| |
| |
| |
Maarten 't Hart
Een korte, maar hevige briefwisseling
Kort nadat mijn artikel Feminisme en de tirannie van de biologie in de Gids was gepubliceerd, kreeg ik een brief van mevrouw Romein-Verschoor. Ik had haar in dat Gids-artikel nogal hard aangepakt omdat zij, ook in een Gids-artikel, kort daarvoor nogal harde uitspraken had gedaan over het nut of liever het ontbreken van nut van de biologie bij het begrijpen van het onderscheid tussen de sexen. Ondanks mijn nogal harde uitspraken was de brief van mevrouw Romein-Verschoor heel vriendelijk en ik heb haar ook vriendelijk terug geschreven. Daarna was er over en weer verder - helaas - geen sprake meer van correspondentie. Wel viel mevrouw Romein-Verschoor mij aan op grond van een artikel in Vrij Nederland. Dat artikel, een recensie van het magistrale boek van E.J. Dijksterhuis. De mechanisering van het wereldbeeld, bevatte ook een uitval tegen het feminisme. Ik schreef in dat stuk dat mannen die echt iets nieuws op het gebied van de natuurwetenschap hadden gepresteerd net zo goed hun hele leven lang onderdrukt waren als vrouwen dat veelal nu nog zijn, dat ze gepest, tegengewerkt, onderdrukt werden en dat er dus geen grond voor is om te stellen dat vrouwen niets gepresteerd hebben op het gebied van de natuurwetenschap omdat zij onderdrukt zijn. Want mannen die op dit gebied echt iets groots deden, zijn ook altijd onderdrukt. Hiertegen kwam mevrouw Romein-Verschoor in opstand. Daarna was het weer enige tijd stil, maar toen verscheen er in 1977 in Opzij een nogal lang artikel van mevrouw Romein-Verschoor dat in de vooraankondiging een definitieve afrekening heette te zijn met Maarten 't Hart. Toen het artikel eenmaal verscheen, bleek het een uiterst beheerste en redelijke bestrijding te zijn van een aantal van mijn denkbeelden, en allerminst een afrekening (en trouwens ook zo niet bedoeld). Ik reageerde daarop met een kort weerwoord dat ook in Opzij werd afgedrukt en stuurde dat weerwoord ook rechtstreeks naar mevrouw Romein-Verschoor. Daarop ontving ik
van haar een heel aardige brief, waarop ik weer antwoordde. Zo hebben wij tweemaal een brief aan elkaar geschreven. Mijn twee brieven zijn helaas nogal haastig geschreven en daarom stilistisch niet altijd even goed, maar de twee brieven van mevrouw Romein-Verschoor zijn met grote zorg geschreven en lijken mij de moeite waard gepubliceerd te worden. Hadden wij nog wat langer met elkaar kunnen corresponderen dan geloof ik zeker dat het wederzijds tot veel begrip voor elkaars standpunt zou hebben geleid. Trouwens: uit het feit dat mevrouw Romein-Verschoor het boek van Anja Meulenbelt, De schaamte voorbij, net zo grondig verfoeide als ik het doe, mag worden afgeleid dat zij athans voor deze vorm van hedendaags feminisme net zo weinig voelde als ik doe. Misschien dat de correspondentie zou zijn voortgezet als mevrouw Romein-Verschoor niet, kort nadat ik haar mijn boekje Laatste Zomernacht had toegestuurd, kwam te overlijden.
| |
Laren, 29 augustus 1975
Beste mijnheer 't Hart,
Ik kom u even bedanken voor de lectuur van uw Gids-artikel over ‘feminisme en de tirannie van de biologie’, waar ik veel van geleerd heb. Niet alleen dat het ‘jammer is dat alle feministische literatuur stamt van vrouwen die geen natuurwetenschappelijke opleiding hebben gehad’. Want hoewel ik zelf mijn tekort aan biologische scholing betreur - een mens heeft aan éen leven niet genoeg - heb ik me al eerder geërgerd aan de verwarrende lekendiscussies over genene en hormonen zonder daar zelf een redelijk gezichtspunt tegenover te kunnen stellen. Vandaar dat de ‘biologische’ uitspraken in mijn artikel, waar u, ik neem aan terecht, over valt, in de vragende vorm gesteld zijn. Maar uw artikel heeft me nog eens opnieuw op de vraag gedrukt, hoe die toon van verbittering zich in het hedendaags feminisme zo opdringt. U zelf schrijft over ‘een soort verbittering, omdat de mens een biologische verschijning is’.
