| |
| |
| |
Dirk Kroon
Maurits Mok, Bij brood alleen
Vanaf zijn eerste verzen heeft Maurits Mok zich een dichter getoond die de vinger houdt op de pols van de tijd. Opgegroeid in bewogen tijden stond hij vanaf het begin open voor de actualiteit. In de dertiger jaren werd hij dan ook direkt herkend als iemand die vorm gaf aan een versinhoud die afkomstig was van wat men toen een ‘vent’ noemde. Dit wil niet zeggen dat zijn werk een uitsluitend actueel karakter bezat. De verbeeldingskracht van epische verzen als ‘Exodus’, ‘Kaas- en Broodspel’ en ‘De rattenvanger’ reikte verder en was omgekeerd evenredig met die van de latere bezetter. Tegenover werkelijkheidsvertekening en ideologische bewustzijnsvernauwing stelde hij werkelijkheidsverkenning en vrijheidszin. Zijn werk kon heel goed functioneren als verzetspoëzie, maar bevatte een zodanig ruime (ook historische) context, dat het niet aan één bepaalde tijdsperiode is gebonden. Hiermee is enerzijds een positief waardeoordeel over zijn poëzie uitgesproken, anderzijds vastgesteld dat Maurits Mok de bedreiging van vrijheid en leven niet een specifiek midden-twintigste-eeuw gegeven acht. Hij zal waarschijnlijk ook niet de mening van Orwell zijn toegedaan, dat het fascisme alleen met fascistische middelen valt te bestrijden. Zijn dichterschap wijst hem een andere weg.
Men kan die weg volgen in de vele bundels die hij na de Tweede Wereldoorlog publiceerde. Ook daarin is voortdurend de polsslag van de tijd met een klemmend ritme voelbaar. Het zal niemand verbazen wanneer men bedenkt dat Mok een van de overlevenden was van een volk dat tot een schuldig ras werd bestempeld en grotendeels van de aardbodem werd weggevaagd. Die actualiteit zou voor Mok nooit meer voorbijgaan. Maar hij legt zich er niet bij neer. Het roept hem op tot verzet. Tientallen gedichten leggen er getuigenis van af, dat de dood van zovelen, zoveel verwanten hem dreigt te breken. Hij bezwijkt echter niet, al gaat hij gebukt onder het besef van vergankelijkheid. Telkens weet hij perspectieven in de werkelijkheid te vinden en ervaart hij een gevoel van continuiteit. Dan schrijft hij gedichten die het onmogelijk geachte, mogelijk trachten te maken. Hij kent aan het woord een levende en levenwekkende kracht toe en roept de doden tot bestaan. Dit dwingen tot aanwezigheid duurt echter maar een gedicht lang. En het definitieve gedicht, het toereikende woord zal nooit worden geschreven. Mok weet het, Slauerhoff drukte dit besef uit in het verhaal ‘Het eind van het lied’, Achterberg wist het keer op keer. Het heeft hen niet verhinderd steeds in het onmogelijke te blijven geloven. Men kan dit de droom van de monomane dichter noemen. Men kan ook zeggen dat dichters als Mok de enkelingen zijn die een werkelijke vrijheid, een volledige bevrijding trachten te bewerkstelligen. Daarin staan zij diametraal tegenover allen die de werkelijkheid trachten te verkleinen, menselijke mogelijkheden wensen in te tomen en eerder de dood dan het leven propageren.
