeld. Toen ik daarnet in de spiegel keek, leek het me alsof met het verglijden van een paar seconden alles was opgelost. We gaan naar huis, weer naar school, ik zie Joyce als vroeger, soms overdag, vaker 's avonds. Wij praten weer over boeken, platen, een stomvervelend proefwerk. Eigenlijk hebben we ons als pubers aangesteld.
- We? Jullie zul je bedoelen?
- Carel, plaats je nu eens niet boven iedereen. Er is niemand in dit huis die onevenwichtiger is als jij.
- Ik weet wat ik wil en houd me aan afspraken. Jij laat alles uit de hand lopen zogauw er niet meer iemand is die je voorzegt wat je moet doen. Je bent veranderd sinds je met Joyce bent, als je zo verder gaat is er over vijf jaar niets meer van Reinier Wilders over, conformist.
- Joyce richt zich naar mij.
- Door dat te denken, bewijs je dat in de werkelijkheid het tegenovergestelde waar is. Man, dat wil ze je doen geloven. Ze eet je op, ze verorbert je Reinier, je bent een hapklare vent voor haar. Wanneer ze genoeg gegeten heeft, je afgekluifd heeft, spuwt ze je uit en ben jij jezelf kwijt.
- Wat pas je toch goed op me. Ik zou je haast gaan geloven. Maar ik weet dat het je ergens anders om gaat.
- Let op je woorden.
- Nee, godverdomme, nee, ik zeg nu eens eindelijk wat ik wil. Ik heb je jarenlang nagepraat, Carel van de Oever die het altijd weet, me alles kon vertellen, maar die als het er op aan komt maar één ding van me wil.
- Je bent getikt, compleet gek. Je denkt echt dat ik net zo gek op je ben als die wijven die om je heen hangen hé? Ik val niet op die mooie blauwe ogen van je of die zeikerige stem.
- Dat doe je wel, maar je wil het niet toegeven.
Reinier duwde Carel op het bed. Hij verzette zich maar bleef haken achter de poot van het nachtkastje. Reinier zette zijn vingers op zijn keel en drukte zijn lichaam zwaar op dat van hem.
- Geef het toe.
- Nee, laat me los.
Hij hapte naar adem en bewoog zijn benen, schudde tegelijk heftig met zijn hoofd en maakte gebruik van Reiniers verdeelde aandacht door zijn knie op te trekken en hoog tegen het bovenbeen van Reinier te stoten. Hij liet zijn vingers los, draaide zich om, liet zijn hoofd van het bed afhangen. Carel ademde zwaar, had een erectie en keek naar Reinier die verslagen en uitgeblust leek.
- Carel, wat moet ik doen. Ik word hier gek van?
Hij was gaan zitten en keek zonder iets te zien naar de deur.
- Eerst Joyce, toen Ada, nu jij.
- Wat, wilde Ada ook met je het bed in? Ze durft wel!
- Welnee, maar ze vond het leuk om me voortdurend te laten merken dat ze dat wilde. En dat zij kon bepalen wanneer het zou gebeuren.
- Ik wil helemaal niet met je vrijen, je begrijpt me niet.
- Maar wat zei je dan daarstraks? Het moest, nu, je zou weggaan.
- Je begrijpt het echt niet hé?
- O verdomme Carel zeg nu eens wat je bedoelt. Ik word zo moe van je gesymboliseer. Twee vrienden zeggen hun vriendschap op want één heeft een vriendin. Zegt de ander: ‘Ik wil met je vrijen’. Maar dat wil hij eigenlijk niet, of misschien toch ook weer wel, hij wil dat de ander medelijden krijgt, zijn vriendin laat barsten en weer goede maatjes met hem wordt. Zo is het toch?