We moeten er natuurlijk wel vanuit gaan dat het feminisme in welk tijdperk dan ook (het huidige, dat van een eeuw geleden en het nu vrijwel vergeten, maar zeer merkwaardige uit de 18de eeuw) geen wetenschappelijke activiteit was en is, maar een sociaal-politieke, een actie tot bewustmaking en propaganda van ideeën. Het uitgangspunt is het groeiend inzicht van de vrouw over haar positie in de bestaande maatschappij, d.w.z.
| |
| |
hoe die positie geworden is op grond van het biologisch gegevene en zoveel eeuwen geschiedenis en traditie, waarin dat biologische in en door mannen beheerste wereld geïnterpreteerd werd.
Want niet om u lik op stuk te geven, maar de bioloog die het feminisme gebrek aan biologisch inzicht verwijt, is zich vaak weinig bewust van de tirannie van geschiedenis en traditie. Natuurlijk vormen biologische en historische gegevens een wel haast onontwarbaar kluwen, maar wanneer u (blz. 318) schrijft: ‘Daarom is het in de ethologie gebruikelijk om te zeggen dat het onmogelijk is om een onderscheid te maken tussen aangeboren en aangeleerd gedrag, dan is mij dat in alle bescheidenheid te biologisch en te weinig menselijk-historisch gedacht, in zo verre daar een geweldige factor verwaarloosd wordt: die van het in geschiedenis en overlevering vastgelegde collectieve geheugen van de mensheid.
U zegt wel: ‘Uit biologische gegevens kunnen we dan ook in de eerste plaats leren dat er domweg geen mannelijk en vrouwelijk gedrag bestaat’, toch kunnen we geen stap doen zonder dat die als mannelijk of vrouwelijk beoordeeld wordt en altijd naar normen die zich vaak biologisch voordoen, maar die in wezen traditioneel-historisch zijn. D.w.z. mannelijk en vrouwelijk gedrag bestaat in de realiteit wel, wordt in miljoenen gevallen opgemerkt, positief of negatief beoordeeld en daardoor geaccentueerd en helemaal daargelaten of we dat verschil onderdrukt of verdoezeld willen en kunnen zien, wanneer een truttige mevrouw tegen mij zegt: ‘u heeft geschiedenis gestudeerd, hè, dat vind ik nou helemaal geen vak voor een vrouw. Ik zou niet graag willen dat mijn dochter dat koos’, dan zijn m.i. de biologische gronden ver te zoeken.
Zo zou er ook niet gezocht behoeven te worden naar de biologische man-vrouw normen omtrent kleding die in de eerste plaats sociaal-historisch zijn en dus wisselend. Grieken en Romeinen droegen geen broeken, hun toga's doen meer denken aan een wikkelrok. Maar Chinese vrouwen droegen vanouds wel broeken, terwijl mandarijnen in een soort ‘chamberloek’ liepen. Tot in onze eeuw droeg de mannelijke kleuter rokjes. De broek is oorspronkelijk een (Germaans?) ruiterkledingstuk. Karel de Grote wordt meestal in een soepjurk afgebeeld en de hele mannelijke geestelijkheid heeft eeuwenlang in pijen en soutanes gelopen. In het sociale vlak probeert de lager gewaardeerde altijd de hoger gewaardeerde te evenaren of na te apen. Zodra de confectie dat mogelijk maakte, kleedde de arbeider op z'n zondags zich als heer, zijn vrouw als dame en zo deed de emancipatie de vrouw naar de broek, de jekker, de zuidwester grijpen, maar niet andersom want daarmee zou de man zich kleineren.