De poëtische ontwikkeling die Mok doormaakte, staat in direkte relatie met wat hij vaak ondanks zijn skepsis beoogde. Verzet tegen de dood en het dodende vereist een toenemende concentratie en steeds sterkere wapens. Moks taal wordt in de loop der jaren dan ook steeds meer geladen, de gedichten worden korter, de beeldspraak bijtender, het ritme vaak meer afgebeten en altijd dwingend. Dezelfde kenmerken gelden voor werk dat andere thema's laat horen. De versstructuur wordt wel hechter, maar de thematiek is zeker niet concentrisch. De ervaringen van lijden en dood doen Mok zoeken naar leven. Ook in dit opzicht weet hij zich telkens weer te bevrijden. De grondtoon van zijn poëzie moge die van de vergankelijkheid zijn, niettemin vindt Mok voortdurend nieuwe boventonen die ingaan tegen het geluid van de vernietiging. De verschrikkingen die hij heeft waargenomen in zijn tijd en in de geschiedenis, hebben hem niet blind gemaakt voor manifestaties van levenskrachten. Maurits Mok is niet een dichter van het of/of, maar van het zowel/als. Daardoor bezit zijn werk een rijkdom die niet in kort bestek kan worden opgesomd. Voor een bescheiden inventarisering verwijs ik onbescheiden naar mijn artikel ‘Tussen afweer en overgave’ in BZZLLETIN 60, dat geschreven werd ter verwelkoming van Moks Gedichten van zestig tot zeventig waarin vier bundels werden verzameld. Intussen ligt er weer een bundel voor ons, die laat zien dat Mok steeds weer nieuwe wegen kan gaan en nieuwe perspectieven heeft te bieden.
De jongste bundeling kreeg de titel mee Bij brood alleen. Men herinnert zich de naam van een CDA-brochure ‘Niet bij brood alleen’ en kan de titel zien als een nauwelijks verholen kritiek op leiders die hun volgzaam volk leuzen voorhouden waaraan geen inhoud wordt gegeven. Mok weet te goed wat het is, niet bij brood alleen te leven. Zijn poëzie laat niet anders blijken. Maar wanneer de zingeving van een bestaan wordt misbruikt en als motto moet dienen voor een zoethoudend programma van ideologen, dan neemt hij duidelijk afstand.
Mok zou zichzelf echter ontrouw zijn wanneer hij zou kiezen voor eenduidige, anekdotische poëzie. In het titelgedicht signaleert hij vooral het gevaar van taalmisbruik met betrekking tot poëzie. En dan niet alleen de poëzie van anderen, maar ook die van zichzelf. Bovendien zondert hij de poëzie niet af van zoiets als leven of sterven:
Bij brood alleen
Al die poëtische vondsten,
een zon, een oog van vuur, wind
die door de bomen wandelt, een man
die de nacht uit zijn keel schraapt,
de deur naar de dag opendoet
en meeloopt met de mensen die
hun lijf dragen, een slakkehuis -
het heel bescheiden moeten doen,
zichzelf zorgvuldig bij de hand houden,
niet verder kijken dan het raam waarvoor men zit,
het bevende gordijn, de vlieg die zich
de vleugels wast - en onderwijl
| |
| |
kauwen en slikken, bij brood alleen
Aan het eenvoudsmotief dat in vorig werk soms stem kreeg, voegt hij hier een verre van berustende toon toe.
In een ander gedicht neemt hij scherper stelling tegen ideologen. Hij geeft er voor de zoveelste maal blijk van, zijn tijd nauwlettend en argwanend te volgen. Hij kent de geschiedenis en weet dat wat hij hier en nu waarneemt, niet een louter actueel karakter heeft:
Op de markt
Wat heeft de wereld veel mannen
met heilige baarden en glazige ogen,
geluidloze geweldenaars die de massa
om hun manende vinger winden en druipen
van geprevelde vroomheid. Eensklaps verrijzen zij
in reddende gedaante midden op de markt
en op slag verschuift de tijd, staan oude leugens
als waarheid te pronk en spuwt het volk
vlokken geestdrift. Reeds begint
de heiligheid in mensenbloed te baden,
stromen mensenbloed dat stijgt en stijgt
tot aan de vrome baard, de prevelende mond.