Reinier stond op, rende naar beneden, zag dat Joyce nog sliep. Hij kon haar niet wekken, vragen of ze hem wilde kussen, of stil naast hem kwam liggen. Niet nu. Nooit niet. Beneden hoorde hij gestommel, in de tuin werd weer gegeten. Hij was vertwijfeld, kreeg haast geen lucht meer, zakte op de gang in elkaar en bleef zitten. Boven zijn hoofd hoorde hij de voetstappen van Carel. Een kraan die open werd gedraaid. Hij klom weer naar boven. Hijgde. Carel zeepte zijn gezicht in, keek in de spiegel naar Reiniers verwarde ogen en zei:
- Het is zo ver. De crisis. Eindelijk weet je dat je moet kiezen.
- Ik kan het niet, ik wil voor altijd naast Joyce liggen, niets zeggen, door te zwijgen elkaar begrijpen. Waarom moeten we in godsnaam vrijen, of met elkaar praten en zo voortdurend beseffen dat alles voorbijgaat. Tijdelijk is. Ik wil de klok stilzetten. Mijn liefde tijdloos maken. Ik wil. Leven. Geen concessies, niemand anders. Zij.
- De minuten verstrijken, jij moet naar school, straks studeren. Het is een hersenschim, een sprookje. Je moet je schikken. Dat betekent dat er geen liefde, zoals jij je dat voorstelt, bestaat. Dat betekent dat we onophoudelijk verliezen, steeds meer, totdat we afgebrokkeld en afgestompt klaar zijn voor de kist. Ik stel me nergens iets van voor, dat is de enige oplossing. Zo wordt elke dag een toegeworpen kans.
‘And right action is freedom
From past and future also.
For most of us, this is the aim
Never here to be realised;
Because we have gone on trying’
Eliot. The dry salvages. Ik geloof dat ik die regels pas nu begrijp.
Reinier leunde met zijn hoofd tegen de deurpost. Carel kwam voor hem staan, keek hem strak en donker aan:
- Het vervelende is dat we dit pas beseffen als het al te laat is. Wat is zorgelozer dan een kind te zijn? Of op school te zitten? Maar daarna - zonder denken verder gaan? Het gebeurt, steeds vaker of nog altijd. Maar jij kunt het evenmin als ik. Reinier, we zijn lotgenoten, begrijp je dat? Ik wil je helpen, al klint dat lullig, door er te zijn, zoals je mij steunt door naar mijn huis te fietsen en me iets te vragen. Jouw onzekerheid is de mijne, al doe ik soms of ik in staat ben het heelal te doorgronden. We moeten hier inderdaad met zijn vieren blijven zitten, er is niets veranderd. We zijn veertien dagen ouder, dat is het enige verschil, wij weten dat, zij niet, het spijt me dat ik je dat zo moet zeggen, maar Joyce laat zich meesleuren al weet ze dat ze in
| |
| |
haar slib dat ze meetrekt kiezels vervoert.
Foto: Maurits van den Toorn
Reinier stond onbewogen. Carel veegde met zijn vingers door het schuim, wreef over zijn borst, hij had de gespannenheid van Reinier overgenomen.
- Het gaat niet om Joyce.
- Ik moet haar opgeven.
- Nee, ga niet te ver, sluit je niet af, je bent gelukkig zo.
Carel liep naar de wastafel en veegde het schuim van zijn gezicht zonder zich te scheren. Hij sloeg de handdoek die zijn middel had bedekt om zijn nek en trok een broek aan. Reinier liep hem achterna, tikte op zijn schouder en maakte boksbewegingen toen Carel zich had omgedraaid. ‘Hé Carel’, riep hij en Carel bokste, uitgelaten, terug. Ze sprongen over de vloer en vielen lachend languit op het bed.
Joyce zat rechtop in bed en bekeek de ‘Vogue’. Ze had een wit t-shirt aan en keek niet op toen Reinier binnenkwam. Hij pakte een zwembroek en kleedde zich uit.
- Ik ga met Carel naar zee - hij is vanochtend thuisgekomen.
- O en de heren hebben al geconfereerd?
- Ja, nu moeten de secretaresses de besprekingen nog uittypen en hebben wij vrijaf.