Er is evengoed een tirannie van de geschiedenis als van de biologie, het is er alleen een die wisselt of beter: die veel sneller wisselt. Ik geloof dat daarom de vrouwen, toen ze zich van hun achterstand bewust werden, daartegen het eerst in verzet zijn gekomen. In mijn Gids-artikel heb ik willen nagaan in hoeverre het verzet tegen de tirannie van de biologie, dat ik typisch acht voor het huidige feminisme althans voor een deel ervan, samenhangt met de wijze waarop de ‘seksuele revolutie’ in het maatschappelijke verkeer en niet minder in de met de pornografie concurrerende literatuur de vrouw de rol opdringt van lijdzaam en biologisch bepaald (en dus voorbestemd) object van zijn uit de traditioneel historische tirannie bevrijde seksualiteit.
Het is duidelijk, dat ik niet onkritisch sta tegenover dit soort eenzijdige bevrijding. Ik ben er mijn leven lang voorstander van geweest dat ieder mens en dus ook iedere vrouw in beginsel recht heeft op een zo groot mogelijke vrijheid die de vrijheid van anderen niet in de weg staat. Ik sta achter de huidige emancipatiebeweging in zo verre ze zich ervan bewust toont dat die beweging in de eerste helft van onze eeuw min of meer is blijven steken en om voltooiing vraagt. Maar ik zeg: non tali auxilio tegen die vrouwen die zich in hun ergernis niet keren tegen hun ‘biologische’ verrederaars, maar tegen hun biologische functies. Ik zal niet beweren dat ik als tiener niet geleden heb onder wat de Engelse vrouwen ‘the curse’ noemen en die me nog al dwars gezeten heeft. Maar ik vind het malligheid om een normale zwangerschap onder niet ongunstige milieuomstandigheden als een zware beproeving voor te stellen, eerder het tegendeel.
U kent vermoedelijk het verhaal van Margaret Mead over een van haar Zuidzee-eiland-volkjes waar de jonge man een soort rituele wedergeboorte ondergaat door hem uit een pseudobaarmoeder te toveren met de zin: niet een vrouw heeft je gemaakt, maar wij mannen. Wel nu, ik zou het gevoel hebben dat ik mezelf weggooide en als inférieur stempelde, wanneer ik me het ‘voorrecht’ liet ontnemen dat die Zuidzee-mannen zo duidelijk onderkenden door... het na te apen. Ik zou zelf de emotioneel-intellectuele ervaring en bewustwording van drie zwangerschappen en bevallingen niet graag uit mijn leven wegcijferen en niet graag uit mijn leven willen wegdenken en superioriteit voor mijn sekse opeisen, al sluit ik de mogelijkheid niet uit, lijkt het me zelfs waarschijnlijk dat vrouwen (en mannen) die over vijftig jaar hun (nog altijd gewenst) kind-uit-een-reageerbuisje aan de kliniek afhalen daar een soortgelijke emotionele ervaringssfeer omheen zullen spinnen, omdat we nu eenmaal bij reageerbuisjes alleen niet leven kunnen.
Natuurlijk heb ik als levendig kind gewenst een jongen te zijn die in bomen mocht klimmen en in open water zwemmen. Maar in mijn herinnering heeft dat toch niet zo lang geduurd. Want al ben ik blijven staan op gelijke rechten en kansen, al ben ik me vaak bewust geweest van discriminatie en al heb ik nooit berust in wat me als ‘vrouwelijk’ werd opgelegd, ik zou het als de vernedering van een minderwaardigheidsgevoel ervaren, wanneer ik afstand zou willen doen van die vrouwelijke identiteit, waarin ik me thuis voel als in een oude jas waar je geen afstand van kan doen. Ik geef toe een ondefinieerbare situatie bepaald door de (ook al niet onwrikbare) tirannie van de biologie en de veel sneller wisselende tirannie van de sociale normen.
Met nogmaals mijn dank voor uw correcties en vriendelijke groeten.
| |
Leiden, 11 september 1975
Zeer geachte mevrouw Romein-Verschoor,
Heel veel dank voor uw uitvoerige brief! Na uw brief betreur ik het enigszins dat ik mij nogal fel over uw uitspraken heb uitgelaten. Maar het is toch moeilijk te verwerken als je als bioloog, al is het dan maar vragenderwijs, zo buiten spel wordt gezet. Daar komt bij dat ik al jaren werk met stekelbaarzen en dan is het om de een of andere reden moeilijk te verwerken om te lezen over ‘stekelbaarsjeshuwelijk’. Je hebt dan het gevoel dat je werk als niet serieus te nemen terzijde wordt verschoven. Maar misschien zou dat soort overgevoeligheid niet omgezet mogen worden in nogal heetgebakerde uitspraken over kerkvaders.