Morgen- en avondrood vermengen zich
met wat daar wordt vergoten, het gehuil
der geestdrift drukt de doodskreten omlaag,
diep in de grond, diep in de bloedige
Aan de bovenstaande gedichten kan men zien dat Moks gedichten openstaan. De beginregels nemen de lezer gemakkelijk mee naar de kern die verderop in het gedicht ligt. Naarmate het gedicht vordert neemt de spanning toe en is de lezer voldoende geladen om alle betekenisvelden te omspannen. Soms wordt de spanning schoksgewijs opgevoerd. Het gedicht over Breyten Breytenbach b.v. verraadt op een natuurlijke wijze de emotie, de wanhoop ditmaal. Het begint in de derde persoon maar richt zich vanaf de tweede strofe plotseling tot degene om wie het gaat. Alsof Maurits Mok een uitweg zoekt uit hetgeen in de derde persoon onherroepelijk wordt gesteld. Dat de beklemming, de opgeslotenheid niettemin overheerst, wordt veroorzaakt door de anderen, de derde persoon meervoud, waarvan de macht en de veelheid niet valt te ontkennen:
Breyten
rakelings langs koude klauwen glijden,
onder de adem uit versteende kaken
een weg vinden naar mensen,
verborgen gloeipunten in de woestijn.
Het kon niet, Breyten, je had
buiten de borende ogen gerekend,
de roofdierwoede, het gistend venijn.
Ze zullen je in hun kerker
als een blindgestoken Simson
alleen nog slijpsel proeft, het overschot
Een weg vinden naar mensen. Het is de opdracht voor hen die in het leven geloven. Het leidt bij Mok vaak tot wanhoop, soms tot verrukking. De wereld mag dan een woestijn zijn, de dichter weet dat er ‘verborgen gloeipunten’ zijn. Tegenover de brandmerken van de (jongste) geschiedenis, stelde hij zijn Vuurmerken (bundel 1960). De sporen van een laaiend vuur, een oerkracht, weet hij ondanks zijn Achtergrond (bundel 1965) te blijven volgen. Ondanks het feit dat hij onderweg telkens geconfronteerd wordt met sporen van een uitgedoofd vuur, met as:
Vingers
Van twee miljoen kinderen steekt nog steeds
een hand omhoog, vijf vingertoppen
in de woestijn waartoe het heugen
is uitgedroogd, vijf smeekpunten
Soms, als bij avond de tijd
zijn hartslag verandert, lijkt er
levende angst door die vingers te gaan,
van schaduwen die elkaar zoeken
en als voltrokken duister blijven staan.
De manifestatie van oerkrachten die niet zijn te temperen, vindt hij in de zee, de wind, de bergen. De ervaring van die krachten bevrijdt hem uit de ban van doodservaringen:
Het zuiden woedt
Het zuiden woedt in mijn herinnering
met al zijn bergruggen en waterglans
van zee in zon. Voortdurend vallen er
gaten in mijn dag en staar ik in
de hitte van een nooit verbloeiend licht.
Ik wil het grijs omarmen van een lucht
die uit het westen aanstroomt, in mijn borst
haar spanning voelen zinken en bij nacht
geborgen liggen aan de koele grond
in plooien van een sluimerende wind.
En dan, bij het ontwaken, mijn bestaan
herkennen aan de zoutsmaak in mijn mond
of aan een vogel die zijn honger uitroept
onder de wolken die lopen te beven
hoog boven de verwilderende zee.
Het zuiden. Reizen. Ze komen telkens in het werk van Mok terug, niet als romantische thema's die wijzen op een verlangen tot (ont)vluchten, maar als verkenningen van een werkelijkheid die minder beperkend en beklemmend is dan de reeds gekende. Misschien kan men Moks poëtische werkzaamheid als een vorm van reizen kenmerken. De levenzoekende kracht van het woord zet hem aan tot verkenningen, tot doorbreking van grenzen. Telkens vindt hij nieuwe dingen, nieuwe plekken, vergezichten. Daarin geeft hij op moderne wijze opnieuw inhoud aan de oorspronkelijk betekenis van het werkwoord trobador en de oude naam trouvère: dichten is aantreffen, de dichter is een vinder.
