Bzzlletin. Jaargang 9
(1980-1981)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |||||||||||
[Nummer 79] | |||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||
Barber van de Pol
| |||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||
MamadreDaar komt mamadre binnen
op klompen. Gisteravond
blies de poolwind, daken
bezweken, muren en bruggen
stortten in,
hij huilde de hele nacht
met zijn poema's,
en nu, op deze ochtend
met vrieszon, komt
mijn mamadre binnen, doña
Trinidad Marverde,
lieflijk als de schuchtere lef
van de zon in stormachtige streken
zwak lichtje dat aan-
flikkert en uit
om iedereen de weg te wijzen.
Oh, lieve mamadre,
- ‘stiefmoeder’ heb ik nooit
over mijn lippen gekregen -
nu trilt deze mond
om jou te beschrijven,
want zodra ik iets kon begrijpen,
ontmoette ik goedheid gestoken
in donkere armenplunje,
de nuttigste vorm van vroomheid,
die van water en meel,
en dat was je: het leven maakte je tot brood
en zo verteerden wij je,
in lange winters, troosteloze winters
met lekken in huis
en overal je bescheiden wezen
die het grove graan van de armoe
afwierp alsof je
een stroom diamanten verdeelde.
Ach, mama, hoe
kan ik één minuut leven zonder
aan je te denken?
Dan kan ik niet. Ik
draag jouw Marverde in mijn bloed,
de naam
van brood dat wordt verdeeld,
van twee lieve handen
die uit de meelzak het ondergoed
knipten van mijn kindertijd,
van de vrouw die kookte, streek en waste,
zaaide, koorts kalmeerde,
en die toen alles was gedaan
en ik al
stevig op mijn benen stond,
verdween, uitgediend, donker,
in de kleine doodkist
waar ze niets deed, voor het eerst,
in de harde regen van Temuco.
Uit: Memorial de Isla Negra (Gedenkschrift uit Isla Negra, 1963), vert. Barber van de Pol, eerder verschenen in het cahier ‘Uit een straat werd ik geroepen’. | |||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||
Neruda als student.
| |||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||
SantiagoRicardo Reyes veranderde zijn naam toen hij veertien was, nog voor hij naar de hoofdstad Santiago zou vertrekken. Hij deed het vanwege zijn vader, die niets op had met het idee dat zijn zoon dichter wilde worden. Dat was geen vak, je werd ingenieur of dokter of zoiets, en dus verbrandde hij als het er op aankwam zonder gewetenswroeging de boeken en schriften van zijn zoon. Toen Ricardo eens een gedicht had ingestuurd naar een wedstrijd en beducht was voor ontdekking door zijn vader, besloot hij een pseudoniem te nemen. Bladerend in een tijdschrift kwam hij de naam Jan Neruda tegen, behorend bij een Tsjechisch auteur. De achternaam nam hij over en als voornaam koos hij Pablo. Het zou voor zijn hele leven zijn. In 1946 heeft de Chileense regering de wijziging gewettigd en sindsdien bestaat Ricardo Eliecer Neftalí Reyes y Baseolto niet meer. Als zestienjarig student Frans aan het Pedagogisch Instituut in Santiago, begint Neruda een nadrukkelijk dichtersbestaan. Hij is nog erg verlegen. Hij, die later moeiteloos een stadion vol toehoorders zou boeien met zijn voordracht, moest de eerste publieke spreekbeurt uitbesteden. Maar hij baart al opzien, hij is bohémien, toegerust met een zwarte cape, terend op een eeuwige hap spaghetti. Als veel studenten koestert hij felle anarchistische idealen: het is de tijd van Sacco en Vanzetti! Hij vertaalt Franse anarchisten en begint poëzie te publiceren in tijdschrijften. | |||||||||||
Eerste bundelsIn 1921 verschijnt Neruda's eerste bundel, Canción de Fiesta (Feestzang), in 1923 gevolgd door Crepusculario (Schemering) en het jaar daarop door Veinte poemas de amor y una canción desesperada (Twintig liefdesgedichten en een wanhoopszang). Van deze laatste bundel zijn tot nu toe meer dan 20 miljoen exemplaren verkocht, in het Spaans, maar ook in veel andere talen. De eenentwintig gedichten beschrijven, in beeldende bewoordingen, de eenzaamheid na een doodgebloede liefde, met het twintigste als een soort explicerende bezinning. Niet de geliefde wordt terugverlangd, maar de liefde. Het gebruik van elementen uit de natuur, de vereenzelviging van de dichter daarmee en vooral de uitbeelding van de geliefde in geografische termen is opvallend. Het zou een blijvend kenmerk van Neruda's poëzie zijn. De vrouw is een vruchtbaar terrein (moeder aarde), door de minnaar ontgonnen, een zelfde soort erotiek als later voorkomt in, bijvoorbeeld, De verzen van kapitein: de geliefde als een geheimzinnige, vruchtbare, maar afhankelijke globe, buiten de tijd geplaatst: Vrouwenlichaam, blanke heuvelen, dijen blank,
In je milde overgave lijk je de wereld.
Mijn lijf van woeste ploeger woelt je om
En doet de groei ontspringen uit het diepste van de grond...