- Blijft hij of kwam hij zijn spullen halen?
- Hij blijft, de vrede is getekend. Peace is here to stay.
- Nou gezellig voor jou, minder voor mij.
- Ga je ook mee?
- Ja, maar ik trek voor Carel geen badpak aan.
- En hij geen zwembroek voor jou. Hij is trots dat hij zo bruin is geworden.
- Van die excursie?
- Hij voelde zich hier teveel en is weggegaan. Dat complot van hem en Ada bestond niet. Trouwens, waar is Ada?
- Hoor je dat dan niet? Ze speelt nu krijgertje in de tuin met die jongen. Ik denk dat zij hier blijft. Die laat hem nooit naar Sicilië gaan.
- Ik heb je gemist vannacht.
- Ik jou. Blijf in hemelsnaam niet zo uitdagend aan mijn voeteneind staan.
Reinier sprong op bed, Joyce verschool zich onder het dekbed en begon te gillen.
- Worden er dames aangerand?
Carel trok Joyce met Reinier overeind en samen liepen ze naar beneden. In de tuin werd Joyce in een kruiwagen gezet en naar het strand gereden. Het zand was te mul om snel naar zee te kunnen rennen, soms kantelde de wagen, maar ze bereikten schreeuwend de branding en kieperden Joyce het water in. Proestend kwam ze overeind en kuste Carel op beide wangen.
Reiniers moeder arriveerde in de namiddag. Ze was geblondeerd en droeg een diep uitgesneden witte jurk. Ze had wekelijks met Reinier gesproken, maar hem vier jaar niet meer gezien. Meer nog dan vroeger, was hij een kind van haar, zag ze toen hij op haar Porche afkwam. Joyce liep, de linkerarm om Reinier geslagen mee en de spontane vertrouwdheid waarmee Reiniers moeder ook haar begroette, deed haar aan Reinier denken, wanneer hij heel uitgelaten haar atelier binnenkwam. Voor het eerst in hun vakantie had het geregend, maar de zon brak tegen de avond weer door, dus zij konden toch buiten eten. Ook René was er nog, hij zou blijven totdat ze naar Nederland terugkeerden. Voordat ze aan de witgedekte tafel gingen zitten liep Reinier met zijn moeder naar zee.
- Je bent veranderd Reintje.
- Jij niets.
- Ja hoor, maar dat zie je niet aan de buitenkant. Ik ben meer veranderd dan ooit tevoren. Neem zelf beslissingen, laat me niet meer sturen. Soms denk ik dat ik pas volwassen ben geworden in Cannes. En jij was dat al op je twaalfde.
- Voor jou ja, maar voor mezelf nog steeds niet. Anders zat ik niet hier. We wilden hier dingen verhelderen. Oplossen. Joyce en ik. Maar de werkelijkheid is geen koffie waar je in kunt roeren. Idealen zijn mooi om te koesteren op een herfstige zondagmiddag, wanneer je door het bos wandelt.
- Dat klinkt somber. Ik denk dat het ook niet waar is, maar misschien wel als je zo oud bent als jullie zijn.
- Soms denk ik: dit met Joyce is iets voor altijd, maar dan neem ik geen genoegen met een paar uurtjes bij elkaar en wil ik het tot in het extreme proeven: alleen maar Joyce, alleen maar liefde, want anders kan het toch niet. Andere keren zie ik ons over tien jaar in een huiskamer, huwelijks verveeld, naar het scherm kijken. Dat wíl ik niet, nooit, daar kies ik niet voor en omdat dat andere een illusie is lijkt me de enige mogelijkheid om elkaar wakker te houden: gescheiden leven. Dat kunnen we nu nog niet, want elk ogenblik ontdekken we een nieuw geheim plekje, Joyce zegt zelfs: ‘Ik ruik je overal’.
- En wat wil zij?
- Joyce steunt op mij en zal, althans nu, doen wat ik wil. Dat zei Carel en hij heeft wel gelijk, geloof ik. En Ada vindt dat iemand altijd bij mij zal horen en niet andersom.
