| |
| |
| |
James Brockway
Worstelend met Caliban
Over Oscar Wilde
De familie van Oscar Wilde was van oorsprong Nederlands, wat wellicht veel, zoniet àlles, verklaart. De familienaam van 's werelds bekendste homoseksueel, echtgenoot en vader van twee zoons, was vroeger ‘De Wilde’. De eerste De Wilde in Ierland was een militair, een kolonel, die voor Willem van Oranje (Koning William III van Engeland) had gevochten en die van deze vorst landerijen in Ierland kreeg toebedeeld. Hierna trouwde hij met een Ierse vrouw en werd, zo vertelt de tweede zoon van Oscar, Vyvyan Holland, meer Iers dan de Ieren zelf. Bovendien liet Oscar's vrouw Constance de familienaam in ‘Holland’ veranderen - dat wil zeggen, na het grote schandaal van 1895 en Oscar's veroordeling tot twee jaar gevangenisstraf met dwangarbeid wegens homoseksuele voorkeur (a crime, if ever there was one, die veroordeling.)
Als men een portret bestudeert van Wilde's vader Sir William Wilde toen deze 28 jaar was, zal ook dát veel verklaren. Op dit portret door Bernard Mulrenin ziet zijn vader, met zijn fijne, zachte, om niet te zeggen weke gelaatstrekken, er uit als een delicate jonge vrouw - wat sterk en op een heel amusante manier contrasteert met het uiterlijk van de man op latere leeftijd, met zijn wilde baard, ongeknipte haar en slordige kleding.
Deze vader van Wilde was toen niet slechts een befaamde Ierse oogarts maar tevens een beruchte verkrachter van jonge vrouwen, met inbegrip van zijn patiënten. Ook hij werd voor de rechter gehaald. Ook hij werd schuldig gevonden. Maar de man hoefde slechts één farthing (anderhalve cent) als schadevergoeding te betalen, waarop hij de betrokken jonge vrouw een penny gaf en zei: ‘U bent mij three farthings schuldig, juffrouw!’ In deze twee veroordelingen, van vader en later van zoon, is, tussen twee haakjes, een flagrant voorbeeld van discriminatie te bespeuren, zowel tegen homoseksuelen als tegen vrouwen.
Een andere foto, van Wilde zelf op de leeftijd van twee jaar, een gekleurde Daguerreotype waarop hij zijn haar in ‘sausage curls’ draagt en als meisje in blauw fluweel is gekleed, zegt ons nog iets meer. (Zijn moeder had een dochter willen hebben.) En de moeder dan, de beroemde ‘Speranza’, de dichteres en Ierse patriotte, samensteller van vurige, revolutionaire pamfletten tegen de Engelse onderdrukkers en later om haar literaire salon in Dublin bekend? Had zíj́ niets paradoxaals aan de afkomst van Oscar bij te dragen, behalve dan hem, toen hij nog kind was, als meisje te beschouwen en te kleden? Dat had zij zeker. ‘Speranza’ was niet haar enige pseudoniem. Zij heette Jane Francesca Wilde, geboren Elgee, maar had vroeger onder de naam John Fernshaw Ellis geschreven. Een interessante verwarring, wat geslacht betreft, tekent zich dus zelfs vóór de geboorte van Oscar Fingal O'Flahertie Wills Wilde af.
Is het dan een wonder, dat de paradox een van de meest voorkomende ingrediënten van Wilde's stijl werd? Is het dan een wonder, dat de mannen in zijn werk belangstelling voor zaken tonen, die meestal tot het gebied van de vrouw worden gerekend? (‘The Park is quite lovely now. I don't think there have been such lilacs since the year I met you,’ zegt Lord Henry Wotton tegen Dorian Gray, als hij hem uitnodigt, bij hem te komen)? Is het dan een wonder, dat Wilde een essay schreef met als titel ‘The Truth of Masks’? Bijna het gehele leven van Wilde was theater. Heel zijn werk is ook een soort theater. Met uitzondering dan van The Ballad of Reading Gaol, zijn bekendste maar minst typische gedicht - hierin zit nog een ironische, zelfs bittere paradox - èn zijn in de gevangenis geschreven De Profundis. Het laatste was eigenlijk een brief aan zijn vriend en geliefde Lord Alfred Douglas, waarin Wilde hem verwijten maakt en zijn eigen doen en laten tracht te verklaren. De brief was niet voor het jaar 1950 in extenso uitgegeven (Lord Alfred Douglas was woedend over de verwijten die Wilde hem had gemaakt) en zoals wij weten en T.S. Eliot ook schreef: ‘Human kind cannot bear very much reality’. Lord Alfred blijkbaar ook niet.
Oscar als kind, in een blauw fluwelen jurk.
Voor Wilde was de kunst ‘self-expression’, een ‘performance’. In zijn bekendste esthetische aforisme, schreef hij ‘All art is quite useless’, wat ook een soort theater is. Maar kunst en leven, kunst en werkelijkheid waren voor hem niettemin onscheidbaar. Wilde zag zijn eigen leven als een werk van kunst. De haat, die de filistijnen voor hem voelden wordt hierdoor verklaart, want de filistijnen zijn bang voor de kunst, die voor hen onbegrijpelijk en ongrijpbaar is, en daarom gevaarlijk.
| |
| |
| |
| |
Oscar Wilde tijdens zijn laatste jaren als student in Oxford.
Oscar Wilde wilde van zijn leven een kunstwerk maken, dat was zijn ideaal. En hoewel zijn laatste jaren als banneling in Berneval en Parijs leeg en tragisch waren, hebben de filistijnen dat niet kunnen beletten. Het leven van Oscar Wilde is als een werk van kunst. Hij had de gehele samenleving tegen zich, een samenleving die hem vernietigen wilde. Maar de kunst is onsterfelijk en Oscar Wilde leeft nog steeds.
Niet zonder reden ben ik begonnen met Wilde als 's werelds bekendste homoseksueel te kwalificeren. Want Wilde was en is nog steeds meer dan een briljant Engels auteur van Ierse en ook Hollandse afkomst. (Zijn leven wemelt van de paradoxen). Wilde is ook een begrip. Nee, Wilde is vele begrippen tegelijk. Alvorens een lijst van sommige van deze verschillende begrippen te geven, wil ik eerst op een andere paradox wijzen. Namelijk dit: Wilde was een homoseksuele schrijver die bijna nooit ronduit over de homoseksualiteit schreef. De taboes die hij als auteur doorbrak, waren vooral van esthetische en literaire aard: men heeft The Picture of Dorian Gray, dat sterk door J.K. Huysmans en zijn A Rebours en door Maeterlinck, Théophile Gautier en Mallarmé werd beïnvloed, ‘de eerste Franse roman in de Engelse taal’ genoemd - een roman waarin de Engelse romantiek plaats moest ruimen voor ideeën, en dan ook ideeën over kunst en schoonheid. Ik denk dat dit het was, dat de Engelse samenleving eigenlijk tegen Wilde had. Hij leek te veel op die decadente, gevaarlijke buitenlanders met namen als
| |
| |
Baudelaire, Mallarmé, Verlaine, Huysmans, die dermate ‘verziekt’ waren dat zij durfden te beweren dat de Natuur de Kunst nabootste en niet anders om, en erger nog, dat de Natuur inferieur aan de Kunst was.