Ja, de verbittering waar u over schrijft! Het is heel moeilijk om daar als man in te komen. Deze zomer nog heb ik dat weer gemerkt. In Neuchatel moesten wij ons inschrijven in een hotel en omdat ik nog bezig was met de koffers stelde mijn vrouw aan de hotelhouder voor dat zij het formulier zou invullen. Maar daar was geen sprake van, dat kon alleen de man maar doen, nee, het was onmogelijk dat mijn vrouw dat deed. Mijn vrouw was daar echt woedend over, ik vind zoiets wel volstrekt belachelijk maar ik kan me er toch niet kwaad over maken. Maar ja, juist daarom is het zo moeilijk, geloof ik, om als man iets te begrijpen van de feministische literatuur. En daarom klaag ik er ook over dat er geen feministische literatuur van vrouwelijke biologen is. Al die sociologen of pseudo-sociologen staan zo ver van mij af dat dat op zichzelf al een barriere vormt.
| |
| |
Weliswaar kan ik iemand als Evelyne Sullerot heel goed volgen, maar als ze dan plotseling begint met een hartstochtelijk betoog tegen het zelf voeden door de vrouw van een baby denk ik: hoe is dat nu toch mogelijk? Ik zou er, als bioloog, zo blindelings vanuit gaan dat het beter is om het kind zelf te voeden omdat de organen daar nu eenmaal voor aanwezig zijn en omdat moedermelk vanzelfsprekend beter is dan elke andere melk omdat nu eenmaal in de loop van de evolutie is uitgeselecteerd dat de meest optimale voeding voor het kind dat moet opgroeien die melk is, dat ik niet kan begrijpen dat iemand er anders over denkt. Gedragsonderzoek over interactie tussen moeder en kind is de laatste tijd veel uitgevoerd. Daaruit is gebleken dat kinderen die van de eigen moeder borstvoeding krijgen een betere relatie met de moeder ontwikkelen dan kinderen die dat niet krijgen. Als bioloog ben ik daar al min of meer a priori van overtuigd, wat natuurlijk ook wel gevaarlijk is. Hetzelfde geldt ook voor het zelf kinderen krijgen versus het reageerbuisje. U schrijft over emotionele ervaringssfeer rondom dat reageerbuisje en dat zal stellig ook wel gebeuren. Maar ook in dit geval heb ik sterk de indruk dat die emotionele ervaringssfeer niet voldoende zal zijn om de echte ervaringssfeer die een geboorte met zich meebrengt, te vervangen. En het is die sfeer die biologisch gezien zo uitermate functioneel is en die in de loop van de evolutie heel langzaam is ontwikkeld (en ook nog maar weinig door cultuur is beïnvloed) die waarschijnlijk helemaal niet gemist kan worden. Er is interessant onderzoek in Engeland gedaan aan de relatie tussen moeder en kind en daarbij is vooral gekeken naar de zelfstandigheid van het kind ten opzichte van de moeder en naar het eventueel sterk gebonden zijn aan de moeder. Daarbij viel het op dat bepaalde kinderen heel sterk afweken van alle andere kinderen, ze waren veel zelfstandiger dan de andere kinderen, hadden een betere relatie met de
moeder en de vader, groeiden beter, enfin, nog een heel aantal dingen meer. Men begreep aanvankelijk niet wat daar de oorzaak van kon zijn. Tinbergen deed toen de suggestie om eens te onderzoeken of er iets bij de geboorte van die kinderen kon zijn gebeurd. Men onderzocht dat. Wat bleek nu: al die kinderen waren in de taxi geboren onderweg naar het ziekenhuis en daardoor had de moeder-kind relatie zich veel beter kunnen ontwikkelen dan in de onpersoonlijke sfeer van het ziekenhuis. Zulke gegevens lijken mij toch heel belangrijk. Maar in de feministische literatuur is duidelijk een trend aanwezig om juist geen rekening te houden met dit soort gegevens en om gewoon maar te vergeten dat de mens toch in de eerste plaats een biologisch verschijnsel is.