Wat hij vindt, verwoordt hij overigens niet op een zangerige manier. Het voor de hand liggende acht hij ook wat de versvorm betreft onbruikbaar en overbodig. Zijn taal gaat ongebaande wegen. Dat hij meestal de volzin hanteert, hoe grillig en onderbroken vaak ook, is een argument temeer voor de (veronder)stelling dat zijn poëzie een niet eerder gemaakte reis aangeeft. Het verklaart wellicht tevens waarom Moks eerste regels, zijn vertrekpunten, zo herkenbaar zijn. Maar eenmaal op weg, flitsen de beelden op, is zijn blik geconcentreerd en worden soms plotseling al dan niet beklemmende perspectieven zichtbaar gemaakt. Doordat het gedicht vergeleken kan
| |
| |
worden met een gaan-naar, een gang, verwordt het ritme ook nooit tot metrum:
Rondedans
Laten we zestig jaar vergeten,
teruggaan naar een herfstdag, richting zee;
wereld ontbladerd; langs de leidingdraden
gillende katten; tegen de gevels
vogels van wapperend papier;
mensen in hun geboorte weggedoken;
bulderen voorbij de laatste huizen;
en het niet meer in te houden vragen:
waarom ben ik? waarom ben ik hier?
Een vlag, bleek overblijfsel van de zomer,
rent zich de rafels uit het lijf.
Deuren slaan dicht. Op straathoeken doet zand
een hartstochtelijke rondedans.
Dit gedicht duidt aan dat Moks verkenningen niet perse de lineaire lijn van de tijd volgen en evenmin in eenzaamheid behoeven te worden volbracht. Zelfs als er een ik in het geding is, kan de lezer zich met die eerste persoon identificeren doordat alles via glasheldere beelden voor ogen gehouden wordt. Nogmaals, Mok mijdt het voor de hand liggende maar hij weet zijn gedichten een vanzelfsprekendheid mee te geven, een natuurlijkheid te verlenen die kenmerkend is voor werkelijk grote poëzie. De hier geciteerde gedichten laten stuk voor stuk zien dat Mok aan het waargenomene meteen vragen omtrent het bestaan verbindt. Ook daarin wijkt hij af van de gangbare stromingen in de hedendaagse poëzie. Nergens is hij vrijblijvend. Via de taal brengt hij een relatie met het omringende en de omringenden tot stand. Zijn poëzie is nooit afstandelijk of centripetaal. Mok ervaart de taal als een middel tot kontakt en ontdekt al schrijvend en verkennend bezielde verbanden. Daarin is hij een ‘vent’ gebleven die geen lege vormen aanbiedt.
Ook Maurits Mok is als dichter een maker, een poiètes. Zijn vormkracht alleen wijst er al op. Hij is een dichter die iets stelt, vaststelt. De natuurlijkheid die hij in zijn werk weet te bereiken, suggereert dat wat hij vaststelt altijd gegeven lijkt. Iets doemt op, iets maakt zich manifest. De maker weet dat hij staat voor het onvoltooide, het nooit te voltooien aanwezige, het onnoembare dat niet in woorden gevangen kan worden. En de poiètes stelt zijn beperkingen vast:
Namen
Het raadsel, het gloeiende raadsel
dat zich in namen kleden wil.
Men staat alleen, de wereld loopt
dwars door het huis. Men voelt de stof
tot in haar moleculen beven
en schermt zich af, twee handen vol
hardnekkig leven. Men beweegt
zwijgend zijn lippen, houdt het vuur
niet langer tegen. Stamelend
verraadt men het geheim, doorboort
de stilte laag na laag en houdt
zijn lege handen voor de nacht.
Het gloeiende raadsel. Het geheim. Letterlijk: het laat de dichter niet los want wil zich in namen kleden. Maar de dichter heeft geen passend materiaal, geen huid of hulsel waarin het raadsel kan schuilen. Hij gebruikt alle zintuigen maar kan het niet meten. Anderen dan een dichter als Mok zullen grijpen naar het pasklare, zullen het geheim verkleinen of kleineren, aanpassen aan menselijke maat, vervalsen of verraden en een clan of sekte vormen om het besef van verraad te overschreeuwen. Bij brood alleen gaf al aan hoe Mok tegenover dergelijk verraad in verzet komt. Hij weet zich nu en dan gesteund door anderen. Hij ziet enkelingen in de tijd die een vergelijkbaar besef kennen of hebben gekend:
Denk aan de dode vriend
Dertig eeuwen wijsheid werden mist
toen het geheim hem overviel
waaraan ons redeneren telkens weer
zijn vleugels heeft gebrand.