In de tijd dat Neruda debuteert loop het modernisme (te vergelijken met het Europese symbolisme) op zijn eind. De stroming zette in 1888 in met de verschijning van de bundel Azul (Blauw), van de Nicaraguaan Rubén Darío. Zijn bedoeling en die van anderen was de ramen wijd open te gooien om de muffe atmosfeer van conventionele romantiek en het populaire retorische gebulder te laten verwaaien. Kosmopolitisme, pracht, verfijning, verrassing en exotisme waren de kenmerken van het modernisme, maar bovenal een overheersende vrijheidsdrang. Daarom stond het vormtechnisch interessante modernisme heel beslist ook voor een levenshouding: anti-burgerlijk, universeel. In de romankunst kwam als reactie op het modernisme een verlangen op naar meer werkelijkheidszin, wat ondermeer uitmondde in indigenisme en sociaal engagement. De poëzie kende, als uitschieters van het modernisme, het ultraïsme (van Jorge Luis Borges) en het creacionisme (van de Chileen Vicente Huidobro, beslist geen vriend van Neruda!). Tenslotte resulteerde de vernieuwing in de poëzie in een breed vanguardismo (avantgardisme) waartoe verschillende dichters behoorden die nu als groot worden beschouwd en die min of meer in de zelfde tijd debuteerden: Neruda, Borges, Nicolás Guillén, César Vallejo, uiteenlopende geluiden met een zelfde schatplichtigheid. Borges, bijvoorbeeld, zou het modernismo altijd blijven aangeven als een belangrijke, in feite onmisbare, fase in de ontwikkeling tot zijn definitieve vorm. Neruda's Twintig liefdesgedichten en een wanhoopszang vormen binnen die experimentele context, met hun beeldenrijkdom en hun ongebreidelde, lyrische toon, een verrassend geluid. Hij kende vooral het werk van de modernist Carlos Sabat Ercasty, uit Uruguay, goed, maar de invloeden kan men met evenveel recht zoeken bij Europeanen of Noordamerikanen. Toch is het ook niet zo dat men onmiddellijk denkt aan Rilke, aan de Franse symbolisten, aan Whitman, aan Shakespeare, aan Góngora of aan Quevedo, als men zijn werk leest; van allen zijn sporen te vinden, maar ze zijn van meet af aan opgegaan in Neruda's zeer persoonlijke eigen geluid. | |||||||||||
DiplomatieNeruda is twintig als hij de Chileense Staatsprijs voor literatuur ontvangt. Dat betekent nationale bekendheid en in Latijns-Amerika betekent dat veelal ook de uitnodiging een diplomatieke functie te gaan bekleden. De schrijver is daar, in positieve en in negatieve zin, meer een vertegenwoordiger dan bij ons; Neruda heeft het niet voor niets over zichzelf als een ‘spreekbuis’. Die specifieke rol bracht Julio Cortázar er toe in een motto bij zijn roman Royuela: een hinkelspel Jacques Vaché aan te halen: niets is dodelijker dan je land te moeten vertegenwoordigen. Neruda had er kennelijk minder moeite mee. Neruda hoorde dat hij consul kon worden en had wel oren naar een verblijf in het buitenland. Hij toog naar het ministerie van buitenlandse zaken, zonder veel ideeën over de inhoud van zo'n functie. De eerste keer liep het mis, maar tijdens een tweede bezoek aan de minister werd hem verteld dat hij kon worden uitgezonden naar een hem onbekend gat op de kaart: Rangoon, in Birma. Neruda reist naar het Verre Oosten en is achtereenvolgens gestationeerd in Rangoon, Ceylon (1928), Batavia (1930) en Singapore (1931). Het zijn lange, eenzame jaren; hij was niet op het verblijf voorbereid. Die vreemd gekleurde wereld, met zijn eigen geuren, wriemelende drukte en openlijk verval in de straten fascineert hem: de revolutionaire studenten in India, met wie hij contacten onderhoudt, interesseren hem. Maar hij is alleen. Daar verandert de liefde, die af en toe zijn weg kruist, niets aan. Hij waant zich midden in een magnifieke film van Technicolor waar hij geen moment uit kan stappen. Hij schrijft neutrale brieven aan zijn familie, vooral aan zijn zuster Laura, en zwaarmoedige aan een vriend, Eandi. Op een gegeven moment laat hij zich, door Rafael Alberti, een woordenboek toesturen: hij heeft het gevoel dat hij van zijn eigen taal vervreemdt. | |||||||||||
Verblijf op aardeEn hij dicht: Residencia en la Tierra (Verblijf op aarde), I en II (1925-1931; 1931-1935). In deze bundels vindt zijn persoonlijke crisis een weerslag, al is niet alles even somber wat er in staat: tussendoor spuit Neruda overmoedig, zinnelijke verzen waarin hij de hele wereld lijkt te willen omarmen. Zijn latere distantiëring van het pessimisme in de bundels, is gretig door | |||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||
zijn tegenstanders aangegrepen om hem te betichten van zelfcensuur, wat aansloot bij zijn imago als partijdichter. In het vraaggesprek met Rita Guibert wordt hier op ingegaan. Verblijf op aarde schetst het bestaan als een chaos, bijeengehouden door een vertwijfelde poging tot benoemen. De bundels behoren tot Neruda's beste. Hans Magnus Enzensberger, die verderop als kapittelaar van Neruda zal worden opgevoerd, bestempelde ze, bewonderend, als een alles meevoerende stroom lyriek, met een grondtoon van Indiaanse gelatenheid. In een van de bekendste gedichten, ‘Sonate en verwoestingen’, gepubliceerd als omlijsting bij de Nederlandse vertaling van De toppen van Macchu Picchu, vallen al in de eerste vier verzen achtereenvolgens de adjectieven onbestemd, beduusd, onzeker, pover, trouweloos en achterdochtig. De dichter beschrijft zichzelf als een verdoolde die, in een misschien parmantige, want zeer jeugdige, klacht spreekt van het ‘verwezen altaar, in wetenschappen van tranen verloren’. De kwetsbare, vragende houding van de dichter, zijn vertwijfeling in vele gevallen, komt ook tot uiting in dit fragment van ‘Er is geen vergeten’, eveneens opgenomen bij De toppen van Macchu Picchu: Waartoe zovele landstreken en waartoe schaart zich een
dag aan een dag? Waartoe hoopt zwarte nacht zich op
binnen de mond? Waartoe gestorvenen?