Toen mij werd verzocht iets over Wilde voor BZZLLETIN te schrijven, nam ik, met dit idee in mijn hoofd ronddwarrelend, een stuk papier, waarop ik, zonder er eerst over te peinzen, een lijst schreef van verschillende facetten van Wilde als man en als auteur, facetten die wij in Engeland als evenzoveel begrippen zien. Binnen twee minuten had ik er al achttien genoteerd. Ik krabbelde ze in mijn eigen taal en de lijst die hieruit resulteerde leest als volgt:
1. | Oscar Wilde, a name not to be mentioned. |
2. | Wilde the young poet at Oxford, winner of the Newdigate Prize. |
3. | Wilde a leading figure in the Aesthetic Movement of the ‘seventies’, parodied in Punch, in the Gilbert & Sullivan comic opera Patience (1881) and later in American cartoons during his lecture tour. |
4. | Wilde the author of fairytales modelled on Hans Andersen's, but more decorative and fanciful. |
5. | The essayist and moralist, juggler with paradoxes. |
6. | The author of The Picture of Dorian Gray. |
7. | The Paris visitor and author of Salomé in French. |
8. | The playwright - two sides to his plays (late Victorian society melodramas and witty comedy with farcical situations). |
9. | The brilliant conversationalist at the dinner table. |
10. | The traveller in Europe (France, Italy) and liver of the gay life. |
11. | The successful society man and spendthift. |
12. | The lover and companion of Lord Alfred Douglas. |
13. | His trial and disgrace. Attraction to low life under the glitter of society life. |
14. | The humiliated, imprisoned Wilde. |
15. | The author of De Profundis. |
16. | The author of The Ballad of Reading Gaol. |
17. | The lonely, ailing exile in France. Habitué of homo bars. |
18. | Wilde the martyr, later resurrected to fame, with brilliant theatrical performances of his work in the late ‘thirties and since. |
Het viel mij later op, dat ik spontaan begonnen was met het beeld van Wilde uit mijn vroegste jeugdjaren, toen je nog steeds nauwelijks over hem mocht spreken (zeker niet in de aanwezigheid van de oudere generatie, mijn vader en moeder, en in de familiekring), maar dat ik verder vrij chronologisch over hem heb gedacht.
Bij het uittypen van de lijst, doemden steeds meer beelden van 's mans persoonlijkheid, leven en werk op, die men evenzeer als begrippen kan beschouwen. Wilde als ‘dandy’ elegant gekleed met een groene anjer in zijn revers. Wilde als trotse, zelfbewuste, geslaagde toneelschrijver en ‘wit’, die van The Green Carnation, een cru-e satire op hem in de vorm van een roman, zei: ‘I invented that magnificent flower. But with the middle-class and mediocre book that usurps its strangely beautiful name, I have, I need hardly say, nothing whatsoever to do. The flower is a work of art. The book is not.’ Het was namelijk dit soort bravoer, dit soort tartende hoon en verachting voor zijn tegenstanders, deze trots en ijdelheid zelfs, die tot zijn ondergang leidden, toen hij voor de rechter stond: hij had toen veel verstandiger gedaan, een toontje lager te zingen, maar dat was niets voor hem. Ook dit aspect van Wilde is voor ons een begrip geworden: de begaafde, intelligente man, die in de wereld van grove mensen met vaak lage gedachten, een kwetsbaar kind was gebleven.
Dan is er ook de Wilde die een ‘society snob’ was. De vier verhalen in A House of Pomegranates (1891), dat als boek aan zijn vrouw Constance was opgedragen, had hij eerst, verhaal na verhaal, aan verschillende vrouwen uit het society leven van Londen opgedragen: aan de Ranee van Sarawak (Lady Brooke), aan Lady Desborough, aan Alice, Prinses van Monaco en aan Margot Tennant, die als Mrs. Asquith de vrouw van de Eerste Minister werd.
Oscar Wilde in een met bont afgezette jas, die hij voor zijn reis naar Amerika kocht.
In verhalen van minder esthetische allure als de veel speelsere, satirische Lord Arthur Savile's Crime, The Canterville Ghost en The Model Millionaire treffen wij een Wilde aan, die zelfs een verbluffende overeenkomst toont met W.S. Gilbert, die zo geestig in zijn comic opera Patience (1881) de draak had gestoken met de Aesthetic Movement en dus ook met Wilde. Net als Oscar Wilde zelf, zijn de ‘Gilbert and Sullivan Operas’ (soms de ‘D'Oyly Carte’ of de ‘Savoy operas’ genoemd) in Engeland een begrip. (D'Oyly Carte was de impressario en bouwde het Savoy-theater uit de winsten, die hij verdiende met deze geweldig populaire reeks opera's van sociaal-satirische en absurdistische aard, vol gekke situaties.)
Het is wellicht verstandig, hier iets over deze reeks héél Engelse
| |
| |
opera's en over Patience in het bijzonder te vertellen. Het zijn in totaal 13 opera's, waarvan alleen de laatste twee (Utopia Limited, 1893, en The Grand Duke, 1896) geen daverend succes waren. In de eerste opera Trial by Jury (1875), een korte eenakter waarin, in tegenstelling tot al de andere opera's, geen gesproken dialoog voorkomt, wordt de Britse rechtspraak, met een rechter en twaalf juryleden, die onpartijdigheid suggereren maar dit alles behalve zijn, op een vrolijke wijze aan de kaak gesteld. In andere opera's drijft de scherpe en vaak meedogenloze Gilbert, de librettist, die spot met, onder andere, de Britse Eerste Kamer (The House of Lords), de monarchie, het feminisme, de Engelse laat-18e eeuwse Gotische roman, enz., enz. Het succes was geweldig, maar de intelligentsia en de estheten keken neer op de produkten van Gilbert and Sullivan - zij vonden dat de opera's te ‘middle-class’ waren.
In Patience, de vijfde opera in de reeks, was niet Wilde zelf maar de gehele ‘Aesthetic Movement’, waarmee Wilde immers sterk werd geïdentificeerd, het doelwit van Gilbert's spot. Zelfs de dichters die de twee hoofdrollen in de opera spelen (Reginald Bunthorne en Archibald Grosvenor), zijn geen exacte portretten of karikaturen van Wilde, hoewel beide figuren enkele facetten van hem en zijn estheticisme uitbeelden. Beide dichters dragen bijvoorbeeld fluwelen pakken met zijden kousen tot de knie: Bunthorne in groen-geel (‘Greenery-yallery, Grosvenor Gallery’ - een toespeling op een kunstmuseum van die dagen en de voorkeur voor saaie kleuren) en Grosvenor in het zwart. Bunthorne draagt in zijn hand een witte lelie (zoals, beweerde men, Wilde dat ook deed) en zingt een lied waarin de regels:
You must walk down Piccadilly, with a poppy or a lily
voorkomen. In hetzelfde liedje geeft Bunthorne toe dat zijn gehele gedrag als dichter en estheet maar aanstellerij en bedrog is, om de aandacht te trekken van vooral de grote groep jonge vrouwen die met de kunst dwepen... een duidelijke toespeling op de jonge dichter Wilde, maar ook de hysterische aanhang(st)ers van de ‘Aesthetic Movement’. Gilbert laat deze jonge vrouwen de volgende spottende regels zingen:
Twenty lovesick maidens, we,
Lovesick all against our will,
Twenty years from now we'll be
Twenty lovesick maidens still.