Het raam waardoor hij vogels brood toewierp
wanneer hij uit zijn boeken bovenkwam,
werd een gelaat dat zonder op te zien
de dag voorbij laat gaan. De zeewind die zijn tuin
deed huiveren en door zijn haren gleed
wanneer hij in het bloeisel stond, raakt nu,
op reis van horizon naar horizon,
die bron van licht niet meer. Het universum is
een zielsverwant van zijn onzegbaarheid
armer geworden. Er beweegt voortaan
een schaduw meer door mijn herinnering
als ik de drempel tussen dag en slaap
te vinden poog en luister naar de stilte
van zoveel leven dat is heengegaan.
Trefzeker raakt de dichter hier het geheim van de dood. Tegelijkertijd gunt hij de dood het laatste woord niet. ‘Het universum is/ een zielsverwant van zijn onzegbaarheid/ armer geworden’ biedt uitzicht op het niet aan dood onderhevige universum. Dat universum houdt Mok vaak bezig. Bij brood alleen bevat een groot aantal gedichten waarin hij - noem het maar - kosmische ervaringen onder woorden weet te brengen. Soms beklemmende ervaringen als in ‘Aan zee’:
Aan zee
Daar is het grote handen-openvouwen,
hemelen wil van ongrijpbare wind,
zichtbaarheid uit haar verband gerukt,
leegten die elkaar verslinden.
Overal blijft de zee haar torens bouwen
en kantelt hen weg uit de tijd.
Het ademloze ligt gedurig aan
de rand der wereld op de loer.
Nachtzwaarte drukt de middag naar de einder.
De ruimte windt zandsluiers om haar gezicht.
Mensen zonder toekomst of verleden
raken met angstzweet overdekt.
Hier kleedt het raadsel zich in sluiers van zand. De mensen die het waarnemen en niet in een geschiedenis kunnen staan, staan naakt, badend in angstzweet. Voor wie de geschiedenis weet te beleven zijn er echter momenten van verrukking. Ervaring van kosmische krachten houdt dan bevrijding in:
Eertijds
Eertijds- de mens stond in zijn volmaaktheid
tegen de einder, gestalte
waarin wind tot adem was verinnigd,
licht een spanning van haren tot hielen
gaande hield, zichtbaar maakte
in zijn bewegen, woorden opriep
uit stilte, de aarde zelf
tot klinken bracht, instrument dat aan
| |
| |
de mens gehoor gaf, zijn inwendige muziek
tot aan de sterren opjoeg, zijn nachten
uitbouwde tot zeeën zonder oevers.
Eertijds- een jongen liep met ogen vol
ontluikende verbazing door een hemel
die rustte op aarde, eeuwig lentepunt
Het wordt de tijd tenietgedaan. De tijd waarin het menselijk leven meestal is gevangen. Doordat het menselijk leven onderhevig is aan de tijd, kan het geen inbreuk doen op het heelal, op het volmaakte. De mens mag het universum als ondoorgrondelijk ervaren, maar moet beseffen dat verschijnselen van tijd en eeuwigheid definitief gescheiden zijn:
Puin
Puin ligt daar, wolken neergeslagen in de tijd.
De hemel rond en blind, de grond melaats.
En elke nacht verzwijgt met open mond
het onheil dat zich hier heeft uitgeraasd.
Soms vraag ik: waarom heeft de schepping nooit
een vingerlid verroerd? Maar daarna weet ik weer:
het kleinst gebaar zou zich verlengen tot
een dodelijke breuk in het heelal.
Het is of Mok hier de schepping in bescherming neemt tegen wat de mens op aarde heeft aangericht. Evenzeer tempert hij de eigen opstandigheid. En hij herhaalt het: de mens blijft gescheiden van wat eeuwig is, leeft in tijdelijkheid, is toegerust met een ontoereikend brein en kan met geen mogelijkheid éénworden met het altijd aanwezige:
In de morgen
In de morgen. Ik denk, hoe leeft
het leven, altijd is er evenveel
tussen einder en einder, men kan
het niet verkleinen tot een ogenblik,
een parel in een onbewogen hand.