Vragen jullie waar ik vandaan kom dan moet ik wel praten
door kapotte dingen,
door al te wrang gereedschap,
door grote beesten veelal weggerot
en door een dichtgeknepen hart van angst.
Neruda zou, als we zijn partijpoëzie buiten beschouwing laten, een melancholicus blijven en optimisme klinkt bij hem altijd oneigenlijker dan een enigszins opstandig pessimisme. Maar later zou hij vreugde ontlenen aan de ‘volheid van het bestaan en haar geheime orde’. Het is niet verwonderlijk dat hij zich, jaren na de publicatie van Verblijf op aarde, vervreemd voelde van die ‘verdoolde’ geluiden. Dat heeft wellicht minder met zelf-censuur dan met gêne te maken. Maar hij drukte zich ongelukkig, volgens sommigen onthullend, uit door te zeggen dat hij de bundel, indien hij de macht ertoe had, uit de roulatie zou nemen. Dat riekt naar gezagsaanbidding... | |||||||||||
IntermezzoIn 1933 trouwt Neruda met de Hollandse Marie-Antoinette Hagenaar Vogelzang, naar het schijnt een desastreus huwelijk. In zijn Memoires komt hij er niet aan toe; de tijd was hem niet beschoren dit onderdeel te behandelen. Velen hebben Neruda verweten dat deze omissie niet op toeval berust en duidt op minachting van de door hem zo bejubelde gewone mensen (er zijn buitensporig veel pagina's in de Memoires ingeruimd voor allerhande groten der aarde die hij heeft gekend, met iets van de trots van de parvenu). Ook zijn vrouwen komen er bekaaid af, misschien met uitzondering van Matilde Urrutia. Misschien is het beter dat de mythe Neruda-Hagenaar Vogelzang voor het publiek in nevelen blijft gehuld, het is de vraag of zij ons iets aangaat. | |||||||||||
SpanjeDe diplomatieke dienst roept Neruda ook naar andere streken van de aardbol: Buenos Aires (1933), Barcelona (1934), Madrid (1935), Parijs (1939), Mexico (1940-43) en ten slotte, onder Allende, opnieuw Parijs, tot een ongeneeslijke prostaatkanker hem voortijdig doet terugkeren. Als Neruda, op eigen verzoek, in 1935, is overgeplaatst van Barcelona naar Madrid, begint een tijd van kentering. Hij wordt enthousiast binnengehaald als de ‘Chileense condor’, met name door de jonge Spaanse dichters van de befaamde generatie van 1927 (herdenkingsjaar van Luis de Góngora): Federico García Lorca, Vicente Aleixandre, Jorge Guillén, Luis Cernuda, Rafael Alberti... Ook jongeren als Miguel Hernández en ouderen als Antonio Machado fêteren hem. Madrid, 1935. Bergamín, Alberti, Neruda, Cernuda, Altolaguirre.
Lorca presenteert hem tijdens een feestelijke bijeenkomst als een dichter, nader tot de dood dan tot de filosofie, nader tot de pijn dan tot het verstand, nader tot het bloed dan tot de inkt. Een dichter, vol mysterieuze stemmen, die hijzelf gelukkig niet kan ontcijferen, een waarachtig mens, die goed weet dat riet en zwaluwen bestendiger zijn dan de harde wang van een standbeeld. De omgang met deze linksgeoriënteerde, eigenzinnige dichters werkt stimulerend. Neruda start een poëzietijdschrift, Caballo verde para la poesiá (Groen paard voor de poëzie), gevuld met bijdragen van Lorca, Aleixandre, Guillén, Cernuda, Alberti en anderen, zonder begeleidende beschouwingen, afgezien van enkele prozagedichten van Neruda zelf, onder meer de getuigenis die het eerste nummer, in oktober 1935, opent: zijn pleidooi voor een ‘onzuivere’ poëzie, die alles omvat, het verhevene en het ordinaire, het hele en het kapotte. Met deze poëtica verklaart hij zich tegen l'art pour l'art. Ook in 1935 schreef hij over poëzie dat deze moest zijn ‘geschreven door het bloed om te worden gehoord door het bloed’, een fysieke variant op Rimbauds ‘de l'âme pour l'âme’. In het Spaans wordt het woord bloed nu eenmaal gemakkelijker gebruikt. | |||||||||||
EngagementIn Spanje krijgt Neruda's politieke betrokkenheid, altijd al latent aanwezig, definitieve vorm. De directe aanleiding vormen de gebeurtenissen tijdens de Spaanse Burgeroorlog, in het bijzonder de dood van zijn vrienden Lorca en Hernández. In 1937, aan het front, schrijft hij zijn cyclus España en el corazón (Spanje in het hart), later opgenomen in Tercera Residencia (Derde Verblijf, 1947). Hierin staat onder meer een ode aan de Internationale Brigades, die weergeeft hoezeer de linkse kunstenaars en intellectuelen destijds meeleefden met het specifieke geval Spanje. Maar het beroemdste gedicht is ‘Explico algunas cosas’ (Ik verklaar enkele dingen), waarin hij de verandering in zijn poëzie toelicht en waarop Rafael Alberti, later, het verderop afgedrukte gedicht entte. (Een Nederlandse vertaling van Neruda's gedicht is te vinden in het cahier Uit een straat werd ik geroepen). In 1939, bij het uitkomen van de bundel Las furias y las penas (Woede en pijnen, een motto ontleend aan Quevedo), benadrukt hij zijn besluit: ‘De wereld is veranderd en mijn poëzie is veranderd. Een druppel bloed is op deze verzen gevallen en zal er in blijven leven, onuitwisbaar als de liefde’. | |||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||
Spanje in het hart, gedrukt door de soldaten van het republikeinse Spanje, die ook het papier vervaardigden, 1938.