Beide dichters voelen niets voor hun aanbidsters maar zijn op Patience - een melkmeisje zonder enig begrip voor kunst - verliefd. Dit is reeds voldoende om te laten zien dat de satire in Patience niet rechtstreeks op Wilde gericht was maar eerder op aanstellerij onder de bewonderaars van de kunst. Maar Gilbert's tekst belichaamde wel de kritiek, de afkeur en de vrees, die de filistijnen, de Britse ‘middle-classes’, de bankiers, ambtenaren, slagers en kruideniers, voor de kunst voelden, of in ieder geval, voor figuren als Wilde, die de kunst voorop in hun leven stelden. En die aanval nam dan een vorm aan waarin ze zulke mensen als aanstellers en bedriegers voorstelden. Dit is heel belangrijk, wat Wilde betreft, want dat vooral, daar ben ik van overtuigd, nam de Britse samenleving hem kwalijk. De kunst als het allerbelangrijkste in het leven voor te stellen, dàt was decadent: erger nog: dat was verraad van hun bourgeois-idealisme. Iemand, die zoiets doet, moet een poseur zijn. Maar hij was ook gevaarlijk voor dat idealisme van vlijtig en nuttig zijn en veel geld verdienen, en hij moest daarom worden vernietigd.
Constance Mary Wilde (geb. Lloyd), Oscar's vrouw.
Sarah Bernhardt, geportretteerd door Jules Bastien Lepage in 1879. Zó zag de actrice er uit, toen Wilde haar voor het eerst ontmoette.
Dit echter kwam veel later. Merkwaardigerwijs nam Wilde het Gilbert in 1881 helemaal niet kwalijk dat hij Patience geschreven had. Integendeel, het succes van de opera betekende nog meer publiciteit voor hem en toen Rupert D'Oyly Carte hem uitnodigde naar Amerika te gaan voor een lezing-tournée (eigenlijk alleen als een reclamestunt voor de opera in dat land)
| |
| |
greep Wilde deze kans, om naast meer publiciteit ook flinke inkomsten voor zichzelf te verwerven.
Sir William Wilde, Oscar's vader.
Lady Wilde, Oscar's moeder, een tekening van Morosini.
Als wij nu naar de verhalen in Lord Arthur Savile's Crime terugkeren, ontdekken wij iets, dat Wilde's sportieve en verstandige houding tegenover Gilbert's satire helpt verklaren. Want, wonder boven wonder, in deze verhalen van de superestheet Wilde treffen wij een lichte satire aan die, zoals ik reeds schreef, onvermijdelijk aan de middle-class satirist W.S. Gilbert doet denken. Daar, bijvoorbeeld, waar Wilde in The Canterville Ghost een rijk Amerikaans gezin van republikeinse overtuiging in een landhuis plaatst met al de attributen en tradities (de spook incluis) van de Engelse aristocratie. Tegen het eind van het verhaal schrijft Wilde over de dochter van de republikeins-gezinde Amerikaan: ‘Virginia received the coronet, which is the reward of all good little American girls’.
Maar er is meer overeenkomst in deze verhalen tussen de twee uiterst verschillende Wilde en Gilbert dan louter satirische opmerkingen. De ondertitel van Lord Arthur Savile's Crime (1891) luidt ‘A Study of Duty’. In het verhaal voorspelt een helderziende, dat Lord Arthur een moord zal begaan. Hij staat op het punt om te trouwen, en wil uit plichtsgevoel de moord plegen, vóórdat hij trouwt. Hij raakt hierdoor in een reeks absurde situaties, waarbij de ene poging tot moord na de andere mislukt. Dit is puur W.S. Gilbert. In twee van zijn comic opera's worden mannen op dezelfde manier geplaagd. In The Pirates of Penzance (1879) is het de jonge Frederick, die tot zijn 20ste verjaardag in dienst moet blijven met een troep piraten. Hij ontdekt dat hij op 29 februari geboren is zodat hij tachtig jaar moet leven doordat hij twintig verjaardagen zal hebben gehad en dus ‘officieel’ twintig jaar oud zal zijn geworden. De ondertitel van Gilbert's opera luidt: ‘The Slave of Duty’. En in de opera Ruddigore (1887) moet de held, een boze baron, iedere dag de een of andere misdaad begaan om in het leven te blijven - alweer een overeenkomst met de Lord Arthur Savile van Wilde.
In Gilbert's comic opera The Gondoliers (1889) vernemen twee gondeliers van strenge republikeinse overtuiging, dat een van hen - men weet nog niet welke - een koning is, waarna Gilbert de spot drijft met hun wankele republikeinse opvattingen en dat zij genieten van de rijkdom en elegance van het leven in een koninklijk paleis. Het is moeilijk Wilde's verhaal The Canterville Ghost over de Amerikaanse Minister te lezen, zonder aan Gilbert's comic opera van twee jaar daarvoor te worden herinnerd. Ook niet, als men dit kleine stukje dialoog van Wilde tegenkomt, dat ook Gilbert zou hebben kunnen schrijven:
Virginia: Once in New York, you are sure to be a great success. I know lots of people there who would give a hundred thousand dollars to have a grandfather, and much more than that to have a family ghost.
Ghost: I don't think I should like America.
Virginia: I suppose because we have no ruins and no curiosities.
Ghost: No ruins! No curiosities! You have your navy and your manners.
En zo zou ik kunnen doorgaan. Bijna iedere keer dat ik in de laatste weken werk van Wilde zat te lezen, kwam ik weer tegen nieuwe aspekten van de man en zijn werk. De man en zijn werk. Ja, want als er ooit een auteur was, waarbij een kennis van zijn afkomst, levensgang en achtergrond onontbeerlijk is, als men zijn werk wil begrijpen en naar juiste waarde schatten, dan is die auteur Oscar Wilde. De vraag ‘Vorm of vent?’ is hier volslagen irrelevant. Want de vorm is de vent, de vent is de vorm, en zoals ik reeds eerder schreef: zijn kunst was zijn leven en zijn leven kunst. En het was juist hierdoor, dat hij in conflict met Caliban kwam, d.w.z. met de domme, brute ongevoeligheid en onwetendheid, die iets volkomen anders bedoelde met de houding ‘All art is quite useless’ en die volhield dat belangstelling voor het schone in het leven verwijfd was en een teken van slapheid, neen, erger nog, van decadentie.
| |
| |
Voor belangstellenden is de min of meer definitieve biografie van Wilde, die van Hesketh Pearson: The Life of Oscar Wilde (herdruk 1954). Pearson, die tussen 1887 en 1964 leefde, schreef ettelijke biografieën, onder andere over Shakespeare, Dickens, Dr. Johnson, Conan Doyle, Gilbert and Sullivan en zelfs Bernard Shaw (1942). H. Montgomery Hyde heeft over Wilde's laatste jaren geschreven in Oscar Wilde: the Aftermath en dezelfde auteur zorgde voor het rapport over het Wilde-process in de reeks Notable Trials.
Rupert Croft-Cooke, een homoseksuele romanschrijver, die, zoals Wilde, om zijn seksuele voorkeur in de gevangenis terecht kwam, heeft vergoelijkend over Lord Alfred Douglas in Bosie geschreven en later verscheen Feasting with Panthers (de uitdrukking is van Wilde zelf in verband met de grote aantrekkingskracht die zonde en ‘low life’ voor hem hadden: ‘It was like feasting with panthers; the danger was half the excitement’.) Dit boek van Croft-Cooke gaat dan over de homoseksuele onderwereld van Londen gedurende het Victoriaanse tijdperk. De boeken over Wilde zijn overigens talrijk, maar toen ik dit artikel zou schrijven, ontdekte ik dat ik, naast zijn complete oeuvre, er slechts drie over hem in huis had. Hieraan voegde ik een ander toe, niet over Oscar zelf, maar over William Wilde, zijn vader.
Het eerste is een ‘picture-book’ over Wilde, dat sinds enkele jaren overal in de Nederlandse boekwinkels te vinden is. Het is het heel levendig en boeiend geillustreerde boek Oscar Wilde, dat door Hamlyn in 1973 is uitgegeven en dat van een tekst door Martin Fido is voorzien. Fido, die aan de universiteit van Leeds heeft gedoceerd en ook aan de State University van Michigan in de VS, heeft een dergelijk boek over Dickens voor Hamlyn geschreven.