Altijd zee, het brandend water
altijd gedachten, celbewoners
die op hun muren hameren,
het donker afluisteren en zelfs
hun eigen voetstap die zijn ronde loopt.
Poëzie blijft een pogen, kan wel tot een parel worden maar ligt altijd in bewogen handen. Levende handen, tastend, trillend in de tijd. Geen gedicht kan afdoende zijn, al blijven dichters van het kaliber van Mok bezeten van de droom dat het onmogelijke eens mogelijk gemaakt kan worden. Poëzie blijft een beweging naar iets toe, een reis tijdens welke men uitzicht op het oneindige krijgt. Bij momenten wordt de droom werkelijkheid:
Op reis
Mensen op reis die langzamerhand
vergeten dat zij onderweg zijn;
overal houdt dezelfde horizon
hun zijn onverbiddelijkheid voor;
zij wisselen geen woorden meer, alleen
in hun binnenste praten zij soms
op wat niet komen zal: ontwaken
dat alle hemelen overweldigt,
hun de taal der geboorte teruggeeft,
het eerste en enige woord,
De droom van het onmogelijke kan met anderen worden gedeeld. Die zekerheid die nooit een rationele en bestendige zekerheid kan zijn, verwoordt Mok het meest direkt in het gedicht ‘Vogel in de lucht’:
Vogel in de lucht
Gisteren tweegesprek. Wij zijn verbaasd
over elkaars bestaan, dat poëzie
op benen loopt, handen en ogen
te kort kan komen om zich uit te spreken,
te veel warmte overhoudt om stilten
tot op de grond te doen bevriezen;
onrust die begrip te ruilen zoekt
voor een nooit vernomen woord.
lichamelijkheid, vogel in de lucht
die meer telt dan tien in de hand,
witgloeiend naaldschrift aan de wand,
zekerheid die zichzelf ontvlucht.
Een gedicht na ervaring van een wezenlijk kontakt, een tweegesprek waarin de verbazing om het bestaan centraal heeft gestaan. Poëzie als ‘zekerheid die zichzelf ontvlucht’ omdat de ware poëzie lijnrecht staat tegenover verstarring. Poëzie blijkt een weg naar vrijheid en bevrijding en het verlaten van vaste verwachtings- en denkpatronen. Poëzie. Deze poëzie, want Mok is niet een dichter als velen. Er zijn weinig levende dichters die zoveel tijdelijkheid en eeuwigheid in hun werk kunnen en durven toelaten, die bij elk gedicht zoveel zekerheid durven los te laten en zich toch zo direkt over het bestaan uitspreken als Maurits Mok. Hij staat wat dit betreft op eenzame hoogte. Voor wie door vorig werk nog niet overtuigd werd, ter adstructie het gedicht ‘Nomade’. Het lijkt een verhuld zelfportret dat meteen een visie op de mens in de geschiedenis aanbiedt:
Nomade
Een land, er is overal land omheen.
Men loopt wegen, men hoort de lucht
meelopen in bomen, vleugelslagen.
Men ademt onzichtbare ruimten in.
Men is een morgenmens geweest, een kind
met ogen zo rond als de dag.
De wereld was een huis met hechte muren.
Men had een moeder die niet sterven kon.
Het langzame ontwaken: licht en schaduw
die zich verlengen, op verborgen
bewegingen duiden, leven omkleden
Mensen werden meer dan levensgroot.
Men stortte door een hunkerende mond
steilten binnen, hemelen onder de aarde.
Men liet een lichaam na van drogend zweet.
Een volk ontstond, kudde waarin
honger woedde, doodsangst, hartstochten
die grond verloren en zich stenen
| |
| |
Goden verslonden levenslucht, benevelden
de zon, spleten de eenzaamheid,
Alleen wie avondmens werd, reisgenoot
van sterren, wie naar windstilten
zijn denken te verzetten wist,
werd nog gevolgd door morgenlicht.
Hij loopt door land met landen eromheen,
nomade die geen grensgebieden vindt.
Er trekken vleugelslagen met hem mee.