In 1937 richt Neruda, samen met de Peruaanse dichter César Vallejo, het Latijnsamerikaanse hulpcomité voor het republikeinse Spanje op en twee jaar later, als consul in Parijs, regelt hij de emigratie van Spaanse vluchtelingen naar Chili. Meer dan tweeduizend mensen kunnen worden geholpen. In 1945 treedt hij toe tot de Communistische Partij die hij, in zijn Canto general, dank brengt in metaforische bewoordingen: Je leerde me de eenheid en verscheidenheid van alle mensen zien... en: Jij hebt me onverwoestbaar gemaakt omdat ik in jou groter ben dan in mezelf... en: Je gaf me de rechtheid die de boom behoeft. | |||||||||||
EenvoudNeruda ging bewust geëngageerd schrijven. Later, in de jaren vijftig, na het soms complexe, veel omvattende Canto general dat onvermijdelijk Ezra Pounds grootscheepse Cantos in herinnering roept, ging hij bewust ‘eenvoudiger’ schrijven, een eenvoud die, naar zijn zeggen, moeilijker is dan de meest ingenieuze taalvondsten. Deze eenvoud kenmerkt zich door een korte versvorm en een geleidelijke opbouw van de gedichten, zodat de lezer alles makkelijk kan volgen. In 1953, in een artikel genaamd Het duistere en het duidelijke in de poëzie, rechtvaardigt hij deze eenvoud met de stelling dat ‘poëzie is als brood en al op aarde bestond vóór iedere vorm van schrijf- of boekdrukkunst’. | |||||||||||
ZelfverminkingNeruda is zijn leven lang door een veelzijdig assortiment critici achtervolgd. Hij was te moeilijk, te makkelijk, te politiek, wel politiek maar te weinig marxistisch, te ijdel en te slaafs... Het zijn natuurlijk vooral zijn partijslogans, zijn propagandistische verzen, met holle retoriek, zoals, na Stalins dood, de zinsnede ‘Stalinianos. Llevamos este nombre con orgullo’ (Stalinisten. Wij dragen deze naam vol trots), die het moesten ontgelden. Hans Magnus Enzensberger dient als voorbeeld van al diegenen die Neruda's onvoorwaardelijke verguizing of verheerlijking van heersers of politieke systemen afwijzen. Hij zegt: ‘Het is de taal die met haar eigen historische wetten het sociale karakter van de poëzie bepaalt; verstrikt zijn in het politieke veld garandeert op zichzelf niets’. Veel van Neruda's werk na Residencia en la tierra wordt door hem bestempeld als een blijk van ‘Selbstverstümmelung’. De wortels van deze zelfverminking zoekt Enzensberger in de maatschappelijke situatie van de poëzie die de dichter zou dwingen tussen zijn publiek en zijn poëzie te kiezen, ‘een dilemma waar Neruda niet tegen opgewassen was’. Enzensberger spreekt van een ‘artistiek drama’, een adequate term voor iets wat we nog steeds bij vele schrijvers en dichters in Latijns-Amerika kunnen constateren. Neruda zelf heeft naar aanleiding van dit soort beschuldigingen, joyeus, gezegd: ‘Ik ben dichter uit esthetische roeping en politicus uit ethische plicht’. Die ‘ethische plicht’ heeft hem echter vaak de grens tussen partijdige poëzie en partijpoëzie doen overschrijden. Heel ongelukkig bleek achteraf de lof die Neruda in het Canto general Stalin toezwaait, als ging het om een soort Uebermensch: ...
Staling richt op, maakt schoon, bouwt, versterkt,
behoedt, kijkt, beschermt,
voedt,
maar ook straffen doet hij.
En dat is wat ik wou zeggen, kameraden:
straf is nodig.
...
