Bzzlletin. Jaargang 9
(1980-1981)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||
Anne de Vries
|
1. | Boeken waarin een bestaansminimum aan de orde komt. |
2. | Boeken waarin uitbuiting en onderdrukking in de derde wereld voorkomt, ook ons eigen koloniale verleden. |
3. | Boeken met een positieve instelling ten aanzien van andere rassen, culturen en denkpatronen. |
4. | Boeken waarin kinderen gezagsverhoudingen kritiseren. |
5. | Boeken waarin bloot en seksualiteit logisch en zonder taboes in het verhaal voorkomen, en waarin de Nederlandse woorden poepen, vrijen, neuken enz. gerust gezegd mogen worden. |
6. | Boeken waarin jongens en meisjes in gelijkwaardige of omgekeerde rolpatronen voorkomen. |
7. | Boeken over milieubeheer. |
8. | Boeken waarin de gebruikelijke fatsoens- en/of nuttigheidsnormen doorbroken worden. |
9. | Boeken waarin wedijver, prestatiedrift e.d. worden aangevallen. |
10. | Boeken met een positieve instelling t.a.v. het gezin waarin beide ouders of partners een baan hebben. |
11. | Boeken waarin kinderen uit onvolledige gezinnen, (ook ongehuwde vaders en moeders) en/of andere vormen van samenleven voorkomen. |
Het is duidelijk dat kinderboeken hier niet met literaire maatstaven beoordeeld worden. Maar toch, het bloed kruipt waar het niet gaan kan en zo vinden we in de brochure Het kinderboek vanuit een andere hoekGa naar eind1., waaruit ik dit allemaal citeer, nog een rubriek:
12. | Boeken die niet onder een van de vorige categorieën vallen, maar die wij ook erg goed vinden. |
En daarin kan de werkgroep dan heel mild zijn. Over Oorlogswinter van Jan Terlouw lezen we onder meer:
Het boek speelt zich af in een gegoed milieu (zoals de meeste kinderboeken trouwens).
Het roept bij ons wel de vraag op of in de oorlog de rol van de vrouw in het verzet zo miniem geweest is, als blijkt uit dit verhaal.
(blz. 57)
Weliswaar is er nog even het misverstand dat alles wat niet in een boek voorkomt, door dat boek ontkend zou worden. Maar toch vindt de werkgroep Oorlogswinter een goed boek, een ‘erg goed’ boek zelfs. Hoe valt dat nu te verklaren? Heel eenvoudig: kennelijk ziet de werkgroep ook in, of voelt de werkgroep althans aan, dat een boek niet goed wordt doordat een meisje een heldenrol toebedeeld krijgt; en dat het niet slecht wordt doordat het in een gegoed milieu speelt. Het lijkt erop
dat de werkgroep Oorlogswinter met literaire maatstaven beoordeelt.
Het wordt tijd om die vraag nu maar eens te beantwoorden: moeten kinderboeken met literaire maatstaven beoordeeld worden? Maar eerst nog een andere vraag: zijn kinderboeken literatuur? Als je daar ja op zegt, wordt die eerste vraag vrij overbodig: de vraag of je literatuur met literaire maatstaven moet beoordelen, is net zoiets als de vraag of je bij een blindedarmoperatie ook met medische aspecten rekening moet houden. Ja natuurlijk, er zitten aan zo'n operatie ook sociale, economische en esthetische aspecten, maar het lijkt me toch wel handig om de medische kant van de zaak niet uit het oog te verliezen.
Dus: zijn kinderboeken literatuur? Ik zeg daar ja op. Voordat er nu een babylonische spraakverwarring ontstaat, zal ik er maar meteen bij zeggen dat ik daar niets opzienbarends mee bedoel. Literatuur wordt vaak gebruikt in tegenstelling tot lectuur. Ook in die zin zijn kinderboeken vaak - of soms - literatuur, maar de tegenstelling lijkt mij niet erg zinvol. Nee, ik bedoel dat kinderboeken leesboeken zijn, verhaaltjes - en ik bedoel daar niets kleinerends mee. (Trouwens een vreemd begrip, ‘kleineren’: het suggereert dat iets kleins minderwaardig is - een merkwaardige gedachte voor wie zich met kinderen en kinderboeken bezighoudt!)
Kinderboeken zijn leesboeken, zei ik. Mensen hebben een ingeboren behoefte om elkaar verhaaltjes te vertellen en verhaaltjes te lezen of er naar te luisteren. En ook als we elkaar verhaaltjes vertellen over dingen die we gisteren of vorige week verteld hebben, overschrijden we al gauw de grens tussen feit en fictie. Toch schelden we elkaar niet meteen voor leugenaar uit: we weten immers dat het maar een verhaaltje is. Wie een verhaaltje vertelt - en dat geldt des te sterker als het om ‘echte’ fictie gaat - dikt dingen aan en laat dingen weg, hij geeft zijn eigen visie en brengt die op zijn manier onder woorden.