Ik ben met u eens dat vanzelfsprekend bij mensen de geschiedenis en de in het collectieve geheugen van de mensheid vastgelegde overlevering een zeer grote betekenis heeft. Maar ook die geschiedenis en die overlevering wordt beïnvloed en is niet los te denken van de mens als biologisch wezen. Dat is de achtergrond van mijn opmerking over het niet te onderscheiden verschil tussen aangeboren en aangeleerd gedrag. Wat dat betreft ben ik er niet zo zeker van dat er niet gezocht zou hoeven worden naar biologische normen omtrent kleding. Ik weet hier zelf niet zoveel van maar ik kan U in dit verband verwijzen naar een opstel van F. Sierksma in Ethologie, de biologie van gedrag: ‘De geklede aap tussen ethologie en antropologie’. Veel van wat hij zegt is nogal speculatief, zoals altijd bij hem, maar er blijkt toch wel uit zijn gegevens dat er ook biologische normen in het spel zijn bij de wisselende modes. In ieder geval is biologisch gezien te verwachten dat de mode wisselt omdat elk organisme, dus ook de mens, snel habitueert aan bepaalde prikkels. Mode veranderingen zorgen voor een steeds nieuwe prikkelsituatie en dat is toch wel degelijk iets dat biologisch bepaald is.
Misschien zal het u verbazen om te horen dat ik, vooral voor en in de puberteit vaak gewenst heb een meisje te zijn. In de feministische literatuur lees je altijd dat meisjes wel graag jongens willen zijn maar dat het omgekeerde nooit voorkomt. Dat is toch beslist niet waar. Van O.M. de Vaal heb ik gehoord dat er veel meer aanvragen zijn van mannen om van geslacht te veranderen dan van vrouwen en hetzelfde is ook in de V.S. en in Canada, waar nogal wat geslachtstransformaties worden uitgevoerd, het geval. Ik zou daaruit bepaald niet willen concluderen dat mannen onderdrukt worden of zoiets maar ik heb wel de indruk dat sommige vrouwen niet erg beseffen dat het niet altijd even prettig is om een jongen te zijn. Wat Andreas Burnier daar zo af en toe over schrijft vind ik ontstellend simplistisch.
Ik heb stellig de indruk dat de feministische beweging niet veel verder zal komen als ze sterk de nadruk blijft leggen op het Rollen-idee en op de conditionering tot jongen en meisje. Nog maar een paar dagen geleden las ik een boeiend artikel over onderzoek aan baby's waarbij gebleken was dat pasgeboren mannelijke baby's heel ander huilgedrag vertonen dan pasgeboren vrouwelijke baby's. Het gevolg daarvan is dat reeds vanaf de allereerste dagen na de geboorte de moeder zich tegenover een jongen heel anders gedraagt dan tegenover een meisje. Dat is niet het begin van de conditionering tot jongen en meisje, integendeel, het is een soort van conditionering van de moeder waar ze nauwelijks onderuit kan want als een kind huilt, reageer je nu eenmaal als moeder. Doordat de moeder zich zo anders tegen een jongen gedraagt als een meisje gaan die baby's zich ook weer anders gedragen enz. Het is echt niet zo eenvoudig om dit soort van verschijnselen te doorbreken en het blijven hameren op rollenspel en conditionering zal de Kate Milletts c.s. lijkt me niet veel verder brengen. Dat betekent niet dat ik niet zou wensen dat er veel verandert maar het lijkt me nuttig als de feministen zich wat meer met werkelijke feiten zouden bezighouden inplaats van met een soort van onbewezen dogma's.
Met vriendelijke groeten,
P.S. Ik hoop niet dat u uit het slot opmaakt dat ik u verwijt dat u uitgaat van onbewezen dogma's. Uw artikel in de Gids vond ik een verademing na de boeken van Kate Millett, Shulamith Firestone, Germaine Greer, Eva Figs en nog een aantal anderen. Maar het valt me, ook hier in Leiden onder studenten, wel op dat juist de sterk polariserende en verbitterde uitspraken van deze vrouwen de studentes bijblijven (voorzover ze ze lezen wat helaas zelden het geval is).