Afgezien van het feit dat dit soort persoonscultus altijd onverenigbaar is met het ‘vrije’ karakter van poëzie, ligt het in dit geval extra pijnlijk, omdat het object van de lof, Stalin, vooral na zijn dood in maart 1953 en de ontmaskering die daarop volgde, alom is verguisd. Zodra na Stalins dood zijn bewind wordt aangeklaagd en Chroetsjow op het XXe Congres van de Communistische Partij het dogmatisme en de persoonsverheerlijking heeft aangevallen, krijgt Neruda de wind van voren. Een ander beeld van Stalin zal hij pas in 1964 geven, in zijn Gedenkschrift van Isla Negra. Parallel met de afwijzing van Neruda's Stalinverering, loopt de huiver van velen voor zijn onvoorwaardelijke trouw aan de politiek van de Sovjet-Unie. In 1953 ontvangt hij de Leninprijs voor de vrede, voor het negende canto van het Canto general (Dat de houthakker ontwake), met het schitterende gedicht ‘Vrede’ dat herinnert aan Bertold Brechts ‘Frieden’ en dat niets pamflettistisch heeft. Neruda was een graag geziene, frequente gast van de Sovjet-Unie. | |||||||||||
DieptepuntHeel geladen en rechtlijnig is Neruda's trouw aan de Sovjet-gedachte in Las uvas y el viento (De druiven en de wind), een dikke bundel van XXI boeken waarin een keur van democratieën wordt bezongen en de dichter, vanaf de titel, aanleunt tegen het socialistisch realisme. Het is een dieptepunt in zijn werk. Neruda heeft verklaard: ‘Het is niet de partijlijn die me leidt, het is een denkproces, het spoor van een tijdperk... Ik blijf | |||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||
VredeVrede de dalende schemeringen,
vrede de brug, vrede de wijn,
vrede de letters naar mij op zoek
en omhoog mijn bloed in, het oude zingen
omrankend met aarde, met liefdes,
vrede de stad bij ochtend
als het brood ontwaakt, vrede de rivier
Mississipi, de oerstroom,
vrede het hemd van mijn broeder,
vrede in het boek als een zegel van bries,
vrede de grote kolchoze van Kiev,
vrede de as van deze doden
en van die andere doden, vrede het zwarte
ijzer van Brooklyn, vrede de postbode
van huis tot huis als het daglicht,
vrede de choreograaf die de ranken
toeroept door een megafoon,
vrede mijn rechterhand
die enkel wil schrijven Rosario,
vrede de Bolivianen, gesloten
als blokken tin, vrede
opdat jij kunt gaan trouwen, vrede alle
houtzagerijen langs de Bio-Bio,
vrede het uiteengeflarde hart
van guerrilla-Spanje,
vrede het kleine museum van Wyoming
waar het liefste
een hoofdkussen is met een hart erop geborduurd,
vrede de bakker en zijn beminden,
en vrede het meel: vrede
al het koren dat kiemen gaat,
alle liefde op zoek naar beschuttend loof,
alle levenden, vrede
alles wat land is en water.
Hier neem ik afscheid, ik ga
terug naar mijn huis, naar mijn dromen,
naar Patagonië waar
storm de stallen ranselt
en de oceaan hoog opspat van ijs.
Ik ben maar een dichter, ik hou van jullie, allemaal,
ik zwerf over de wereld die ik liefheb,
in mijn land zetten ze mijnwerkers gevangen
en militairen schrijven rechters de wet voor.
Maar ik, tot in zijn wortels houd ik van
mijn kleine, koude land.
Al moest ik duizend doden sterven,
dàar wil ik sterven.
Al moest ik duizendmaal geboren worden:
dàar wil ik geboren worden:
vlak aan de wilde araucária,
vlak aan de vlagen van de zuiderstorm,
vlak aan de pasgekochte torenklokken.
Niemand moet denken aan mij,
laten we denken aan heel de aarde
als we geestdriftig op tafel slaan.
Ik wil niet dat het bloed opnieuw
het brood doorweekt, het maal van bruine bonen
en de muziek: ik wil dat met mij mee
de mijnwerker komt, het meisje,
de advocaat, de zeeman,
de poppenmaker,
dan gaan we naar de bioscoop en dan weer eruit
en dan drinken we de roodste wijn die er is.
Ik kom helemaal niets oplossen.
Ik kwam hier om te zingen
en dat je meezingt met mij.
Uit: Canto general, IX, 6 (Dat de houthakker ontwake), vert. Dolf Verspoor, eerder verschenen in het cahier Uit een straat werd ik geroepen. | |||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||
[Vervolg Dieptepunt]trouw aan het land dat de grootste Revolutie uit de Geschiedenis op zijn naam heeft staan’. Hij had te kampen met de Koude Oorlogsfeer van die jaren waarin vrijwel iedereen, afgezien van de meest onafhankelijke of sceptische geesten, zich gepolariseerd opstelde: het was Amerika óf Rusland. In Chili heerste een stemming van communistenvreterij, hetgeen Neruda aan den lijve heeft ondervonden. | |||||||||||
Andere kritiekIn de tijd dat Neruda in Spanje zat, polemiseerde hij met de oudere dichter Juan Ramón Jiménez, meestal op indirecte wijze. Hun contact weerspiegelt iets van een haat-liefdeverhouding: het wil maar niet lukken elkaar nader te komen. In feite lag aan het verschil een incompatibilité des humeurs ten grondslag. Neruda (gretig, wijdlopig, massaal, alledaags, hartstochtelijk) en Jiménez (verfijnd, beknopt, elitair, elegant, verstandelijk) konden elkaar niet vinden; er gebeurde altijd wel wat - een onhandig getimede opmerking, een verkeerd begrepen reactie - dat de toenadering verstoorde. Het heeft iets tragikomisch het contact te volgen, want er was best sprake van wederzijdse waardering. Het begon toen Jiménez weigerde een manifest te ondertekenen waarin Vicente Huidobro, een landgenoot van Neruda, werd beticht van plagiaat. Neruda en zijn Spaanse vrienden bellen hem op en zingen, bijvoorbeeld, vieze liedjes door de telefoon. In zijn manifesten in Groen paard voor de poëzie richt Neruda zich onder meer tot Jiménez, de estheet. Jiménez' antwoord is waardig: tegenover Neruda's ‘onzuivere’ poëzie stelt hij de zuivere (‘er is geen andere’), die altijd verantwoordelijk is, dat wil zeggen in volle bewustzijn reageert op hetgeen het onderbewuste wil schrijven, ongeacht de aard ervan. Jiménez' eindoordeel over Neruda zou luiden: iemand met een goede kern, maar omgeven door veel anecdotisch en kleins, ‘een groot slecht dichter’. | |||||||||||
