Karel Soudijn
Ontroerend volkstoneel
Louis Ferron als dichter
In de jaren zestig heeft de Nederlandse poëzie heel even op de voetballerij van tegenwoordig geleken. De club die alle doelverdedigers opkoopt, is onoverwinnelijk. Hoe meer keepers je op de reserve-bank hebt zitten, des te zwakker speelt de tegenstander. En bovendien: onder al die keepers gaat misschien ook nog wel ergens een talentvolle spits of Spielmacher schuil die wat verder van het doel af in het veld kan worden opgesteld. Ze zijn om te scholen, die keepers.
Wie rond het midden van de jaren zestig met een gedicht in een tijdschrift debuteerde, was niet veilig voor Martin Ros, al wachtte hij met toeslaan ook wel eens totdat je drie gedichten had gepubliceerd. In dienst van de Amsterdamse uitgeverij De Arbeiderspers had Martin Ros tot taak om het jonge talent zo vroeg mogelijk voor de concurrentie weg te kopen. Echt geïnteresseerd in poëzie was men bij de Arbeiderspers niet, zo kan gerust gesteld worden. Maar men ging er van uit dat talent voor het maken van een omnibus te vinden is bij degenen die zich in hun jeugdjaren aan poëzie bezondigen. En omnibussen: dáár ging het toch maar om.
De jonge dichter had het niet zo gauw in de gaten. In de brievenbus trof hij een charmant schrijven van Martin Ros aan. Hij had je tijdschriftpublikatie gelezen. Je werd vriendelijk uitgenodigd om eens langs te komen voor een gesprek: een gedichtenbundel werd in het vooruitzicht gesteld. O ja, voegde Martin Ros er in zijn brief nog aan toe: als je proza in portefeuille had, dan was dat óók heel interessant. Die portefeuille moest je beslist meenemen.
Daar ging je dan, zelfs als je geen proza of een portefeuille had. De dichter wandelde naar de Kerkstraat, waar Martin Ros in een soort van boekenpakhuis zat weggeborgen
Gesprekken met Ros verliepen heel plezierig. Je gedichten waren iets bijzonders. Ze hoorden ook zeker door de Arbeiderspers gebundeld te worden. De Boekvink-reeks was weliswaar naar een andere uitgever afgeschreven (daarin verscheen vroeger de AP-poëzie), maar sinds kort was er een nieuwe reeks waar jouw poëzie precies in paste: de Giraffereeks.
Het was duidelijk wie hier haar nek uitstak: het is heel wat voor een zich socialistisch noemende onderneming om gedichten uit te brengen waar je niet op kunt marcheren. Overigens marcheerden in die tijd de reeksen bij de Arbeiderspers op een imponerende wijze. Iedere paar maanden werd er door Ros en zijn superieuren wel weer een nieuwe reeks bedacht en gepousseerd. Als de grote Floret-reeks niet liep, dan bracht men een kleine Floret-reeks in het veld. Als de kleine ABC-boeken te goedkoop waren, dan werden ze door een grote ABC-reeks vervangen. En toen het pakhuis in de Kerkstraat verwisseld werd voor een paar aardig gerestaureerde pandjes op de hoek van Hekelveld en Kattengat, toen werd dat gevierd met een Kattengat-reeks.
Vlak voordat de jonge dichter een contract kreeg waarin werd vastgelegd dat zijn poëzie-bundel inderdaad in de Giraffereeks zou verschijnen, arrangeerde Martin Ros nog een gesprek. Hij deelde mee dat alles in kannen en kruiken was. Je was écht een veelbelovend talent. Eigenlijk zou je je toch óók aan proza moeten wagen. Ros begreep wel, zoals hij nadrukkelijk liet blijken, dat dichters geen romans of verhalenbundels uit hun mouw schudden. Maar had je er al wel eens over gedacht om een boek te vertalen? Martin Ros zat met een heel vervelend probleem. Hij had de vertaalrechten verworven van een héél bijzonder boek, maar die beroepsvertalers van de Arbeiderspers ... dat waren toch maar mensen met een zeer beperkt talent. Die konden dit boek niet aan. Jij, met jouw bijzondere talent, was echt geknipt om dit boek even in het Nederlands te vertalen. Wilde je het niet eens proberen?
En de dichter, nog blij dat zijn bundel zou verschijnen hapte toe en sloeg aan het vertalen voor anderhalve cent per woord.
Wie een jaar na zijn eerste bundel met een nieuwe stapel gedichten bij de Arbeiderspers kwam, kreeg te horen dat poëzie toch wel moeilijk lag. De verkoop van je eerste bundel was wat minder dan verwacht. De uitgeverij kon niet zomaar een nieuwe bundel uitbrengen. Je zou toch eerst eens met wat verhalen, of een roman, of desnoods met een paar nieuwe vertalingen moeten komen. Je was een echte dichter, dat werd toegegeven, maar misschien kon je het eens met essays proberen. Daarna was er ongetwijfeld weer ruimte voor een nieuwe bundel poëzie. Daar kon je op rekenen.
Zo zien we bijvoorbeeld, dat Gerrit Komrij na een poëziedebuut in de Giraffereeks tientallen boeken moest vertalen voordat er weer een bundel gedichten van hem bij de Arbeiderspers verscheen. Zijn poëzie werd lange tijd naar een andere uitgever afgeschoven. En zo ongeveer zal het ook wel met Louis Ferron zijn gegaan.
In 1965 debuteerde Louis Ferron in het literaire tijdschrift Randstad met een gedicht. In 1967 verscheen in de Giraffereeks van de Arbeiderspers zijn gedichtenbundel Zeg nu zelf, is dit ontroerend? In 1967 en 1968 bracht de Arbeiderspers een paar bloemlezingen uit waarin het jonge talent uit de stal van de uitgeverij te kijk werd gezet. In de bloemlezingen vinden we Louis Ferron weer als dichter terug, maar de woorden waarmee hij wordt geïntroduceerd, klinken onheilspellend. In de bloemlezing Zeggen en schrijven uit 1968 lezen we over Louis Ferron onder meer de volgende bibliografische notitie:
Vertaalde de bundel modern Amerikaans proza met onder meer werk van LeRoi Jones, Jack Kerouac, Selby, etc., die onder de titel ‘Amerika Tegendraads’ is verschenen in de Grote ABC. In voorbereiding: tweede bundel gedichten en een avonturenroman.
Het beeld is inmiddels klassiek. Een tweede gedichtenbundel wordt als beloning in het vooruitzicht gesteld als Louis Ferron eerst nu maar eens met behoorlijk wat proza op de proppen komt. En toen die avonturenroman niet snel genoeg op tafel kwam, hebben ze Louis Ferron kennelijk maar aan het vertalen gezet: tegendraads Amerikaans, dat kan alléén maar iemand met het talent van Louis Ferron in het Nederlands vertalen, zo zal hem wel toegeroepen zijn door de mensen van de uitgeverij die het zo goed met hem meende.