- Toch wel, je hoort bij mij.
- Doe niet zo raar, iemand die ons ziet lopen denkt: wat een jonge vent heeft die vrouw.
- En een mooie.
- En wat ziet zij er nog goed uit met die weggemasseerde rimpels.
Ze kneep hem in zijn schouder, rolde met haar ogen om hem te imponeren, maar hij draaide zich om en tilde haar op, ze was nog even slank als vroeger. Aan tafel vertelde ze over Cannes. De feesten waar ze iedere avond heen kon. Waar altijd dezelfde mensen kwamen. Hoe ze hun kleren in Nice afdankten, waar zij ze weer kocht. Over de film, haar jeugd in Parijs, haar eerste vriend die een avond met haar op Montmartre had gepraat en toen verrast had uitgeroepen: ‘Heb jij nog niemand?’ Hoe ze die nacht tot aan de Seine waren gelopen, de verlichte blokken op de Zuidelijke oever hadden bekeken vanaf de Pont Alexandre. En ze zag hoe Reinier zijn linkervoet naar Joyce schoof, tikte, begroet werd door haar rechter, hoe hij haar rechterbeen had gestreeld totdat haar rok tot een propje op haar bovenbenen had gelegen. Ada en René wilden dansen, het geluid dat uit het huis kwam was zo hard, dat heel ‘Capri’ een box leek. Ada draaide om René heen die wat verlegen, ook al omdat hij niets van het gesprek had verstaan, stapjes zette. Carel flirtte met Reiniers moeder. Door te swingen met hem danste ze met Reinier, maar die zat met Joyce onbewogen in het kaarslicht te staren.
Die nacht las hij in Eliot. Gedichten die hij van Carel had geleend. Dacht dat Joyce sliep. ‘For most of us, this is the aim, Never here to be realised’. Hij keek naar links en zag hoe Joyce snel haar ogen sloot.
- Je bent nog wakker.
| |
| |
- Ja.
- Zal ik het licht uitdoen?
- Nee, ik wil naar je kijken.
- Zullen we dan echt zo doorgaan, is dit het beste?
- Zeg jij het maar.
- Nee Joyce.
- Ik wil dat je...
Hij draaide zich om en gooide het dekbed naar het voeteneinde. Hij wilde haar bedwelmen, verstikken, zo hartstochtelijk kussen en omhelzen dat ze stijf en langzaam blauw wordend op het witte laken zou blijven liggen. De kus des doods. Maar hij voelde zijn hart bonzen, hoorde het hare, regelmatiger, maar even hard. Wanneer vielen die slagen samen?
- We beslissen nooit iets. Voordat wij iets kunnen bepraten liggen we alweer...
- Ja, ik ben vreselijk hé?
- Ik ben even erg, je bent aanbiddelijk!
- Ik heb liever dat je iets anders doet dan tot me bidden.
Hij wendde zich naar haar, trok haar mee totdat ze op hem lag. Haar borsten drukten op zijn rechterzij. Hij hapte in haar haar, schoof haar benen met de zijne uit elkaar en schokte met zijn billen tegen het laken. Toen hij aan zijn spieren voelde dat hij bijna klaarkwam, rolde hij met een uiterste krachtsinspanning haar en zijn lichaam over het bed, hij wachtte even en trok zich uit haar terug.
- Wat is er?
- We gaan slapen.
- Maar we lagen net zo lekker...
- We moeten sterk zijn Joyce, de geest is sterker dan het vlees.
- Jezus zeg, heb jij ook al in de bijbel liggen lezen daarnet?
- Nee, maar Carel zegt dat ik me altijd laat dwingen.
- Dus je wilde niet?
- Ja, ik wilde heel erg, dat is het hem juist.
- Dus ík heb het toch weer gedaan.
- Nee, maar je bent te afhankelijk van me. En ik van jou.