HorzelMisschien heeft iedereen die publiceert zijn privéhorzel. Neruda had er een die hem tot na zijn dood trouw bleef. Hij heet Ricardo Paseyro en hij is er van overtuigd dat keizer Neruda geen kleren aan heeft. In de zomer van 1979 verscheen in het Franse blad Contrepoint nog een artikel van zijn hand genaamd Le mythe Neruda, een verkorte versie van een gelijknamig boekje dat jaren daarvoor bij l'Herne was uitgekomen. Volgens Paseyro is Neruda een ijdeltuit, een bedrieger, een opportunist en, vooral, een bar en boos dichter. Paseyro verzorgt, natuurlijk, een frappante bloemlezing van Nerudiaanse partijpoëzie, met signalering van de nodige tegenspraken. Hij vertaalt, in zakelijk Frans, een bepaalde ode, waarbij fragmenten uit hun verband worden gerukt en de burger met zijn gezonde verstand wordt gevleid. Aan enige analyse verspilt Paseyro zijn krachten niet en dat is jammer want met deze notoir kwaadwillende boutade schiet hij bij voorbaat zijn doel voorbij. | |||||||||||
Canto generalHet Canto general werd in de jaren veertig, grotendeels in de klandestiniteit, geschreven, gedurende de ballingschap waarin Neruda, na zijn oppositie tegen president García Videla, werd gedreven. Hij zat sinds 1945, voor de noordelijke mijnprovincies Tarapaca en Antofagasta, in de Senaat en had in buitenlandse bladen artikelen gepubliceerd waarin hij felle kritiek uitoefende op president Videla. Die was, volgens hem, zijn beloften, geuit tijdens de verkiezingscampagne waarin Neruda hem steunde, niet nagekomen. Neruda werd uit de Senaat gestoten. Na een felle rede, getiteld Yo acuso (Ik beschuldig), vaardigde het Hoge Gerechtshof een arrestatiebevel tegen hem uit. Neruda trekt door de bergen van Chili en vlucht, na een jaar, de grens naar Argentinië over. In het tiende canto, El fugitivo (De voortvluchtige) brengt hij van die zwerftocht verslag uit, vooral van de gastvrijheid die hem bij de mensen op het land ten deel viel. Van 1949 tot 1952, het jaar waarin hij weer in Chili mag terugkeren, maakt hij reizen naar Europa, Azië, Guatemala. In 1950 komt, in Mexico, een eerste intergrale editie van het Canto general uit. In het vijfde canto, La arena traicionada (Het verraden zand), weidt Neruda uit over de situatie in andere Latijnsamerikaanse landen op het moment dat hij aan zijn Canto werkt: het is bijna overal nog treuriger dan in Chili. Uitzonderingen zijn, in bepaalde opzichten, het Argentinië van Perón en het Mexico van Alemán. In Venezuela is in 1948 de progressieve en tolerante Rómulo Belancourt verdreven. Uruguay, toen nog het Zwitserland van Latijns-Amerika, vormt een toevluchtsoord voor de vluchtelingen uit de rest van het continent. Het Canto general omvat vijftien delen. Het ontstond, zo heeft Neruda gezegd, na de dood van zijn vader, vanuit de bedoeling een lofzang op Chili aan te heffen en het wezen van het land te interpreteren. In het Canto general de Chile (Algemene zang van Chili) denkt Neruda in nostalgische beelden aan zijn vaderland en spreekt de hoop uit er spoedig terug te keren. Hij beschrijft rivieren, mensen, planten en vogels, zoals ze in zijn herinnering voortleven. Het mooist zijn de miniaturen van een aantal vogels of bomen. Al schrijvende aan zijn Canto general de Chile is Neruda zich er steeds maar van bewust dat Chili deel uitmaakt van een groter geheel, Amerika. Of, zoals hij het zelf heeft gezegd: Ik wilde me uitstrekken in de geografie, in de mensheid van mijn land, de mensen ervan definiëren en ook de producten, de levende natuur; maar ik merkte al gauw dat ik met iets te engs bezig was, want de wortels van de Chilenen groeiden verder onder de aarde en kwamen in andere streken weer boven. Vandaar dat het Canto de Chile, nu canto VII, uitgroeide tot de Algemene zang van heel Latijns-Amerika, met talloze verwijzingen naar andere plekken in de wereld. Het Canto general beschrijft de geografie, de natuur, het Indiaanse verleden, de geschiedenis met haar anti-helden (de conquistadores) en haar helden (de bevrijders), het heden, de mogelijke toekomst. Het bevat vele autobiografische elementen, toegespitst in de laatste zang, Ik ben. Het is een groots opgezet epos van wisselende kwaliteit. Sommige canto's, het tweede en het zevende, springen er als geheel uit, andere bevatten naast prachtige fragmenten ook magere | |||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||