De merites van zijn boek liggen in de informatieve aard omtrent Wilde's omgeving - informatief door Fido's tekst maar ook uiterst informatief en onderhoudend, wat de illustraties betreft. Hiervan zijn er honderden, met grote zwart-en-wit tekeningen door Aubrey Beardsley (die Salomé voor Wilde illustreerde) aan de binnenzijden van de kaften voorin en achterin, en nog andere elders door het boek verspreid.
De keuze van illustraties lijkt mij ‘inspired’. De verscheidenheid is groot: er zijn niet slechts foto's, tekeningen en spotprenten van Wilde, zijn familie en vriendenkring, maar ook illustraties uit zijn boeken, en van Londen en Parijs, van toneelspelers die Wilde's stukken eerst op de planken brachten, en ook een scene uit wat de allerbeste opvoering van The Importance of Being Earnest moet zijn, d.w.z. de produktie van 1939, die ik gelukkig zelf heb bijgewoond, in het Globetheater in Londen, met John Gielgud als John Worthing en wijlen Edith Evans als een magnifiek onmogelijke Lady Bracknell. Hun scenes samen waren dermate indrukwekkend, dat men ze heeft opgenomen en af en toe kan men ze vandaag nog via de radio beluisteren.
Andere illustraties zijn houtsneewerk van Frans Masereel voor The Ballad of Reading Gaol en spotprenten uit Punch, die laten zien hoe filistijns en agressief tegenover de kunst, en vooral tegen de Aesthetic Movement, de redaktie van dat populaire weekblad was. Toen Wilde in 1883 terug uit Amerika kwam, waar hij lezingen over kunst en het artistiek inrichten van interieurs had gehouden (alles om Gilbert en Sullivan's opera Patience beter begrijpelijk voor de Amerikanen te maken), wijdde Punch een hele bladzijde aan Wilde met vier zeer onflatteuze tekeningen van hem en een tekst, die begon met de woorden: ‘Yes, you can sound the trumpets and beat the drum (the big one). Our Oscar has returned. America has parted with the precious loan we made her, and Oscar is in dear happy England once again.’ Tussen twee haakjes, de laatste tekening op deze bladzijde van Punch laat Oscar Wilde met kort geknipt haar en gestoken in het pak van een gevangene zien, wat griezelig profetisch was.
Het interieur van het Café Royal, geschilderd door Charles Ginner.
Walter Pater, vriend en bewonderaar van Wilde.
Men vindt hier ook de overbekende studiofoto van Wilde met Lord Alfred Douglas, die in Nederland door Gerrit Komrij en zijn vriend op zo'n lamentabel mislukte manier is nageaapt.
| |
| |
A bad joke. Het Hollandse paar lijkt helemaal niet op Wilde en Douglas, vooral omdat het hun distinctie ten enenmale mist. Ook de zelfverzekerheid, die Wilde en Douglas eigen was.
Mevrouw Wilde bij een liefdadigheidsbal.
Wat Martin Fido's boek niet biedt, is een poging om Wilde te zien en te begrijpen, om tot zijn essentieel wezen door te dringen. Er is een zeer grote verscheidenheid van externe détails, een wirwar zou je kunnen zeggen, zodat de lezer steeds aan de oppervlakte blijft. Voor een deel is dit aan de persoonlijkheid en levenswijze van Wilde zelf te wijten - ik schreef al, dat bijna heel zijn leven theater, een spel, een performance was, en wat men niet bij een opvoering in een theater ziet, is al het werk achter de coulissen en al de repetities. In de boeken over Wilde die ik gezien heb, voel ik één groot gemis: men ziet Wilde nooit aan het werk, aan de schrijftafel. Maar gewerkt heeft hij!
Sir William en Lady Wilde, een karikatuur van Harry Furniss.
‘De ogen van Herodes’ van Aubrey Beardsley.
Fido's boek kan niet anders dan boeien, al ware het alleen maar omdat Wilde in zo'n boeiend tijdperk, la fin de siècle leefde. (Toen hij stierf bleven er slechts 31 dagen van de 19e eeuw over.) Wilde werd ook omringd door kleurrijke figuren, zoals Ruskin, Walter Pater (vader, eigenlijk, van het ‘art for art's sake’-begrip), Cardinal Newman, de schilder Whistler (eerst vriend daarna vijand), Sarah Bernhardt, Lily Langtry, Ellen Terry in het begin, en later: Proust, Beardsley, Max Beerbohm, Charles Ricketts, Toulouse-Lautrec, André Gide. Ook hierdoor schittert Fido's boek, dat op goed gekozen plaatsen met illustraties in kleur is verlucht. Onder deze illustraties zijn de
| |
| |
beroemde pauwenkamer (Peacock Room) van de schilder Whistler, een schilderij van La Gouloe, de bar-danseres, door Toulouse-Lautrec, en een schilderij van Sarah Bernhardt, waarin alles een gouden en roze gloed is.
Oscar Wilde and his World door Vyvyan Holland in de prachtige Thames & Hudson reeks, is ook een platenboek, maar hoe anders dan het boek van Fido. Hier is de enige kleur op het omslag te vinden, al de andere illustraties zijn in een uiterst rustig zwart (of grijs)-en-wit uitgevoerd. Maar die omslag is magnifiek, van een indrukwekkende voornaamheid en waardigheid. Het laat ons een van de mooiste foto's van Oscar Wilde zien tegen een effen heel donkerrode achtergrond. Het komt mij voor, dat door deze foto van zijn vader, het vervloekte en verbannen genie, als kaft te kiezen, zijn zoon hem de waardigheid die hij verdiende, maar die hij verspeelde, wilde teruggeven. Hetzelfde geldt voor zijn uiterst sobere en ingetogen tekst, waarin hij zich klaarblijkelijk heeft laten leiden door de begrijpelijke wens, alle vulgaire sensatie te vermijden. Hij vertelt het verhaal van zijn vaders leven bijna sotto voce, zonder emotie, en zijn relaas, gezien wat hij zelf heeft moeten meemaken (toen het schandaal uitbrak was hij een jongen van maar negen jaar), is van een merkwaardige objektiviteit en evenwichtigheid. Nergens schrijft hij als de zoon van Wilde. Hij blijft niet in de achtergrond maar... totaal afwezig. Dat wil zeggen, tot aan de allerlaatste regel van de allerlaatste alinea van zijn boek. Deze alinea zal ik in zijn geheel citeren, want zij illustreert op de meest helder denkbare wijze de merkwaardige en charmante nederigheid van de auteur. Hij schrijft:
In the first two years of his marriage, Oscar Wilde's wife Constance bore him two sons. They never saw their father again after the events of 1895. The elder, Cyril, adopted the army as his career and was killed by a German sniper's bullet in France in 1915. The younger, Vyvyan, is the writer of the present chronicle.
Hier is de deemoed volkomen. De ‘understatement’ ook. Een betere, meer subtiele huldiging door een zoon van een groot man, aan wie de samenleving een onvergeeflijk en onherstelbaar onrecht heeft gedaan, is nauwelijks denkbaar.