Verhaaltjes moet je als verhaaltjes beoordelen: met literaire maatstaven. De schrijver moet zijn vak verstaan. Hoe pedagogisch, hoe opbouwend, vormend of maatschappelijk relevant hij ook is, als hij zijn vak niet verstaat, wordt hij al gauw vervelend. En wat doen we als we in de verte iemand zien aankomen die altijd vervelende verhaaltjes vertelt of die steeds weer met goede raad aan komt zeuren? We doen alsof we hem niet zien of we steken de straat over en zwaaien hem vanuit de verte hartelijk toe. Een boek leggen we in zo'n geval weg of we slaan een paar bladzijden over.
Nu valt het voor grote mensen niet mee om kinderboeken met literaire maatstaven te beoordelen. In de regel zijn wij daarvoor veel te wijs en veel te bezorgd, in één woord: te opvoederig. Dat zijn we zelfs al, als we boeken beoordelen voor andere volwassenen die we minder tot oordelen bevoegd achten. Nog niet zo lang geleden waren sommige boeken in leer gebonden geen pornografie en in een goedkope uitgave wèl: ja, we wisten wel dat het eigenlijk literatuur was, maar voor het grote publiek was het toch niet geschikt.
Als je met die instelling Pietje Bell leest, schrik je wel even. Want Pietje Bell is bij tijd en wijle een heel vervelend jongetje en de grapjes in het boek zijn soms niet meer dan leedvermaak. Het boek is trouwens ook niet zo best geschreven, het is niet eens Literatuur!
Daardoor hebben we niet in de gaten, dat Pietje Bell een van de aardigste karikaturen bevat uit onze kinderliteratuur: Jozef Geelman, die uitgestreken zoon van de drogist, de vleesgeworden braafheid, die als ik me goed herinner in een van de volgende delen vreselijk door de mand valt. Nee, het boek bevat niets waarvan wij vinden dat het voor onze kinderen enige waarde heeft; wij geven ze maar wat anders te lezen - voor hun bestwil.
Maar kinderen hebben gelukkig geen bestwil en dus hebben ze meer dan een halve eeuw gesmuld van Pietje Bell. De houding van de volwassenen was in dit geval de allerbeste boekpromotie: kinderen wisten dat ze in dit boek tenminste niet aan hun kop gezeurd werden. Het succes van Pietje Bell is te verklaren, doordat er op het eerste gezicht niets pedagogisch aan het boek is. Van Abkoude heeft wat dat betreft in zijn navolging van Dik Trom een meesterwerk geschreven: hij schept een wereld waarin in het geheel niet wordt opgevoed. Astrid Lindgren heeft dat later in Pippi Langkous misschien wat aardiger gedaan, maar dat doet aan de prestatie van Van Abkoude niets af.
Nu zijn er best boeken te vinden waar volwassenen zich minder in zullen vergissen. Ik kies vooral het voorbeeld van Pietje Bell om duidelijk te maken, dat ik met literaire beoordeling iets anders bedoel dan Netty Heimeriks:
Het installeren van meer en meer kinderjury's moet worden gestimuleerd omdat het goed is dat kinderen leren hun gedachten en emoties te verwoorden en aan papier toe te vertrouwen. Uitstekend dat volwassenen de mening en ideeën van kinderen over hun boeken leren kennen. Toch lijkt het ‘schoenmaker blijf bij je leest’ ook hier op zijn plaats. Het oordeel van kinderen is een momentopname, weinig bezonken. Wanneer van een gerenommeerd auteur een publikatie verschijnt, is het aan vakmensen om te oordelen en is de mening van buren, vrienden, de loodgieter en de melkman weinig relevant. Zolang volwassenen kinderen leren lopen en spreken, scholen en schoenen kiezen, mogen zij ook oordelen over de waarde van kinderboeken. (Heimeriks 1978, blz. 1787Ga naar eind2.)
Volwassenen lezen volgens Netty Heimeriks beter dan kinderen. In de literatuurwetenschap bestaat het begrip ideale lezer: de denkbeeldige lezer die het boek leest zoals het gelezen moet worden. Dat begrip blijkt toch niet zo bruikbaar en de laatste jaren is er een toenemende belangstelling voor de werkelijke lezer, die altijd leest vanuit zijn eigen achtergrond, vanuit zijn eigen opvattingen en ervaringen. Maar als je wel van een ideale lezer zou willen uitgaan, dan is het een merkwaardige gedachte dat de ideale lezer van een kinderboek een volwassene zou zijn. Iets meer bescheidenheid en relativeringsvermogen zou volwassenen niet misstaan.