anecdotes en vlakke partijpoëzie. Het is duidelijk dat Neruda het moeilijk had met de vraag voor wie hij schreef. Daar waar hij zich in schijnbaar onbekommerde, vaak complexe, lyriek laat gaan is hij het best. De toppen van Macchu Picchu, het tweede canto, is ook in figuurlijke zin het hoogtepunt. Neruda heeft de berg naar de ruïnes van de pre-Icaheiligdommen beklommen en is onder de indruk. Mede onder invloed van de voorbeelden uit de Mexicaanse murale schilderkunst, vat hij het verlangen op iets panamerikaans te maken en de resten van een vergane beschaving in de actualiteit tot leven te brengen: ‘Stijg met mij op en word geboren, broeder’; de doden moeten zin krijgen. Het eerste wat opvalt aan de poëtische vormgeving van het Canto general is de bijzonder aardse beeldspraak waarvan Neruda zich bedient. De meest voorkomende betekenisdragende woorden (dus niet grammaticale, zoals lidwoorden) zijn ‘piedra’ (steen) en ‘tierra’ (aarde). De dichter is gefascineerd door de veelheid, de verscheidenheid en de volheid van het bestaan. Veelvuldig komen woorden voor die op vruchtbaarheid duiden, zoals stuifmeel, zaad, meeldraad, bron, aren, klokken, tros, geslachtelijk, en het zelfde geldt voor woorden die een vorm van oneindigheid aangeven, zoals blind of onmetelijk. Volheid, samenhang en gelijkwaardigheid van de dingen worden geaccentueerd door middel van talloze opsommingen. Maar ook het vele dat Neruda in het omvangrijke Canto general aanstipt ervaart hij als ontoereikend: het woord is niet in staat de werkelijkheid te omvatten, vandaar dat opsommingen vaak worden afgesloten met het suggestieve ‘todo’ (alles), als surrogaat voor het onzegbare vele. Er wordt vaak en veel en van alles opgesomd. De ene keer zijn het reeksen bijeenhorende begrippen of voorwerpen, bijvoorbeeld mensen, activiteiten, rivieren, gebruiksvoorwerpen zonder systematische ordening. Dan weer zijn het chaotische, heterogene reeksen die de samenhang onderstrepen. Een voorbeeld vormt het gedicht ‘Vrede’, uit het negende canto. Samenhang en gelijkwaardigheid van alle elementen wordt ook geïllustreerd door de voortdurende uitwisseling van eigenschappen of attributen van verschillende dingen. Zo heeft het water een taal, is de roos van steen en wordt de mens voorgesteld als een boom. Deze uitwisseling kan eveneens duiden op strijd, want de natuur is niet alleen adembenemend rijk maar ook meedogenloos als gevolg van de noodzakelijke strijd om het bestaan. Erg vaak zien we de uitwisseling van eigenschappen of attributen van mens en landschap, of komt het tot een identificatie van deze twee eenheden: de korrels zand staan voor de talloze armen. Vertrekpunt is vaak ‘yo’, ik. Maar ‘yo’ is niet alleen autobiografisch, het bestrijkt een uitgebreid en ingewikkeld associatieveld. ‘Yo’ duidt de dichter aan, als gestructureerd, autonoom systeem (lichaam), maar maakt tegelijkertijd deel uit van de menselijke soort, vermenigvuldigt zich en komt te staan voor ‘volk’: ‘Volk ben ik, ontelbaar volk’, luidt het slot van het tiende deel van canto II). ‘Yo’ is de grote protagonist van het Canto general, maar daarnaast treedt Juan naar voren, de anonieme eenvoudige held, als prototype van de berooide, of, pars pro toto, het volk. ‘De aarde heet Juan’, is de titel van canto VIII, als een voorbeeld temeer van de symbiose mens-natuur. Een andere held is Recabarren, prototypisch voor ‘de’ libertador (bevrijder). Antihelden zijn er legio, samen te vatten in ‘de’ conquistador, ‘de’ gringo. Maar centraal staat toch vooral de dichter, ‘yo’, die, via zijn poëzie, als spreekbuis, zin geeft aan het bestaan van de anonymus en hem symboliseert in zijn conditie van historisch wezen. | |||||||||||
MensbeeldSteen in de steen: en waar was dan de mens? De oorspronkelijke mens (Adam) werd gekneed van leem, ‘arcilla’, een woord dat in het Canto general de betekenis gaat aannemen van ‘oorspronkelijk’ en zelfs van ‘natuurlijk’. Maar de mens onderscheidt zich door zijn verstandelijke vermogens en zijn rationele band met de dingen. Hij is als enige verantwoordelijk, niet een of ander godsbegrip. Neruda gelooft niet in een metafysische god; in canto VI zegt hij: ‘Y para mí no hay dios sino la arena oscura’ (En voor mij bestaat er geen God behalve het donkere zand). Godsdienst, althans de R.K.-kerk, staat voor Neruda gelijk aan collaboratie met de onderdrukking. De afloop van een conquista-charge is, aan het eind van canto III, suggestief als volgt omschreven: ... slechts botten bleven over
op rigide wijze gerangschikt
in de vorm van een kruis, ter meerdere
glorie van God en van de mensen...
De mens vormt een problematische schakel in de natuurketen: ‘De aarde heeft van de mens haar straf gemaakt’. Hij heeft de dynamische orde van de natuur, de harmonische cyclus, het betrekkelijke ‘aards’ paradijs verstoord. De mens heeft zich van de natuur vervreemd. Soms neemt de natuur actief deel aan de sociale strijd, neemt wraak, helpt de ‘sympathieke’ partij. De Maya's die goud als opsmuk gebruiken krijgen de natuur tegen zich, de Araucaniërs die de natuur zelve zijn worden geholpen. Soms ook lijkt de natuur de sociale wreedheid te onderstrepen; dan vraagt Neruda haar, bij voorbeeld in de ‘Winterode aan de Mapocho’, uit canto VII, waarom zij de armen nog eens extra kwelt met overstromingen en ander leed. | |||||||||||
BoomDe tegenstelling natuurlijk-onnatuurlijk en, parallel daarmee en enigszins concreter, die tussen integratie-desintegratie vormt de basis van alle sociale implicaties in het Canto general, veeleer dan de ethische tegenstelling goed-kwaad. Woorden die gestructureerde eenheden aangeven (lichaam, boom, geografie, standbeeld, enz.) zijn bij uitstek geschikt om activiteit in de natuur en in de maatschappij met elkaar te vergelijken. De ‘schending’ van Cuba door de conquistadores wordt, in canto III, weergegeven als betrof het een lichaam: Cuba, liefste, ...
ze hebben je gezicht versneden,
ze hebben je bleekgouden benen gespreid,
ze hebben je granaten geslacht afgebroken,
ze hebben je met messen doorboord,
ze hebben je verdeeld, ze hebben je verbrand.