Holland's boek is weliswaar pas in 1960 verschenen en dat was vijfenzestig jaar na het grote schandaal. Holland was toen, in 1960, zelf tweeënzeventig. Hij stierf in 1967, op de leeftijd van drieëntachtig jaar. Maar dat hij zo bedaard over zijn vader schrijft, betekent niet, dat hij feiten uit de weg gaat. Heel overwogen schrijft hij, bijvoorbeeld, over de fatale aantrekkingskracht die de jonge Lord Alfred Douglas voor Wilde had: ‘He was a member of a very old and aristocratic family, he had youth, he was exceptionally good-looking, and, although only twenty-one, was already showing great promise as a poet, particularly as a writer of sonnets, which was the form of poetry that appealed most to Oscar.’ Zodoende wijst hij naar vier aspecten van Wilde zelf: de snob, de aanbidder van de jeugd; de aanbidder van de schoonheid, vooral in de man; en de lyrische dichter.
Wilde's eigen gedichten, zelfs het beroemde The Ballad of Reading Gaol, lijken mij zwak uit compositorisch en esthetisch oogpunt, en vaak ongenietbaar. Maar zij zijn van belang voor de student van Wilde. Veel in zijn dichtkunst is imitatie en decoratie. Dit zat in hem en het nadoen spruit uit enthousiasme en belezenheid voort en is bovendien zo evident, dat men nauwelijks van plagiaat spreken kan. Het is, bijvoorbeeld, onmogelijk, een van zijn meest geslaagde kleine gedichten, over zijn op 10-jarige leeftijd gestorven zuster Isola, te lezen, zonder aan een dergelijk gedicht van Thomas Hood (1789-1845) te worden herinnerd. Vyvyan Holland citeert het gedicht voluit in zijn boek en Arthur Ransome, de auteur van het derde boek over Wilde dat ik behandel, citeert één stanza met een stanza van Hood in een voetnoot. Wilde's regels luiden alsvolgt:
Lord Alfred Douglas met zijn oudere broer Francis, Lord Drumlanring.
All her bright golden hair
She that was young and fair
en die van Hood zijn:
De bewondering die Ransome voor Wilde voelt, is echter zo groot, dat hij van zijn gedicht schrijft: ‘his lament is sung to a borrowed lyre, but the thing is so sweet that it seems ungracious to remember its indebtedness to Hood’. Ja, en het zou ook ‘ungracious’ en ongevoelig van ons zijn, als wij Ransome's oordeel ‘so sweet’ vandaag zouden verwerpen. Want Ransome heeft die woorden in een tijdperk geschreven toen het zoete hoog gewaardeerd was - namelijk in het zoete Edwardiaanse tijdperk.
Het was juist omdat Ransome Oscar Wilde - A Critical Study zolang geleden heeft geschreven, dat ik zijn boek zo interessant vond. Het is in 1912 verschenen maar mijn uitgave is de tweede, van 1913, toen Ransome zijn tekst wat had ingekort, want Lord Alfred Douglas had een proces tegen hem aangespannen naar aanleiding van de eerste uitgave. Ransome won het proces en het is interessant te zien, dat hij de passages waartegen Lord Alfred bezwaar had, niettemin schrapte ‘in order to spare the feelings of those who might be pained by the further publica- | |
| |
tion of those passages’. Ik zie dat niet vandaag gebeuren, vooral omdat, zoals Ransome ook schrijft, hij volkomen gerechtigd was de gewraakte passages over Lord Alfred te laten staan. Lord Alfred heeft tijdens zijn leven nogal vele processen tegen anderen aangespannen, het werd bijna een gewoonte van hem. Als men Ransome's ‘critical study’ leest, moet men niet vergeten, dat Wilde toen pas elf jaar dood was. Bovendien was het schandaal nog lang niet vergeten.
De eerste pagina van een van Wilde's verzoekschriften voor zijn vrijlating. Het werd genegeerd.
Hoe groot de bewondering die Ransome voor Wilde voelde ook mocht zijn, hij schrijft consequent over Wilde's homoseksualiteit als een ondeugd, een ‘vice’, die zijn oorsprong in een mentale ziekte vond. Dit was niet slechts de overtuiging, die in die dagen nog steeds gold, maar als Ransome anders geschreven had, had hij zijn boek hoogstwaarschijnlijk niet mogen uitgeven.
De belangstelling voor Wilde was echter weer aan het groeien en Ransome's boek vormde een deel van Methuen's ‘Shilling Library’, waarin een goedkope en uniforme uitgave van Wilde's bekendste werken is verschenen. Er was ook een duurdere uitgave van 5 shillings en in een reclametekst hiervoor schreef men dat deze delen de ‘chief works’ omvatten. Het valt niettemin op dat de beruchte roman ‘in de Franse stijl’, namelijk Dorian Gray, niet in de reeks werd opgenomen, maar wel Wilde's mislukte en nooit opgevoerde toneelstuk The Duchess of Padua, nota bene in een vierde druk.
Veelzeggend lijkt ook het feit, dat het meest verkochte deel in 1913 Wilde's De Profundis was (25ste druk), en het op één na het meest verkochte de Poems, waarin The Ballad of Reading Gaol was opgenomen. Met andere woorden: de belangstelling voor Wilde was op de sensatie van zijn val en zijn gevangenisstraf geconcentreerd. Als hij nog in leven was geweest, had Wilde wellicht uit dit feit een epigram gemaakt. Iets in de trant van: ‘There is only one thing in the world worse than being talked about, and that is not being talked about’.
Ransome, die later bekendheid verwierf met zijn superieure boeken voor kinderen, waaronder Swallows and Amazons en
| |
| |
Pigeon Post van de jaren dertig schrijft in zijn studie over Wilde in een zeer versierde, sterk metaforische stijl, waaraan men tegenwoordig wennen moet. Hij volgt Wilde's werk chronologisch maar laat zien, dat hij minder door Wilde als toneelschrijver is geboeid dan door Wilde als estheet, Wilde als de auteur van een nieuw soort van zeer gestileerde sprookjes (The Happy Prince en A House of Pomegranates) en vooral door Wilde als auteur van de vier lange essays in zijn boek Intentions (1891) namelijk The Decay of Lying, Pen, Pencil, and Poison (over de kunstenaar en moordenaar Wainewright), The Critic as Artist en The Truth of Masks. Met uitzondering van Salomé en The Importance of Being Earnest, deed Wilde, volgens Ransome, te grote concessies aan het publiek van zijn tijd, toen hij voor het toneel schreef.
His plays are wilfully limited, subordinated to an aim outside themselves, and (...) these limitations are not such as to justify themselves by giving freedom to the artist (...) the limitations of which I complain only made Wilde a little contemptuous of his work.’
Niettemin wil Ransome begrip tonen:
It is important in considering Wilde's early comedies to remember the character of the audience with which he had to contend. His was a public that asked to feel as well as to smile, a public that had grown accustomed to smile with tears in its eyes, a public that was best pleased to laugh loudly and to sob into handkerchiefs, and juged a play by the loudness of the laughs and the number of handkerchiefs which it made necessary. He had not a Restoration audience of men and women with sharpened wits and a delight in their exercise...
In het theater vond Wilde dat waarnaar hij steeds had verlangd: faam, beruchtheid en... geld. Hij had nooit voldoende geld gehad. Zijn reis naar Amerika maakte hij om het geld; de redaktie van het tijdschrift The Lady's World (later The Woman's World) nam hij op zich uit geldgebrek - hij was toen man en vader geworden, maar zonder baan. En in zijn succes als toneelschrijver lagen ook de kiemen van zijn ondergang. Zijn trots veranderde in een gevaarlijk soort ijdelheid, dat vijanden kweekt. Toen men klaagde dat er in Lady Windermere's Fan, zijn eerste succes van 1892 en daarna in A Woman of No Importance (1893) weinig actie was, antwoordde hij met: ‘I wrote the first act of A Woman of No Importance in answer to the critics who said that Lady Windermere's Fan lacked action. In the act in question there was absolutely no action. It was a perfect act.’ En als The Importance of Being Earnest klaar lag en iemand aan hem vroeg, of het nieuwe stuk een succes zou worden, antwoordde hij, dat het stuk reeds een succes was... alles hing er van af, of de toeschouwers in de zaal er in zouden slagen, het stuk te waarderen, of zíj́ een succes zouden zijn.