Daarmee wil ik het oordeel van kinderen beslist niet verheerlijken. Maar als de volwassen jury Kon hesi baka bekroont en de kinderjury's kiezen een ander boek, wat dan nog? Henk Barnard zei daarover in een interview, dat als je kinderen zou laten kiezen, ze alleen nog maar patat zouden eten. Dat was natuurlijk niet zo vriendelijk tegenover Thea Beckman, die hoog scoorde bij de kinderjury's. Je kunt je bovendien afvragen hoe lang kinderen het volhouden om alleen patat te eten; wànneer ze trek krijgen in een pannekoek, een perzik of een stuk kaas; en of er geen kinderen zijn die die dingen al van het begin af aan lekkerder vinden dan patat. Maar gesteld dat Barnard gelijk zou hebben, zou het dan geen tijd worden om de voedzamer gerechten eens op hun smaak te onderzoeken? Zijn ze misschien een beetje te flauw? Om daarachter te komen moeten we kinderboeken ook met literaire maatstaven beoordelen.
Natuurlijk is het best de moeite waard om kinderboeken eens als vormingsmiddel te beoordelen, maar je moet daar wel heel voorzichtig mee zijn. Een gat in de grens van Guus Kuijer is door sommige volwassenen geprezen als waarschuwing tegen Telegraaf-journalistiek. De journalist Holleman mis-
bruikt een stel weggelopen kinderen om zijn kolommen te vullen en laat ze ten slotte door de politie oppakken op het moment dat ze naar Duitsland willen vluchten.
Kuijer blijft dicht bij de werkelijkheid: zo is Luudwien weggelopen uit een inrichting in Ketten. En Huib Holleman doet erg denken aan de engste journalist van Nederland, de vierde bruid van een schilder. Het snotproza van die nieuwsgaarder wordt overigens aardig geïmiteerd. Bij mijn weten bestaat er nog geen kinderboek dat de jeugd wijst op het gevaar van één van Neerlands meest gelezen ochtendbladen. Gelukkig blijven de pedagogische bedoelingen van Een gat in de grens verborgen in het verhaal.
(Hans Dorrestijn in Vrij Nederland, 25-9-1975)
Nu, dat klopt, want de kinderjury in Schagen, die Een gat in de grens erg spannend vindt, zegt over het verraad van Holleman:
De afloop van het verhaal is anders dan je verwacht. Toch wel goed, want zo zal het in het echt ook wel gaan en anders zouden ze toch wel in Duitsland worden opgepakt.
(Wijma-van der Laan 1976, blz. 448Ga naar eind3.)
Die kinderen hebben het boek op een literaire manier gelezen, met rooie oortjes misschien, en niet als vormingsmiddel. Dat kan met Een gat in de grens, want het is geen slecht boek. Maar als vormingsmiddel heeft het - althans bij deze kinderen - niet het gewenste resultaat. En dat komt niet alleen doordat het een spannend boek is, waarin de pedagogische bedoelingen verborgen blijven in het verhaal, maar ook doordat deze kinderen een mening hebben die afwijkt van die van het boek.
Kinderen hebben hun eigen mening. Dat is soms heel hoopgevend en soms heel beangstigend. Maar er blijkt in ieder geval uit dat we voorzichtig moeten zijn met de term ‘bewustzijnsindustrie’, als we het over kinderboeken hebben. Kinderen zijn geen tabula rasa, geen computers die alleen nog maar geprogrammeerd hoeven te worden. Ze zitten net zo ingewikkeld in elkaar als u en ik, maar dat vergeet je o zo gemakkelijk als je kinderboeken als vormingsmiddel beoordeelt.
Dan blijft er nog één vraag over: moet je kinderboeken met dezelfde maatstaven beoordelen als boeken voor volwassenen? Als je daarmee bedoelt of je ze even streng moet beoordelen, kan het antwoord alleen maar ja zijn. Dat kinderen soms andere boeken mooi vinden dan volwassenen, verandert daar niets aan. Bij volwassenen onderling doet zich precies hetzelfde voor.