Ze draaide zich om en begon te huilen. Riep dat het over was. Voorbij, hij was een gevoelloze bruut, net nu zijn moeder in hetzelfde huis sliep was hij te ver gegaan. Ze was niet iemand met wie hij kon spelen. Spelletjes van zijn brein. Waarom kon hij nooit zijn geest uitschakelen, alleen van haar genieten? Altijd dat gezeik van Carel en hem. Over hoe het dan straks moest en over tien jaar. Waarom keek hij niet naar zijn eigen moeder. Die was getrouwd en heel gelukkig geweest en toen steeds minder, totdat ze van zijn vader was gescheiden. En daarna was ze zelf weggegaan. Terug. Had zij haar kind opgevoed. Was zij weer naar haar vaderland teruggegaan. Wat had zij daarvan twintig jaar geleden kunnen vermoeden. Hoe konden zij weten hoe zij over twintig jaar zouden leven. Of ze er überhaupt nog zouden zijn. Ze schreeuwde steeds harder, sloeg op zijn vingers toen hij haar rug aanraakte. Hij hoorde boven Carel lopen. En zijn moeder lag aan de overkant van de gang. Waarom hield ze haar kop niet. Geil wijf. Heel de dag liep ze naar zijn kruis te kijken. Als ze haar zin niet kreeg werd het janken. Maar hij dan? Zoals hij nu lag, misschien nog wel meer opgewonden dan daarnet. En als zij overdag met een broek door de tuin liep waarin hij kon zien welke kleur slipje ze droeg? Hoe vaak had hij overdag zich niet voorgesteld hoe hij haar 's avonds uit zou kleden. Haar borsten zou strelen, of heel langzaam haar broekje naar beneden zou trekken - hij was even geil als zij! O die verschrikkelijke onrust van hun verliefdheid! Ze moesten weg, ze moesten trouwen, eenmaal echt verbonden zou hij weer redelijk worden, zouden zij weer redelijk worden. Maar hij zag haar snikken, zag de rillingen over haar rug lopen, ze was zijn vrouw niet, hij, hij hield teveel van haar om met haar getrouwd te kunnen zijn, ze was zijn meisje, zijn lief, eigen vriendinnetje. Met krulletjes. Met moedervlekjes in haar hals en onder haar rechterborst. Hij ging naast haar zitten, sloeg zijn armen om
haar heen, haar hoofd dook onder zijn oksel door naar zijn borst waar ze uitsnikte, de druppels in zijn haar bleven hangen. Kneep zijn lippen zo op elkaar dat ze begreep dat ze moesten zwijgen. Hij trok haar overeind, tot voor de balkondeuren, ze zagen een interieur, bed, verfrommeld dekbed, kleren op de grond, opengeslagen koffers, een kast, wastafel, maar ze keken daar niet naar, ze keken naar zichzelf. Het raam was de spiegel van hun verlangen. Dit kon nooit voorbij gaan. En heel de nacht zong hij liedjes voor haar, fluisterde en beet in haar oren. Het was een ongewone, doodnormale nacht, maar het vocht aan hun wimpers, toen zij in slaap vielen, was nat.
Carel was de balkonkamer ingekomen de volgende ochtend en was in een hikkend, een minuten durend lachen uitgebarsten. Tussen het geproest door kon hij nog ‘ontbijt voor de heer en mevrouw Wilders’ zeggen en het dienblad op de rand van het bed zetten. Zelf ging hij languit aan hun voeteneinde liggen om zo te bedaren.
- Dat gezicht! Net twee poesjes die ze verzopen hebben.
