J. Lechner
Neruda en Spanje
In 1910 gaat Neruda, die dan zes jaar oud is, naar het z.g. Lyceum voor Mannen in Temuco, een plaatsje op zo'n 600 km. ten zuiden van Santiago, waarheen zijn vader na de dood van zijn eerste vrouw (en moeder van de toekomstige dichter) zojuist verhuisd was, en hij zal daar verder blijven tot het einde van zijn middelbare schooltijd. Die sluit hij af in 1920, hetzelfde jaar waarin hij, als zestienjarige jongen, zijn eerste twee bundels poëzie schrijft, waarvan een gedeelte pas later, en wel in de bundel Crepusculario van 1922, gepubliceerd wordt.
Chili is in deze tijd net een eeuw onafhankelijk: op 5 april 1818 won de legendarische, Argentijnse generaal José de San Martín bij Maipú een beslissende slag tegen het Spaanse koloniale leger. In die eeuw van onafhankelijkheid waren er in de verschillende landen van Spaans Amerika wel enkele werken gepubliceerd die van grote kwaliteit waren, maar men kon niet van nationale literaturen met een werkelijke basis spreken, en in feite kan dat ook vandaag de dag nog alleen maar voor een paar landen, zoals bij voorbeeld voor Mexico en Argentinië. Het Modernismo, een beweging die aan het einde van de zeventiger jaren van de eeuw in het proza op gang was gekomen en vooral in de poëzie spectaculair op de voorgrond zou treden, had een eerste hoogtepunt in de bundel Azul (1888) van de Nicaraguaanse dichter Rubén Darío en wordt algemeen geacht ongeveer met zijn sterfjaar, 1916, te eindigen. Kortom, noch Chili noch enig ander land kon tijdens Neruda's schoolperiode bogen op een hechte onderlaag van literaire werken waar de geniale toppen boven uit staken. De toppen die er waren, waren gering in aantal: het niet binnen éen literair genre onder te brengen werk Facundo (1845; 1851) van de Argentijn Sarmiento, over de caudillo van die naam; het grote, beschrijvende gedicht Martín Fierro (I, 1872; II, 1879) over de gaucho's op het moment dat die net hun vrijheid in de pampa, door de komst van het prikkeldraad in 1871, zijn kwijtgeraakt, geschreven door José Hernández, eveneens een Argentijn; de roman Mariá (1867) van de Colombiaan Jorge Isaacs, die het hoogtepunt van de Romantiek in dat genre vormt, en aan het einde van de eeuw het lange gedicht Tabaré (1888) van de Uruguayaan José Zorrilla de San Martín, over de ondergang van de Charrúa-Indianen.
Deze paar gegevens om duidelijk te maken dat in Chili, waar het onderwijs in de 19e eeuw door de Venezolaanse geleerde en schrijver Andrés Bello hecht georganiseerd was, het leesprogramma op de middelbare scholen zich voornamelijk bezig hield met de literatuur van Spanje, vanaf de klassieken van de zestiende en zeventiende eeuw tot en met de postromantische dichters uit de tweede helft van de negentiende, zonder dat dit ‘tot en met’ overigens verwijst naar pogingen tot systematisch overzicht. Op school moet Neruda zijn eerste contacten hebben gehad - en, zoals altijd, voornamelijk via anthologieën - met de schrijvers die hij later, zoals zo vele andere Spaans Amerikaanse schrijvers, zijn leven lang zou blijven lezen en waarvan hij de in de loop der jaren kostbare edities zou verzamelen, die in zijn huis in Isla Negra (geen eiland) zouden prijken naast eerste uitgaven van enkele Spaans Amerikaanse en Franse groten uit de negentiende eeuw, die van de Franse surrealisten en die van een aantal dichters van de Spaanse Generatie van 1927 (waar o.a. Alberti en García Lorca toe behoren). Cervantes, de mysticus San Juan de la Cruz, Góngora en de toneelschrijvers Lope de Vega en Calderón zijn van grote betekenis geweest, maar de belangrijkste invloed die hij ondergaan heeft is wel die van Quevedo, de grootste taalkunstenaar uit de Spaanse zeventiende eeuw en naar mijn idee de belangrijkste Europese kunstenaar uit de Barok. Maar Quevedo ‘ontdekte’ hij niet op school, in de door hem gegispte bloemlezingen, maar pas later, in zijn Madrileense tijd.
Wanneer Neruda in 1934 in Barcelona arriveert als consul van Chili, heeft hij het jaar te voren in Santiago, voorlopig als laatste van een aantal bundels die in de jaren daarvóor uitkwamen, zijn Residencia en la Tierra, een mijlpaal in zijn werk, gepubliceerd; een werk, dat door meer dan een criticus als misschien wel het belangrijkste wordt aangemerkt. In 1935, wanneer hij naar Madrid verhuist, wordt het daar, in twee delen, herdrukt. Vóór hij in Spanje kwam had hij al contact met een Spaanse dichter: in 1929 had hij namelijk al vanuit Java, waar hij toen consul was, aan Rafael Alberti delen van het genoemde werk in manuscript gestuurd. Een aantal Spaanse dichters, die in de tragische jaren van de Burgeroorlog tegenover elkaar zouden komen te staan, brengen hem in 1935 nog onverdeeld een warme hulde door middel van een door allen ondertekend welkomstwoord en een uitgave van enkele van zijn gedichten. Vanaf zijn aankomst in het land dateren zijn nauwe contacten met een aantal leden van de Generatie van 1927 - o.a. met Alberti, Lorca, Cernuda en Altolaguirre - en met de tot een jongere groep dichters behorende Miguel Hernández.
In 1935 en 1936 geeft Neruda in Madrid een tijdschrift uit, Caballo verde para la Poesía, dat door de dichter-typograaf Altolaguirre en zijn vrouw Concha Méndez, beiden beroemd door hun prachtige edities van tijdgenoten, bijzonder fraai wordt uitgegeven en waarvan in 1974 een reprint is verschenen (Verlag Detlev Auvermann KG, Glashütten im Taunus & Kraus Reprint, Nendeln-Liechtenstein). Hoewel het meer dan eens vermeld is geworden als een tijdschrift van geëngageerde poëzie, is dat niet het geval (maar overal schrijft men wel met stelligheid over wat men niet zelf gezien heeft). Wel zijn belangrijk de inleidingen tot ieder van de vier verschenen nummers, die, hoewel niet ondertekend, door Neruda zijn geschreven. Vooral is daaruit bekend gebleven zijn opwekking om voortaan een ‘poesía sin pureza’ te schrijven, een standpunt dat na de burgeroorlog door pennen uit het Franco-kamp gehekeld is. Wat hij daarmee, in de samenhang van zijn tekst, bedoelde was: zich niet af te keren van de wereld om ons heen en ieder woord, ieder voorwerp, iedere situatie als poëtisch bruikbaar te beschouwen en te aanvaarden. Enkele gedichten in de vier nummers zijn geëngageerd - en zijn dan ook geschreven door mensen die het al waren of kort daarop in de Burgeroorlog