Als je met deze vraag bedoelt of het recenseren van kinderboeken hetzelfde is als het recenseren van boeken voor volwassenen, wordt het wat ingewikkelder. Bij boeken voor volwassenen is er niet zo'n groot verschil tussen recensent en lezer. De recensent is alleen een beroepslezer en hij heeft misschien wat meer gelezen, maar daar houdt het dan ook zowat mee op. De lezer kan met het oordeel van de criticus doen wat hij wil. Hij kan zeggen ‘Och, Kees Fens!’ of ‘Hé, Kees Fens!’ en op grond daarvan beslissen het boek al dan niet te lezen.
Bij kinderboeken is dat anders: de recensent is een volwassene, de lezer van de recensie en de koper van het boek zijn volwassenen, en pas helemaal aan het eind komt er een kind aan te pas. Ik heb al uitgelegd hoe dat kan leiden tot te grote strengheid: tot het vermijden van alles wat maar even riskant lijkt (waarbij de inhoud van het begrip riskant in de loop der jaren is veranderd).
Het leidt tegelijk tot een grote mildheid. Al die aardige opvoeders, die in pedagogisch opzicht al gauw geneigd zijn te vermijden wat niet in hun straatje past, zijn doorgaans buitengewoon vergevingsgezind als ze maar eenmaal van de goede bedoelingen van een auteur overtuigd zijn. Dat levert recensies op in de trant van: het is wel wat langdradig, de vertaling is slecht, de plaatjes deugen niet, maar voor kinderen van tien jaar en ouder is het toch wel een mooi boek. Veel volwassenen zijn nu eenmaal minder geïnteresseerd in de boeken dan in de opvoeding van hun kinderen.
U verwacht misschien dat ik geheel in de lijn van het voorafgaande zal gaan pleiten voor recensies door kinderen. Maar zo simpel is het mijns inziens niet. Je moet je eerst afvragen voor wie je eigenlijk recenseert. En dan kun je, denk ik, drie soorten recensies van kinderboeken onderscheiden: 1. recensies die bestemd zijn voor ingewijden: auteurs, uitgevers, voorlichters en andere liefhebbers; 2. voorlichting voor aanschaffers en 3. recensies voor kinderen.
In de praktijk vinden we vrijwel alleen recensies van de tweede soort. Het is even in de mode geweest om boeken door kinderen te laten recenseren, maar ook dan kun je je afvragen voor wie dat eigenlijk gebeurde. Voor kinderen? Ik geloof er niets van en ik vraag me ook af, of er veel kinderen zijn die daar behoefte aan hebben; of kinderen niet veel meer belang hebben bij een goed gesorteerde boekenkast.
Wat de recensies van de tweede soort betreft: daar is niet veel meer over te zeggen, dan dat hier het gevaar het grootst is dat alleen de goede bedoelingen van de auteur beoordeeld werden. Dat komt vooral ook doordat recensies van de eerste soort vrijwel ontbreken: wie voorlichting geeft over kinderboeken, kan zich niet of nauwelijks laten inspireren door strenge literaire kritiek. Het schrijven van kinderboeken wordt daardoor een weinig riskante onderneming. Ja, je moet de barrière van de uitgever natuurlijk nemen; en daar zitten ongetwijfeld ook heel wat wijze, opvoederige volwassenen, die graag willen dat hun uitgaven in één van de categorieën van de moderne, verantwoorde boeken vallen. Dus: maak van de hoofdpersoon toch maar een meisje en laat eens een gescheiden oom op bezoek komen.
Maar daarna heb je weinig meer te vrezen. Ik lees zelden een kritiek van een kinderboek waarbij ik denk: als ik dat boek geschreven had, zou ik nu de straat niet meer opdurven - iets wat ik bij het lezen van kinderboeken zelf nog wel eens denk. De enige van wie ik de laatste jaren wel eens zo'n kritiek gelezen heb, is Kees Fens, die een paar keer in de kinderboekenweek de bekroonde boeken beoordeeld heeft. Zijn recensie van Jaap ter Haars Het wereldje van Beer LigthartGa naar eind4. begint hij met:
Aan veel auteurs van kinderboeken is een slecht schrijver verloren gegaan.
(De Volkskrant, 19-10-1974)
Fens toont dat aan, door een groot aantal clichés uit het boek te citeren, die doen denken aan de troost waarover Hans Dorrestijn eens een liedje heeft geschreven: Met een kluitje in het riet.
Met dit voorbeeld werk ik mezelf overigens behoorlijk in de nesten, want de meeste kinderen vinden Beer Ligthart nu juist een heel mooi ‘zielig’ boek. Zal ik dan toch maar net als Netty Heimeriks zeggen, dat kinderen de beoordeling van kinderboeken beter aan volwassenen kunnen overlaten? Nee, want het boek is juist door volwassenen bekroond. En als Ter Haar nu eens alle clichés en alle preekjes uit zijn boek had geschrapt, en geprobeerd had de moraal niet te verkondigen maar uit te beelden, had het boek juist veel spannender kunnen worden, of ontroerender, of allebei. Het wereldje van Beer Ligthart is in dat opzicht kinderachtig volwassen als je het vergelijkt met De krokodillenbende van Max von der Grün.