Maar ‘vijanden kweken’ was ook een soort sport onder de estheten van die dagen. Had niet de beroemde en lastige schilder van Amerikaanse afkomst James McNeill Whistler een boek geschreven met de titel The Gentle Art of Making Enemies (waarin de brieven tussen hem en Wilde, toen ze ruzie hadden, zijn opgenomen)? En was Wilde niet tijdens zijn eerste jaren in Londen een bewonderaar en discipel van deze geestige maar ook jaloerse schilder, die beweerde dat alleen de kunstenaar de kunst kon waarderen en die een groot misprijzen voor het gewone publiek voelde... en uitte? Zelfs Wilde en Whistler werden vijanden, want Whistler vond dat Wilde hem nadeed. Van Wilde schreef hij zelfs alsvolgt: ‘What has Oscar in common with art? except that he dines at our tables and picks from our platters the plums for the puddings he peddles in the provinces.’ Maar dit was in 1888, toen Wilde zijn belangrijkste werk nog moest schrijven en eerder als estheet, raconteur en redakteur bekend stond. Later veranderde dat, toen Wilde als de auteur van The Picture of Dorian Gray bekend werd en daarna als de succesvolste toneelschrijver van heel Londen.
Zoals Ransome noteert:
John Sholto Douglas, de achtste markeis van Queensberry.
‘Salomé met het hoofd van Johannes de Doper’ van Aubrey Beardsley.
| |
| |
Scène uit An Ideal Husband.
There is a public glory in the art of the theatre, a direct and immediate applause that is nearer to the face-to-face praise and visible worship that is won by conversation than the discreet approval of readers of books. Of all the arts, that of the drama is most likely to attract the talker for talk's sake...
Wilde had dus het ideale medium voor zijn talent gevonden, want hij was allang beroemd om zijn geestige conversatie. Zoals Ransome suggereert, kan men met recht zijn eerste drie successtukken voor het toneel (Lady Windermere's Fan, A Woman of No Importance en An Ideal Husband) als ‘arrangements in conversation’ definiëren, als stukken, waarin Wilde plezier vond in ‘quips, bon-mots, epigrams and repartee that had really nothing to do with the business in hand’.
Maar in The Importance of Being Earnest moest Victoriaans melodrama en Victoriaans moraliseren plaats ruimen voor klucht van het briljantste soort. Wat, mijns inziens, The Importance of Being Earnest ver boven al het andere werk van Wilde voor het toneel heft, is dat het autonoom lijkt, zoals ieder echt kunstwerk dat ook moet zijn. Het is alsof het stuk uit de lucht is gedaald, alsof het vrij van alle regels en associaties is, alsof het een eigen leven leidt. Het stuk lijkt te bestaan zelfs buiten de auteur om. Men kan Wilde vergeten, wegvegen, hem likwideren, of tenminste: niets over hem weten, maar The Importance of Being Earnest blijft dan nog steeds volkomen intact. Het is een van de wonderen van de kunst, dat het leven de moeite waard maakt.
Dit begrijpt ook Arthur Ransome, die niettemin enkele zeer scherpe woorden te zeggen heeft over mensen die van mening zijn, dat men een werk van kunst moet kunnen begrijpen, en dit zonder enige kennis van de auteur en zijn leven. Hij schrijft over ‘the gross dullness of perception that can allow a man to demand of a poem or a picture that it shall itself compel him fully to understand it.’ Niettemin wijdt Ransome veel meer plaats aan Salomé en hij is van mening, dat Wilde zijn grote successtukken voor het toneel nooit geschreven had, was de opvoering in Londen van Salomé, met Sarah Bernhardt in de titelrol, niet door de Lord Chamberlain verboden. Wilde was dan veel meer de dichter en estheet gebleven. En (voeg ik hieraan toe) de twee (eigenlijk drie) processen - van Wilde tegen de Markies van Queensberry, vader van Lord Alfred, en tegen Wilde zelf - hadden dan hoogstwaarschijnlijk nooit plaats gevonden en Wilde's loopbaan was niet met een volkomen verbluffende abruptheid tot een eind gebracht. Want de Markies, die de relatie tussen zijn jongste zoon en Wilde niet kon dulden, kon het enorme succes van Wilde tijdens de eerste drie maanden van het fatale jaar 1895 gewoon niet verkroppen.
In januari van dat jaar was An Ideal Husband in het Haymarket-theater een daverend succes voor Wilde. Gedurende de hele maand februari hadden Wilde en Lord Alfred een ‘scandaleuze vakantie’ in Algiers doorgebracht, waar ze André Gide onmoetten en zich ongebreideld met jonge Arabieren amuseerden. Inmiddels waren de opvoeringen van Wilde's jongste stuk The Importance of Being Earnest met nog groter succes in het St. James's-theater begonnen. De woede van de Markies kende geen grenzen. Hij wilde een boeket groenten met zijn visitekaartje, waarop hij de woorden ‘To Oscar Wilde posing as a somdomite’ had gekrabbeld (hij kon niet eens goed spellen) aan het theater afleveren, en toen dit hem niet lukte, gaf hij zijn belediging aan de portier van Wilde's club, de Albemarle. Wilde had dit rustig moeten aanvaarden, als het doen van een onbeheerste gek. Aangemoedigd door Lord Alfred, die zijn vader haatte, heeft hij echter een grote misstap gedaan. Hij heeft een proces tegen de Markies aangespannen wegens laster. Deze stap leidde tot drie processen - het eerste tegen de markies van Queensberry, dat door Wilde is verloren, en daarna twee processen tegen Wilde naar aanleiding van bewijsmateriaal dat tijdens het eerste proces aan het licht was gekomen. Wilde werd van ‘unnatural vice’, d.w.z. homoseksuele praktijken, beschuldigd. De eerste keer konden de juryleden het niet eens worden. De tweede keer werd hij schuldig bevonden en kreeg twee jaar gevangenisstraf met dwangarbeid. Dit was de maximale, en meedogenloze, straf, die weinig verband met Wilde's ‘zonden’ hield maar die daarentegen zeer veel te maken had
| |
| |
Parijs rond 1870, de Boulevard des Capucines.
Londen rond 1980, Picadilly Circus.
| |
| |
met de haat, die de Britse samenleving en ‘Victorian respectability’ voelden voor de estheet, die volgens eigen principes durfde te leven en zich daardoor boven de regels van de bourgeoisie stelde.
Scène uit The Importance of being Earnest.
Een karikatuur van Oscar na zijn Amerikaanse reis.
Wilde's veroordeling was zowel een schijnheilige als een hysterische daad. De rechter Mr. Justice Wills zei zelfs: ‘It is the worst case I have ever tried’, een uitlating die suggereert dat hij seksueel contakt tussen mannen erger vond dan moord. Wilde's zonde werd inderdaad ‘the worst of crimes’ genoemd. Het schijnheilige lag in het feit, dat de homoseksualiteit even oud als de mens is, en dat deze ‘unnatural vice’, wat Engeland in het bijzonder betreft, sterk werd aangemoedigd, door het opvoeding-stelsel - het ‘public school system’ - waar dezelfde samenleving zo trots op was. Volgens dit stelsel worden jongens in de leeftijdsgroep van twaalf tot achttien jaar van meisjes gesegregeerd en een ieder weet dat homoseksuele neigingen en praktijken hierdoor worden aangemoedigd. Bovendien was de homoseksualiteit pas tien jaar voor het proces tegen Wilde strafbaar geworden, en zelfs dat kwam min of meer toevallig door het aannemen van het ‘Labouchère Amendment’, een wijziging aan de ‘Criminal Law Amendment Act’ uit 1885. Merkwaardig dat een samenleving en wetgeving als deze, de volgens hen ‘ergste misdaad die bestaat’ eeuwenlang niet als strafbaar had beschouwd?