Reinier, die overeind was gekomen verstopte zijn hoofd weer onder het dekbed om Joyce te zoeken van wie alleen een plukje haar zichtbaar was geweest. Later aten ze in de tuin. Ada en René waren naar Port Vendres en Reiniers moeder vertrok. Ze brachten haar naar haar Porche, renden een kilometer, zwaaiend en gillend met haar mee, totdat ze claxonerend afscheid van hen nam. Carel vond het te warm om in de tuin te gaan zitten, was te lui om te zwemmen en stelde voor een zeilboot te huren. Ze liepen een uur lang de steigers af, maar alles was al de zee op, omdat juist voor de ochtend een licht briesje was voorspeld en, zoals altijd, zou het 's middags weer windstil zijn. Tenslotte reserveerden ze een roeiboot voor het middaguur. Twee als matrozen verklede scholieren zouden roeien, maar Joyce wilde niet meteen weg, omdat ze zich moest verkleden. Reinier en Carel deden dat ook. Een wit drietal verscheen om één uur aan de steiger. Joyce met een lange witte jurk met dunne schouderbandjes en een rieten zonnehoed, Reinier in een zorgvuldig door Joyce afgezoomde halflange witte spijkerbroek en Carel in een witte zwembroek met een blauw-wit gestreept hemd. Ze fotografeerden, lieten zich fotograferen, het waren de eerste foto's van de vakantie. Joyce en Reinier zaten in de vaarrichting op het achterbankje, Carel zag de kustlijn verdwijnen en om zich ervan te vergewissen dat de afstand echt veel groter werd draaide hij zich voortdurend om. De jongens roeiden. Joyce streek over de blote rug van Reinier.
- Weet je nog, die smalle jongensrug van je?
- Ik op dat stoeltje?
- Ja, ga nog eens zo zitten.
Reinier stond voorzichtig op, alsof de boot elk moment kon kapseizen, klom over de bank voor hem, ging tegenover Carel zitten en zette zijn ellebogen op zijn bovenbenen.
- Nu staren en denken. Niets zien. Zo blijven zitten.
Behendig maakte Joyce, snel achter elkaar, drie, vier opnames. Ging toen naast Carel zitten en werd haast duizelig toen ze Reiniers bruinverbrande hoofd zag afsteken tegen het onmetelijke wateroppervlak dat door de zonnestralen meer wit dan blauw was. En opeens keek ze naast zich, zag dat Carel precies zo keek als Reinier, ze zat naast zijn dubbelganger. Toen draaide zij zich om, zag de twee zwartharige jongens. Had ze een zonnesteek?, werd alles wat ze waarnam verdubbeld?, of besefte ze eindelijk hoe gelukkig ze was? Ze legde haar arm om Carel, drukte haar hoofd tegen hem aan en zei:
- Ik ben blij dat ik je ken, dat je er bent. Voor het eerst sinds ik je ken zie ik je graag, ben je Carel en niet Reiniers vriend. Al die kletspraat over Ada en jou was alleen maar mijn angst, mijn angst om Reinier te verliezen. Elk minuutje dat hij in gesprek was met een ander was voor mij al verraad, maar hem kon ik het nog vergeven, die ander was immers met praten begonnen.
- Reinier trok het toestel uit haar handen en fotografeerde hen zo. Toen liet hij zich achterovervallen, de boot schommelde even en omhoog kijkend riep hij:
- Blauw. Waar ik ook kijk, ik zie blauw. De hemel ontfermt zich over ons.
- ‘And right action is freedom from past and future also’.
| |
| |
- Precies, eindelijk ben ik vrij, zijn we vrij, bewegen we door bewogen te worden, zien we door onzichtbaar te blijven, kijken we zonder waar te nemen. Eindelijk geen remmend verstand meer. Alleen de allesomvattende deining van de golven. Weet je de zee is een vrouw, zo ondoorgrondelijk als een vrouw.
- Doe niet zo banaal. Jij bent net zo ondoorgrondelijk voor mij als ik voor jou. Toen ik je zo zag zitten, alsof je in de golven zat en niet op een bankje voor me, ja toen had ik de illusie dat ik even, één onmeetbaar kort momentje je begreep. Van het trillen van je oogwimpers tot je bewegende vingers. Maar nu, ach we zeiden alweer zo veel. Woorden vullen, ja, wát vullen ze? Onze gedachten? Spreken we ooit werkelijk uit wat we denken? Zijn woorden niet pogingen, benaderingen om aan te duiden wat we zouden willen zeggen? Banaal, misschien kun je alleen maar exact aangeven hoe je je voelt door banaal te spreken.