| |
Leiden, 14 februari 1977
Zeer geachte mevrouw Romein-Verschoor,
Bijgaand stuur ik u mijn antwoord op uw stuk in het blad Opzij. Ik vond het, zeker na de vooraankondiging, een stuk waarop ik zeker wil ingaan en dat ik niet als een ‘afrekening’ naast me neer mag leggen. Ik betwijfel overigens of Opzij mijn antwoord plaatst en daarom stuur ik het u maar rechtstreeks. Het enige waarover ik een beetje bedroefd was in uw stuk was de opmerking, aan het eind, dat ik beunhaas in de menskunde. Dat slaat dan blijkbaar vooral op mijn stuk over incest. Maar u geeft helemaal geen argumenten tegen mijn theorie, u zegt alleen maar dat ik daar ontspoor, dat is toch niet helemaal een discussie op academisch niveau. Dat stuk over incest is toch vooral een literaire beschouwing en ik moet zeggen dat dat één van m'n weinige stukken is, waarop ik na zoveel tijd, nog steeds trots ben omdat het een samenhangende visie geeft op een groot aantal literaire werken en bovendien die visie ook nog in verband brengt met het probleem incest-vermijding bij dieren en mensen.
Met hartelijke groeten,
| |
| |
| |
Laren N.H. 17-2-1977
Beste mijnheer 't Hart,
Mag ik beginnen met een ding recht te zetten? Die domme uitspraak over een definitieve afrekening stamt niet van mij en ook niet van de redactie van Opzij, maar van de Opmaak, een ongrijpbare macht in het krantenbedrijf, waarmee ik het wel eens meer aan de stok heb gehad en die ook in dit geval niet te achterhalen was. Je kan met niemand afrekenen voor hij dood is en dan nog? Ik vond dat geval daarom zo vervelend, omdat zo iets ergernis wekt en ergernis je eetlust en je smaak bederft, ook waar het voer van de maaltijd de argumenten van de tegenpartij zijn die je dan met een vies gezicht gaat bekijken.
Ik zal Opzij vragen of ze een korte repliek van mij onder uw stuk willen plaatsen, want wij kunnen niet verlangen, dat ze ons in een beknopt feministisch maandblad onbeperkt ruimte geven om onze discussies over de onderlinge verhouding der wetenschappen uit te vechten. Nou ja, vechten? Ik wil daar wel in deze brief nader op in gaan.
Als ik het historisch bezie (een beroepsdeformatie misschien), blijken alle wetenschappen zich ontwikkeld te hebben van mythevorming, fabulieren omtrent ‘oorzaken’ religie naar waarnemen en afleiden. (U heeft zoveel gelezen, ook dat mooie boekje van Henri Frankfort: Before Philosphy?) Zie natuur- en sterrenkunde. De menswetenschappen blijven veel langer in het fabulierende genre steken, vermoedelijk, omdat ze nog veel moeilijker als wetenschap aan te pakken zijn. Toen we ten slotte geschiedenis, psychologie, sociologie, enz. onder de wetenschappen gingen meetellen, ontwikkelden de bedrijvers daarvan een diep minderwaardigheidsgevoel, toen ze ondervonden hoe weerbarstig hun materiaal was dat zich zelden in getallen met drie decimalen lieten vastleggen. Resultaat een verziekt theoretiseren, een lawine van breedmakend en troebel vakjargon, dat als graten in je keel blijft steken en een rage voor statistieken die door een onvermijdelijk onzekere waarneming aan de basis al te vaak wankele torens worden. We kunnen elkaar de hand reiken als verbeten critici van dat alles.
En dat kunnen we, geloof ik, ook nog op een ander punt. Terwijl de natuurwetenschap van de Babyloniërs naar Newton en Einstein verder uitgroeide, is natuurlijk ook bij de mens zijn nieuwsgierigheid naar en zijn kennis omtrent die mens sterk gegroeid, maar die bleef nog hoofdzakelijk in het fabulierende, m.a.w. is in de eerste plaats vastgelegd in ons collectieve geheugen: de geschiedenis en in de literatuur. Zet maar een aantal grote en kleine klassieken op een rij. En nu begrijp ik best dat u, zonder u zelf als klassiek aan te kondigen als verdienstelijk schrijver van literair-proza, gepikeerd is door de aanduiding beunhaas in de menskunde. Let wel: ik spreek niet over mensenkennis. Dit is geen trucje. Wij hebben allebei onze bezwaren tegen de sociologie. Maar ten eerste meen ik meer recht te hebben als insider mijn vakgenoten te kritiseren - ook omdat ik kan begrijpen voor welke problemen ze komen te staan - dan een outsider die niet in het vak thuis is, maar wel eist, dat de socioloog een voorscholing op zijn terrein krijgt. Dat is tweeërlei weegsteen.