Het verhaal van de rechtsprocessen is overbekend - door de vele boekwerken er over en er zijn in 1960 ook twee films gemaakt: The Trials of Oscar Wilde, met Peter Finch, en Oscar Wilde, met Robert Morley. Maar vele aspekten van het verhaal, waaronder enkele die ik reeds genoemd heb, zijn evenzoveel aspekten van Wilde zelf, zijn loopbaan, zijn positie in de samenleving, en ook van die samenleving. Vandaar dus het volgende résumé van de gang van zaken.
Wilde leerde Lord Alfred Douglas (Bosie) in 1891 kennen. Bosie werd aan Wilde door de jonge decadente dichter Lionel Johnson voorgesteld. Zowel deze als Bosie hadden de gebruikelijke opvoeding achter de rug - public school en daarna de universiteit van Oxford. Bosie was een homoseksueel die reeds in grote moeilijkheden (chantage) was geraakt door zijn gevaarlijke associaties met onbetrouwbare jongens en anderen. In zijn De Profundis-brief schreef Wilde tegen Bosie, die geprotesteerd had, dat hij heel jong was, toen hij Wilde leerde kennen: ‘Your defect was not that you knew so little about life, but that you
| |
| |
knew so much... the gutter and the things that live in it had begun to fascinate you.
Een illustratie van Frans Masereel voor The Ballad of Reading Goal.
Krantenpagina met artikel over Wilde's proces tegen de Markies van Queensberry.
Hieruit blijkt reeds de schaamteloze oneerlijkheid en schijnheiligheid van de aanvallen op Wilde van zijn vader, de markies van Queensberry. De markies beweerde namelijk dat Wilde zijn zoon had verleid. Wat deze vader, een typische ‘he-man’ en een aanbidder van de sport (hij stelde de bekende ‘Queensberry Rules’ voor de bokssport op) eigenlijk niet kon hebben, was, dat zíj́n zoon geen sportheld maar een decadente zwakkeling was. Hij moest zich op de een of andere manier wreken wegens zo'n beschamend noodlot en daarvoor had hij een zondebok nodig: zijn aanvallen op Wilde waren een substituut voor aanvallen op het noodlot zelf, het onzichtbare en ontastbare. Zij waren hoogstwaarschijnlijk ook een substituut voor aanvallen op zijn vrouw, die zwak en sentimenteel was, en die haar zoons vertroetelde, een vrouw, waarvan hij nota bene gescheiden was, omdat zij, zeer terecht, niet in hetzelfde huis wilde wonen als zijn maitresse. Lord Alfred Douglas was daarom een heel gevaarlijke vriend voor Wilde, want hij was lid van een onstabiel gezin, waarin een soort oorlog werd gevoerd. Niet een familie- | |
| |
lid, maar de buitenstaander Wilde werd het slachtoffer, de zondebok en de onontbeerlijke martelaar van deze situatie. Maar het was ook alsof Wilde zelf aan zijn eigen ondergang meewerkte (‘And all men kill the thing they love’, luidt de bekendste regel van The Ballad of Reading Gaol). Een veel betere vriend voor hem was Robert (Robbie) Ross. Het was Ross, die Wilde enkele jaren tevoren, toen deze al echtgenoot en vader was, aan homoseksuele praktijken had geïntroduceerd. Ross was jaloers op Bosie maar het was Ross die steeds trouw bleef, die zijn hoed voor Wilde afnam toen het publiek hem uitjouwde, die hem hielp toen hij uit de gevangenis kwam, die bij hem was toen hij in het Hotêl d'Alsace in Parijs stierf, en die zijn bevuilde lijk schoonmaakte. Wilde echter
koos voor de gevaarlijke Bosie. Ik heb de woorden van Wilde's zoon Vyvyan Holland reeds geciteerd, wat betreft de aantrekkingskracht die Lord Alfred voor Wilde had. Maar misschien heeft het aantrekkelijke van het gevaar ook een bijdrage geleverd want Wilde werd door het gevaarlijke in het leven gefascineerd. Het was Bosie die Wilde aanmoedigde het noodlottige proces tegen zijn vader aan te spannen. Maar dezelfde Bosie bleef tijdens de processen op de achtergrond en kwam niet voor zijn vriend op. Het paradoxale speelde ook tijdens het eerste rechtsproces een rol in Wilde's leven, want wat als een proces tegen de markies van Queensberry was bedoeld, werd in de praktijk een proces tegen Wilde. Edward Carson, de verdediger van de markies, die Wilde als student te Oxford gekend had en hem niet mocht, ging direkt tot de aanval over. Eerst werd Wilde's werk als immoreel en decadent voorgesteld. Dit betrof vooral The Picture of Dorian Gray, terwijl het thema van die roman eigenlijk heel moralistisch is: de misdaden en het losbandige leven van Dorian Gray leiden namelijk tot zijn ondergang. Daarna, op de tweede dag van het proces, werd Wilde geconfronteerd met allerlei vragen over zijn relaties met jongens uit het volk, waaronder staljongens en kelners, die zich, tegen betaling en cadeaus, voor homoseksuele handelingen leenden. Want de markies van Queensberry had allang detectives aan het werk gesteld die allerlei onderzoeken in het privéleven van Wilde hadden gedaan.
Reading Goal, de gevangenis.
Mr. Justice Wills, getekend tijdens het proces tegen Wilde.
Ook in deze omstandigheden werkte Wilde aan zijn ondergang mee, want hij kon het niet nalaten, een soort toneel te spelen en met geestige replieken te komen, die hier niet op hun plaats waren. Toen hem bijvoorbeeld werd gevraagd of hij een zekere jongeman ooit een zoen had gegeven, voegde hij
| |
| |
aan zijn ontkenning (‘Certainly not’) het overbodige en gevaarlijke commentaar toe: ‘He was a very ugly boy’. In de theaterzaal had dit heel grappig en geestig geklonken, maar in een rechtzaal was de uitwerking fataal.
Het huis in Berneval, waar Oscar het grootste deel van The Ballad of Reading Goal schreef.
Het proces tegen de markies liep mis en direkt daarop werd een proces door de public prosecutor tegen Wilde zelf aangespannen. Alles was echter reeds door dit eerste proces beslist. De markies had Wilde op zo'n wijze gemanoeuvreerd, dat deze nu de vijand van de maatschappij, van de ‘decent society’, leek. Zo iemand was pervers, decadent en gevaarlijk. Zo iemand moest worden opgeofferd. Wilde was nu kansloos.
De pers, die hem nooit had aanvaard maar die hem integendeel steeds als een belachelijke figuur had voorgesteld, leverde ook zijn bijdrage tot Wilde's ondergang. Zelfs voordat hij schuldig werd verklaard, schreef men in een hoofdartikel: ‘The best thing for everybody now is to forget about Oscar Wilde, his perpetual posings, his aesthetical teachings and his theatrical productions. If not tried himself, let him go into silence and be heard of no more’.