Carel keek strak naar de bodem:
- En hoe vullen we ons leven? Door die woorden. We zeggen wat en noemen dat praten, of we komen bij elkaar met het vooropgezette doel om dat te doen en noemen dat converseren, maar is er één moment, werkelijk één moment waarop elk woord, elke lettergreep, ja zelfs de punten en komma's de nuances van ons gevoelsleven uitdrukken? Is liefde niet het meest maximale bewijs, de uitdrukking van dat onhaalbare, niet in te lossen verlangen?
Reinier kwam overeind:
- Nee, want je kunt vrijen met je lippen op elkaar. Mensen zijn nooit zo zwijgzaam, zo in zichzelf opgesloten als wanneer ze neuken.
- Maar daarna? Wie houdt dan nog zijn mond? Al is het maar één woord, één gefluisterd woord, een ademstoot voor mijn part, maar iedereen wil iets zeggen, wil uitdrukken wat hij gevoeld heeft. Onze armen en benen, ons lichaam schiet tekort om dat woordloos uit te kunnen spreken. We worden banaal omdat we niet anders kunnen.
- Nee, dat is niet banaal, wel jammer, maar het is ook fijn, veilig, geborgen en een beetje geheimzinnig als Reinier iets in mijn oor fluistert. Ik zou het verschrikkelijk vinden wanneer hij niets zou zeggen, alsof hij het vreselijk had gevonden, een woord is dan een herkenningsteken, zoals een stoplicht op de weg.
- Maar wij zijn geen mechanische apparaten die je kunt programmeren. Het hindert me dat er geen woorden zijn voor dingen die ik zou willen zeggen. Je kunt je toch nooit hetzelfde voelen? Misschien ging je net voor het eerst met Reinier naar bed, of deden jullie het in een hotelkamer, of in een groot bed, weet ik veel, of is hij net in bad geweest en ruikt hij naar shampoo, wat ik bedoel is dat voor al die ragfijne, niet waarneembare, ontastbare afwijkingen van wat we kennen, van die lijfelijke sensaties, daar kunnen we geen woorden voor vinden.
- Dus leven is verlangen naar woorden, naar taal.
- Ja, een levende taal, meer dan herkenningstekens alleen.
- Je moet wel gelukkig zijn als doofstomme.
- Ik las laatst een boek van een vrouw die door water, door het stromende, vloeibare tot inzichten kwam, ze kon niet spreken, maar zij schakelde woord en water gelijk.
- Maar je bereikt dan niemand. Je moet dan alleen ervaren wat de dingen betekenen. Ik wil een ander zeggen wat het is om die betekenis door te hebben. En dat gaat niet. Want door je mond te openen, verlies je die finesses.
- Jongens als jullie zo door gaan spring ik overboord.
Reinier had zijn broek uitgetrokken en sprong in het water.
- Ik zie allemaal lettertjes naast me drijven, een heel alfabet zwemt over me heen, ik verdrink, ik verzuip in jullie woorden, hou nou eens op, door al dat geklets onderstrepen jullie wat je wilt beweren.
Hij pakte zich aan de boot vast, liet zich meedrijven en kwam weer aan boord. Hij schudde zijn haren droog en liet de druppels door de zon opdrogen.
- Wat ik nu werkelijk zou willen is door blijven varen. Van deze kust naar de volgende, kan me niet schelen waar. Van de dag de nacht inglijden, heel rustig opgenomen worden in een peilloos, ondoorgrondelijk geheel en daar vanzelf weer uitstromen. Of weer overboord springen en naar de bodem zakken. Niet om te kijken wat daar leeft, maar om te zien of het er ook nacht wordt, of je het verschil merkt tussen een windstille dag en storm. Of dagenlang met je vrijen, zonder hoogtepunt. Het gaat er juist om dat je weet dat dat eens zal komen, maar je weet niet precies wanneer. Dát verlangen. Eigenlijk zou je maar één keer in je leven met iemand moeten slapen. Eén lange, onmetelijk lange bijslaap. Samen de dood tegemoet, samen stervend. Maar wat moet je dan daarvoor?