En in de tweede plaats zijn onze bezwaren en de opgeblazenheid niet dezelfde, afgezien van het jargon van - niet alle - sociologen die bovendien niet tot de sociologen beperkt zijn. Kort gezegd: u vindt dat ze te weinig tellen, ik zeg te veel. Ik vind het best dat ook de socioloog en alle menswetenschappers een zo groot mogelijke mate van kwantificeerbaarheid nastreven. Ze beschikken maar in beperkte mate over het experiment en hun eenheden zijn zo eindeloos gevariëerd, dat ze voortdurend gevaar lopen kippen en koeien bij elkaar op te tellen. De geschiedenis kent geen experiment. In plaats van zo verschrikkelijk haar best te doen om ook wetenschappelijk te doen - en onleesbaar te worden - moet ze er trots op zijn, dat ze een muze heeft - wat haar niet ontslaat van de verplichting de waarheid zo dicht mogelijk te benaderen, ten dele met dezelfde middelen die de literatuur gebruikt, want ze is nauw familie van de poèteès. Maar het is nu eenmaal verstandig je familie met enig wantrouwen tegemoet te treden, vandaar dat ik er bezwaar tegen maak, dat u ter adstructie van uw incest-artikel - waar ik best waardering voor heb - gevallen uit de literatuur op een lijn stelt met die uit eigen waarneming. Ik heb eens een studie van een Duitse socioloog gelezen over de positie van de vrouw in de 19de eeuw die daarbij als ‘bron’ o.a. ... de romans van mevrouw Van Ammers-Küller gebruikte. De gevolgen waren desastreus. Maar dat doet er niets aan af dat een (het klinkt wat pedant, maar het laat zich niet anders formuleren) zorgvuldig psychologisch en sociologisch geïnterpreteerde vergelijking van Gogolj en Saltykov met Bukovsky prachtig historisch-sociologisch materiaal oplevert.
Ik zou nog een heleboel kanttekeningen kunnen en ook wel willen maken bij uw artikel, b.v. dat mensen zo veel redelijker
| |
| |
worden in hun polemieken, wanneer ze eens rustig tegenover elkaar gaan zitten dan wanneer het over en weer van de andere kant van de straat gaat, maar ik wil er geen eindeloze litanie van maken. Een punt nog, het punt waar het eigenlijk allemaal om ging: het feminisme.
U heeft gelijk: ik ben geen feministische doordouwer. Wat ik van het befaamde boek van mevrouw Meulenbelt vind, kunt u lezen in het volgende nummer van Opzij. Maar ik ben wel heel vast overtuigd, dat er in deze wereld voor de vrouw - als overigens ook voor andere groepen - nog heel wat recht te breien valt. En daar kom ik toe zo wel van uit persoonlijke ervaring als vanuit historisch inzicht. Maar ik vraag me vaak af: hoe komt het dat de doorsneemens en zeker de doorsneeman op feminisme reageert als iets komisch of tegennatuurlijks. Dat doet men niet tegen proletarisch of negerslavenverzet. Het heeft, geloof ik, te maken met het pijnlijke en soms tragische feit dat de vrouw die tegen haar onderdrukking in verzet komt, zich in het persoonlijke vlak nu net moet keren tegen wie haar beste kameraad zou moeten zijn en vaak is: haar eigen man. Er was iets dergelijks loos met sommige slaven: het uncle Tomtype. Ik ben ook niet ongevoelig voor het verschijnsel, dat het boven de grond komen van het gemeenschapsbesef van de vrouwen - want een ondergrondse congsi is er altijd geweest! - een wat opzettelijk en (tragi)komisch aspect heeft. Juist daarom wordt er zo nadrukkelijk over sisterhood gepraat èn juist daarom reageert wat ik maar de Tros zal noemen met ‘grappen’ als ‘wanneer ze eerst maar eens lekker gepakt worden’. Het was heel zuiver en literair heel knap van Ibsen dat hij Nora niet naar haar ‘zusters’ laat vluchten, maar zo maar in het wilde weglopen. Blijft nog een vraag: waarom valt een zekere Maarten 't Hart steeds grommend als een zenuwachtige chow-chow uit, zodra het woord feminisme valt. Daar ben ik nog niet achter, maar daar zal ik wel achter komen, als ik hem trouw blijf lezen. Dan moet hij wel niet al te veel schrijven, maar de ware schrijver kan nu eenmaal niet laten zelf de aard van het beestje te verraden. Tot zo ver.