Dus een eminent kunstenaar en een heel oeuvre, waaronder boeken en toneelstukken die ‘the talk of the town’ waren geworden (als toneelschrijver was Wilde de beste genoemd sinds Richard Brinsley Sheridan, de beroemde 18e eeuwse dramaturg) moesten vergeten worden... omdat de auteur in zijn privéleven de voorkeur voor mannen boven vrouwen gaf, waar het zijn seksuele bevrediging aanging? Was deze houding niet een absurditeit van gigantische afmetingen? Was juist dit niet pervers en decadent? Zou een beter argument kunnen worden gevonden, om de mening te staven van schrijvers en kunstenaars als Whistler, Wilde en George Moore, de grote bewonderaar van de Franse decadente auteurs vanaf Gautier en Baudelaire, als het gewone publiek niet eens in staat is kunst te begrijpen of te waarderen? Wij Engelsen zijn echter ook in de goede zin hypocriet. Dat wil zeggen nadat Wilde schuldig was verklaard, liet men hem voldoende tijd om hem de kans te geven uit het land te vluchten. Zo had hij de vernietigende gevangenisstraf kunnen ontlopen. Dat had hij moeten doen. Had hij niet reeds ondervonden dat Parijs vol waardering was voor zijn Salomé, een toneelstuk dat in Londen niet eens mocht worden opgevoerd, omdat men geen bijbelse figuren op de planken mocht uitbeelden? (Wat lijkt dit bespottelijk in het tijdperk van Jesus Christ Superstar!) Had Wilde zelfs niet gedreigd, toen dit verbod viel, naar Frankrijk uit te wijken? En toen zijn Dorian Gray met zo weinig gevoel en verstand in de pers werd aangevallen, had hij een lange brief aan de pers geschreven, waarin wij de volgende regels aantreffen:
Such an article as you have published really makes me despair of the possibility of any general culture in England. Were I a French author, and my book were brought out in Paris, there is not a single literary critic in France on any paper of high standing who would think for a moment of criticising it from an ethical standpoint...
Maar Wilde vluchtte niet. Hij liet zich in de gevangenis stoppen. Als hij wel was gevlucht, hadden wij twee van zijn bekendste werken, zijn De Profundis-brief en het gedicht The Ballad of Reading Gaol moeten missen. Het is echter twijfelachtig of hij ooit weer een stuk als The Importance of Being Earnest zou hebben kunnen schrijven - de vrolijkheid, het elan in de man was door de stommiteiten van een samenleving gedood. En de direkteuren van de theaters waren ook te laf om ooit nog een stuk van zijn hand op te voeren. Maar toch zou ik gaarne honderd De Profundis-brieven en tien duizend Ballads of Reading Gaol ruilen voor maar één toneelstuk als The Importance. Helaas, toen het er op aan kwam, bij het eerste proces, was Wilde zich te weing bewust van ‘the importance of being earnest’.
Wat Wilde's loopbaan betrof, eindigde zijn jarenlange gevecht met de filistijnen, zijn worstelpartij met Caliban, in een rampzalige nederlaag. Maar als kunstenaar haalde hij toch de overwinning. En dàt, als hij de zaak ooit zo had kunnen zien, had hij zeker aanvaard als een ironische rechtvaardigheid, zoniet als een triomf.
Ik zal hier niet verder op Ransome's studie van Wilde ingaan behalve dan te zeggen, dat hij slechts onduidelijk wordt, als hij
| |
| |
Wilde's De Profundis bespreekt. Maar niet altijd. Als hij de klacht verwerpt dat Wilde godslaterlijk wordt, daar waar hij Jezus Christus als ‘the supreme artist’ ziet, schrijft Ransome in een klare taal, die heel modern klinkt: ‘Man makes God in his own image, or as he would like to be himself, and, as man's image changes, so is his God continually recast’.
In een laatste hoofdstuk, ‘Afterthought’ getiteld, verwerpt hij eveneens de aanklacht die door velen, waaronder de markies van Queensberry en zijn advocaat Edward Carson tijdens het eerste proces, is gedaan, als zou Wilde een ‘poseur’ zijn. Ik heb aan het begin geschreven, dat Wilde's werk en leven grotendeels ‘theater’ zijn. Maar dat betekent nog niet dat hij een poseur was. Een toneelspeler is geen poseur. ‘Wilde “posed” as an aesthete? He was an aesthete. He “posed” as brilliant? He was brilliant. He “posed” as cultured? He was cultured,’ schrijft Ransome... en het erge is, dat het ooit nodig zou zijn geweest om dit te moeten uitleggen.
Ik was eerst van plan, om in dit artikel ergens over mijn eigen ervaring, als jongeman, van Wilde en zijn werk te schrijven. Om bijvoorbeeld te vertellen hoe ik in het jaar 1937, toen de wereld heel modern en verlicht leek, met een wat oudere vriend een opvoering in Parijs heb bijgewoond van een Engels stuk over het leven van Oscar Wilde, dat zelfs bijna veertig jaar na zijn dood in Londen niet mocht worden opgevoerd. En het stuk was zo onschuldig als het maar kon. Het enige ‘shocking’ ogenblik kwam aan het eind van een scene, toen Wilde zijn Bosie (Lord Alfred) in zijn armen nam en het tweetal drie danspassen deden alvorens van het toneel te verdwijnen, met dat vrolijk liedje ‘You should see me dance the polka!’ als begeleiding. Wilde zelf zou echter zeer veel bezwaar tegen het stuk hebben geopperd. Want het was ‘bar art’ en niet eens onderhoudend.
Ik eindig echter liever door te zeggen, dat ik in de laatste weken steeds weer in nog een oud boek heb zitten lezen, namelijk een boek met een groen, verweerd en verscheurd kaft, dat de titel The Works of Oscar Wilde draagt en dat mij geschonken werd door dezelfde vriend die mij dat jaar naar Parijs had vergezeld. (Caliban in een andere gedaante - alias Adolf Hitler - zorgde in 1940 in Londen voor zijn vroegtijdige dood.) En in dat boek wordt men op iedere bladzijde met het geniale van Oscar Wilde geconfronteerd. Zelfs in verhalen als The Model Millionaire, dat vandaag heel eenvoudig en zelfs flauw lijkt, en dat, ik ben er zeker van, dit altijd was. Maar zelfs hier komt men tegen het esprit dat alles goed maakt. ‘Trevor was a painter,’ schrijft Wilde. ‘Indeed, few people escape that nowadays. But he was also an artist, and artists are rare.’
‘His books,’ concludeert Ransome,
are those of a wonderfully gifted and accomplished man who is an author only in his moments of leisure... If he had been rich, I think it possible that he would have been a des Esseintes or a Dorian Gray, and left nothing but a legend and a poem or two, and a few curiosities of luxury to find their way to the sale-rooms.
In plaats hiervan liet hij ons zijn vele boeken na, en... zijn leven.
Martin Fido: Oscar Wilde. Hamlyn Books, Londen, 1973. 144 blz.
Vyvyan Holland: Oscar Wilde and his World. Thames & Hudson, 144 blz. Londen, 1960; herziene uitgave 1966; herdruk 1979.
Arthur Ransome: Oscar Wilde - A Critical Study, Methuen, Londen, 1912, 1913. 234 blz.
T.G. Wilson: Victorian Doctor - The Life of Sir William Wilde, EP Publishing, Wakefield, 1974 (herdruk van de Methuen uitgave van 1942). 338 blz.
William Gaunt: The Aesthetic Adventure, Jonathan Cape, 1945. 224 blz.
Het Hotel d'Alsace, waar Wilde is gestorven.
Illustraties o.à. uit: Vyvyan Holland: Oscar Wilde and his World, Nilsson & Lamm BV, f 28,25.
|
|