- Verliezen.
- Daar nemen we genoegen mee. Bij gebrek aan dat onhaalbare.
- Ik denk dat waar je aan begonnen bent, dat moet je afmaken. Ik ben er van overtuigd dat ik met Reinier zoiets als je bedoelt kan bereiken. Een lichamelijke taal die tegelijkertijd ook een heel reële spraak is. Daarom blijven we bij elkaar. Telkens afbreken, steeds een nieuw vriendje betekent dat je nooit in de buut zult komen. Ik wil het tenminste gezien hebben, al is het van ver.
- We staan ook, in dit soort gedachten dicht bij elkaar. Of we kunnen tenminste van de ander veronderstellen dat hij door zulke momenten heenmoet. Die vrijheid gunnen we elkaar nu al. Dat is belangrijk, denk ik. Ik kan van Joyce houden door alleen maar aan haar te denken.
- ‘Nooit af te schaffen verlangen drijft ons voort’.
- We drijven af, we zijn de enigen hier, zien jullie dat?
Joyce riep dat ze terug wilde, het werd al laat, ze kreeg honger. Carel en Reinier roeiden mee terug. Sneller dan ze verwacht hadden zagen ze vanaf de boot ‘Beach’ liggen.
Zoals hij soms opschrok, vijf minuten nadat hij op bed was gaan liggen, een half slapend schrikken, alsof de matras onder hem openklapte en hij verdween, zo werd Reinier wakker. Vijf voor twaalf, weer was het middag geworden, waarom kwam hij er nu nooit eens eerder uit? Om half negen ging de wekker al. Hij stond op, trok zijn witte kamerjas aan en liep naar beneden. Een brief van school, de boekenlijst. Boven ging hij weer op bed liggen, sloot zijn ogen en zag ‘Capri’. Zag hoe ze de kust waren genaderd: met elke beweging van de riemen was hun geheime kamer aan zee, het houten tuinhuis in de rotsen, dichterbij gekomen. Hij keek naar de gordijnen. Scheen de zon nu, of regende het? Hij was vergeten bij welke lichtval welk weer hoorde, of eigenlijk: het was al laat op de dag om het zo precies te kunnen vaststellen. Hij draaide zich weer op zijn buik, wreef met zijn hoofd in het kussen, zag hoe Joyce in de foyer voor hem had gestaan. Ineens, met rode krullen. Ze zou komen. Hij wist het zeker. Wat was het vandaag?, donderdag, vrijdag? Misschien was ze al op weg van de Academie naar hem. Even dacht hij dat hij de klap tegen het hek hoorde. Haar fiets. Het fluitend de trappen betreden. Hij wilde het horen, niets anders horen. Gestommel op het overloopje.
- Zo lig je nog op bed?
Maar ze was er nog niet. Zou hij nu opstaan, zijn koffers uitpakken, de boeken in de kast, zijn kleren op een stapel of in de waszak? Hij liep naar het raam, trok de gordijnen open en zag haar aan komen fietsen. Hoorde de klap, de fiets, de bons van de deur, de laarsjes op de treden, tiktaktiktak... tik, hijgen, gestommel, hij bleef staan, hield zijn adem in, nu niets zeggen, nog vier dagen, nog één jaar, nog één seconde voordat ... voordat ze - ze was al binnen, hij voelde hoe ze naar hem keek. Hoe ze naar de foto keek. Jongensrug op regisseurstoeltje. Amerika. Zijn rug voor het raam, hij, hij voor het raam en zij?
Toen hij zich omdraaide lag ze aangekleed op zijn bed, lag ze lachend op hem te wachten.
|
|