Ik wijs al die clichés trouwens ook af, omdat ik vind dat kinderen er geen enkel belang bij hebben om met een kluitje in het riet te worden gestuurd. Ik heb een hekel aan mensen die het zo goed weten, zeker als ze niet meer te zeggen hebben dan:
Blind! Het was erg, maar er waren nog ergere dingen op de wereld.
(Ter Haar, blz. 14)
Dat zijn Beers eigen gedachten! Micha de Vreede merkt in haar recensie van het boek dan ook zeer terecht op, dat Beer een onwaarschijnlijk braaf jongetje is (N.R.C.-Handelsblad, 29-6-1973). Ik zou zelfs zeggen dat hij niet onderdoet voor de ideale jongetjes van Van Alphen, waar velen zich nu zo aan ergeren. Ook in dat opzicht staat Van Alphen dus niet zo ver van ons af.
Kinderen hebben veel meer aan het afwijkende oordeel van Fens dan aan het Juryrapport gouden en zilveren griffels 1974Ga naar eind5., dat tien regels aan het boek wijdt en daarin kans ziet om op te merken:
Jaap ter Haar laat Beer uit een doorsnee gezin komen: zijn vader is een gewone man zonder auto.
(Verkenningen V, blz. 52)
Een merkwaardig zinnetje in een juryrapport: alsof kinderboeken beter zijn, als de vader van de hoofdpersoon geen auto rijdt - nog afgezien van het feit dat dat die vader nu juist ook in 1974 al tot een heel ongewone man maakte.
Kinderen hebben meer aan beoordelingen als die van Fens; het zou daarom geen kwaad kunnen als er wat meer van dat soort onaangename kritieken zouden verschijnen. Misschien moeten ze voorlopig gereserveerd blijven voor de zogeheten pedagogisch verantwoorde kinderboeken, om na te gaan of die ook literair iets voorstellen: kritieken dus zonder respect voor goede bedoelingen als ze niet gepaard gaan met talent.
Wat ik steeds ‘volwassen wijsheid’ heb genoemd, is daarbij overigens niet te vermijden. Denkt u maar aan mijn uitspraak zoëven dat kinderen er niet mee gediend zijn om met een kluitje in het riet te worden gestuurd: ik doe ook net alsof ik weet wat goed is voor kinderen. Ik haast me dus om te zeggen, dat de volwassen criticus de hulp van kinderen niet zal kunnen missen. Hun oordeel is niet zaligmakend, maar het is onmisbaar voor de onbeholpen ‘ideale’ lezer die elke volwassene nu eenmaal is.
Die kinderen zelf zijn er misschien nog het meest bij gebaat om àlles te lezen: rijp en groen, boeken met en zonder goede bedoelingen, kunst en kitsch. Want welke prachtige hulpmiddelen volwassenen ook bedenken, kinderen zullen toch grotendeels zelf hun weg moeten zoeken. Ik denk dat Netty Heimeriks ongelijk heeft, als ze zegt dat volwassenen kinderen leren spreken: volwassenen praten en kinderen leren het op den duur ook; maar hoe dat in zijn werk gaat, is eigenlijk een raadsel.
- voetnoot*
- Lezing gehouden op 20 september 1980 in Den Haag, tijdens de discussiedag over het recenseren van jeugdboeken onder de noemer ‘Veel verhaal, weinig kritiek’.
- eind1.
- Het kinderboek vanuit een andere hoek. Samengesteld door de Werkgroep kinder- en jeugdliteratuur. Den Haag, z.j. (1974).
- eind2.
- Heimeriks, Netty: ‘De kinderjury('s)’. In: Nieuwsblad voor de boekhandel. 21-9-1978, blz. 1786-1787.
- eind3.
- Wijma-van der Laan, Marleen: ‘Kinderen beoordelen boeken voor kinderen; verslag van het werken met een kinderboekenjury.’ In: Levende Talen. no. 320 (1976), blz. 445-449.
- eind4.
- Haar, Jaap ter: Het wereldje van Beer Ligthart. Bussum, 1973.
- eind5.
- ‘Juryrapport gouden en zilveren griffels 1974.’ In: Verkenningen op het gebied van jeugdliteratuur, jaargang 5 (1974-1975), blz. 52-54.