Hij ademt onzichtbare ruimten in.
Mij is geen al dan niet erkend meesterschap bekend dat tot een dergelijk gedicht in staat is. Maurits Moks meesterschap is tot op heden nog niet erkend. Het wordt hoog tijd dat men in literaire kringen anders komt te staan tegenover ‘nomaden’ dan men in andere maatschappelijke groeperingen gewend is. Literatuur dient de vrijheid in het licht te stellen en het licht te gunnen aan degenen die willen kijken.
Literaire onderscheidingen zorgen ervoor dat een groter publiek wordt bereikt. De jongste bekroningen (Gerhardt, Gilliams) tonen het aan. Bekroning van Moks oeuvre zou tevens een zinvolle maatschappelijke daad zijn. Tijdens de bezetting met name is gebleken voor hoeveel duizenden Moks werk dat illegaal verspreid werd, van levensbelang is geweest, Het werk dat hij nu schrijft is naar de tijd gemeten even hard nodig, al heeft men de noodzaak nog niet onderkend. Juist in een tijd van economische crisis en opkomend fascisme, zijn tekenen van verzet en de uitzichten op vrijheid en bevrijding van vitaal belang. De ruimte waarin het individu kan ademen dreigt steeds kleiner te worden. Velen zien al lang geen mogelijkheden meer. In die zin kan Moks werk functioneren als middel tegen verblinding en vervreemding. De huidige maatschappelijke situatie is er een waarin de vervreemding in het wilde weg om zich heen grijpt. Allerlei krachten bewerkstelligen al jaren dat het individu gemanipuleerd wordt; zijn dromen worden teruggebracht tot het verlangen naar stereotiepe ontspanning op ‘vrije’ dagen. Massaal worden mensen naar reservaten verwezen wanneer zij behoefte hebben aan broodnodige ervaringen, natuurervaringen met name. Het hier en nu wordt hun in de ‘vrije’ uren voorgehouden buiten alle historische context om. Waar uitspraken over het bestaan verdacht worden gemaakt, wordt de confrontatie met essentialia moeilijker gemaakt. Een dichter als Mok houdt echter een fakkel brandende. Hij kent de geschiedenis, ook de literaire. Hij staat in die geschiedenis en verheft zijn stem. Het moge duidelijk zijn dat hij voldoende voorbehoud en skepsis bezit wanneer hij zich uitspreekt. Het raadsel en de vraag weet hij van eminenter belang dan het bekende en het antwoord. Maar hij spreekt zich uit, zoals de grote lyrische dichters door de eeuwen heen hebben gedaan. Hij vermeit zich niet in een particulier spel voor enkelingen. Wat hij zegt wordt steeds
geboren uit een innerlijke noodzaak maar richt zich tegelijk tot anderen. Hij zoekt en vindt moeilijkheden, schept openingen, geeft uitzicht op levenskrachten die door geen tijd te temperen zijn. Hij registreert de trillingen van het menselijke lot. Dat is de humane waarde van zijn werk. Daarbij vertekent hij de werkelijkheid niet door de trillingen te doen interfereren. Eénduidige conclusies of beginselen geeft hij niet. De belangrijkste bindende kracht die zijn werk aan de dag legt, is de drang naar vrijheid en bevrijding. Men kan hem vergelijken met de Griekse tragici die de toehoorders huiswaarts lieten gaan met de herinnering aan een katharsis. Tot meer is literatuur niet in staat.
Het zal aan anderen zijn, het publiek te trekken. Maurits Mok heeft zich een leven lang met niets anders kunnen bezighouden dan met de registratie van de trillingen van het lot. Dat hij ondanks de duizelingwekkende trillingen die hij met de vinger op de pols van de tijd moest registreren, toch woorden vond die een katharsis inhouden, maakt hem tot een uitzonderlijke dichter. Bij brood alleen bewijst het met betere argumenten dan hier konden worden aangedragen. Wie denkt dat Moks werk hier wordt weergegeven, kent de niet geciteerde gedichten niet.
Maurits Mok: Bij brood alleen
De Bezige Bij, 56 blz., fl. 16,50
|
|