Hartelijke groeten,
Het zou verschrikkelijk wezen,
als binnen kort je reputatie was
sneller te schrijven dan jij zelf kan lezen.
| |
Leiden, 23-2-1977
Zeer geachte mevrouw Romein,
Veel dank voor uw brief. Ik moet u zeggen dat ik geen ogenblik gedacht heb dat de tekst over het wellicht definitief afrekenen van u afkomstig was, maar ik vond het wel nodig er in mijn repliek iets over te zeggen.
Ik geloof dat u en ik het toch in veel opzichten met elkaar eens zijn. Ik ben, anders dan u denkt, helemaal niet zo geporteerd voor veel tellen in de sociologie, wel voor goed en onbevangen observeren, zo mogelijk op de manier zoals dat in de natuurwetenschap gebeurt. Rustig en heel precies kijken. Of dat in de sociologie resultaat zou afwerpen weet ik niet, maar vaak krijg ik uit de - schaarse - sociologische studie die ik onder ogen krijg de indruk dat er helemaal niet geobserveerd is. Ik heb daar altijd wat woorden over met mijn zwager, Ot v.d. Muyzenberg, die prof. Wertheim is opgevolgd.
Annie Romein-Verschoor/Foto: A. Romein.
Ik weet ook niet goed waarom ik op het feminisme reageer als iets tegennatuurlijks. Ik heb dat overigens niet altijd gehad; in mijn stuk in De kritische afstand ben ik toch niet anti-feministisch. Maar sindsdien is er zoveel veranderd in het feminisme en zijn er zoveel dogmatismen binnen geslopen in de standpunten der ‘zusters’ (alleen dat woord al doet mij de vuisten ballen, het is of je weer in de kerk zit en een dominee hoort zeggen: ‘Broeders en zusters in onze Here Jezus Christus) dat ik mij steeds meer ben gaan ergeren. Het is natuurlijk waar dat het niet juist is om je te keren tegen de Meulenbelt-achtige vertegenwoordigsters hier in Nederland, maar juist deze vrouwen laten voortdurend van zich horen. Als ik lees in NRC-Handelsblad dat Angenies v. Brandenburg beweert dat vrouwen onzichtbaar zijn in de geschiedenis, laait de woede meteen op. Dat is immers volstrekt niet waar, vanaf Cleopatra tot Golda Meir hebben vrouwen immers enorm veel invloed gehad, ook op de geschiedenis. Engeland zoals het is, is toch ondenkbaar zonder Elizabeth I. Het zijn dit soort ongenuanceerde opmerkingen die maken dat ik telkens uitval. Het treurige is dat je zelf ook ongenuanceerd gaat praten, dat je je a.h.w. aanpast aan het niveau van degeen waartegen je polemiseert. Schrijven erover helpt bovendien niet, het verhardt alleen maar je standpunt. Verder zal het voortdurend uitvallen tegen de feministen wel iets te maken hebben met mijn persoonlijke voorgeschiedenis: altijd ongelukkige verliefdheden, meisjes die je alleen maar honend uitlachten als je schuchter liet merken dat je ze aardig vond, en die dan vervolgens ‘sterke persoonlijkheden kozen’, ‘glamour’-bous, het type mannen waartegen feministen zich nu zo verzetten en waarvan ze het doen voorkomen alsof het het enige type is.
Ik doe mijn uiterste best om minder te schrijven. Gek genoeg is dat heel moeilijk want de redacties van kranten, weekbladen, lit. tijdschriften zeuren mijn kop gek om bijdragen en ik kan moeilijk nee zeggen. Maar u heeft volkomen gelijk en ik zal mij uw raad zeker ter harte nemen,
met vriendelijke groeten,
|
|