Opvallend is het gebruik van ‘árbol’ (boom) in dit verband. Boom is een eenheid opgebouwd uit verschillende componenten. Het roept zowel het individuele als het collectieve op. Boom kan staan voor mens (lichaam) of volk of land, allemaal vertakte eenheden. De boom wordt symbolisch bevrucht door de tranen en het bloed van het volk, opgevangen in de ‘copa’, in het Spaans zowel ‘kelk’ als ‘boomkruin’. De boom behelst het hele natuurgebeuren: vrucht op aarde, nieuw zaad, nieuwe boom, nieuwe vrucht. De boom is het symbool van de wedergeboorte. | |||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||
Homo faberDe mens smeedde ijzer tot wapens, wapens die in het Canto general een hoge frequentie halen. Ook een woord als ‘nave’ (schip) roept negatieve bijgedachten op: het is het schip van de conquistadores. Woorden die verband houden met het begrip ‘homo sapiens’ of woorden op zedelijk vlak zijn schaars, maar via het lichaamlijke en zintuiglijke wordt de moraal indirect verwoord. Cultuurpessimisme is Neruda niet vreemd. Toch moet de (weder)opbouw van die zelfde mens komen. In canto III beeldt hij de mens uit in termen van een ander gestructureerd geheel, de taal, waardoor hij zich als historisch wezen onderscheidt en in staat is het voorbijgaande te overleven. De strijd tussen dood en leven wordt uitgedrukt via de doorlopende strijd tussen zee en aarde en de uitwisseling van hun attributen (wat, als gezegd, ook op samenhang kan duiden). Zo staat sneeuw voor schuim, schip voor bergketen, enzovoort. Het gesteente van de Macchu Picchu omsluit het verleden van de mens en zijn taal. Alle aanvallen zijn doorstaan en ‘hoog in top’ bleef de ‘feilloze’ (letterlijk ‘enarbolada, dus ‘verboomde’) ‘precisie’, de geschiedenis, cultuur. De zee is, met haar altijd vernieuwende kracht binnen de zelfde eeuwige cyclus, het symbool van de tijd. | |||||||||||
OdenHet Canto general is Neruda's omvangrijkste werk: 568 bladzijden in de eerste editie van 1950. Het is ook zijn grootst opgezette werk. Na het Canto richt Neruda zich voorlopig tot ‘eenvoudige mensen’, maar eerst schrijft hij nog de Verzen van de kapitein (1952) voor zijn nieuwe geliefde, Matilde Urrutia, die tot zijn dood bij hem zou blijven. De bundel verscheen aanvankelijk in het geheim omdat hij Delia del Carril, officieel nog zijn gezellin, niet voor het hoofd wilde stoten. De poëzie van Verzen van de kapitein biedt het zelfde vrouwbeeld als destijds de Twintig liefdesgedichten en een wanhoopszang: de vrouw is in geografische termen gevat en de man doet haar bloeien, stuurt haar, voor zover zij zich laat sturen. De druiven en de wind werd eerder aangestipt als een dieptepunt. Interessanter, heel mooi soms, zijn de Odas elementales (Elementaire oden, 1954), zo'n kleine zeventig oden gewijd aan de meest uiteenlopende dingen: de wijn, het hout, de liefde, de vogels van Chili, César Vallejo, de luiheid, de artisjok, de derde dag. Later volgen de Nuevas odas elementales (Nieuwe elementaire oden). Deze poëzie is uiterst toegankelijk; in de lyrische ondertoon zitten tal van rake absurdistische en beeldende typeringen. De eerste indruk van anekdotiek is, derhalve, bedrieglijk. Extravagario (1958) opent met het ‘Verzoek om stilte’, door Dolf Verspoor prachtig vertaald in het cahier Uit een straat werd ik geroepen. Het jaar daarop verschijnen de Cien sonetos de amor (Honderd liefdessonnetten), waarvan Willy Spillebeen er enkele vertaalde. Neruda heeft zijn zelf opgelegde beperkingen laten varen; de Gonroriaanse welsprekendheid en iets van de Quevediaanse complexiteit is terug. De stemming is overheersend melancholiek, als bij Rilke, ook een oude liefde: alles vergaat, de uren, de seizoenen, de wisseling der getijden, maar waar bouwt de mens zijn huis? In Neruda's sonnetten moet de claridad (helderheid) van de liefde de bestaande onduidelijkheid en onzuiverheid verlichten. In Cantos ceremoniales (Ceremoniezangen, 1961) treedt de ‘poeta enlutado’, de rouwende dichter, naar voren, de dichter die ‘het zat is’, als vroeger. Hij heeft zich erbij neergelegd dat de natuur, onvermoeibaar in haar vernieuwing, de eenmalige mens opslokt. Maar Neruda's klacht is minder radicaal dan die in Rilke's Elegien want enigszins verzacht door de soms doorbrekende vreugde om het fascinerende van alle organisme. Het Memorial de Isla Negra (Gedenkschrift van Isla Negra, 1964) bestaat uit vijf delen; de titels van de eerst vier verwijzen naar de vier elementen, die van de vijfde, ‘Sonata crítica’ (Kritische sonate), bevat een ironische evaluatie. Ben Belitt heeft in zijn inleiding bij Pablo Neruda: A New Decade, 1958-1967 (Grove Press, 1969) aangegeven dat Neruda's geschiedschrijving, hier en elders, eerder wordt bepaald door een ordre du coeur dan door een ordre raisonné. Terugkerende woorden zijn perdido (verloren) en parallel daarmee confuso (verward), indeciso (besluiteloos). Het leven is een spel dat de dichter wil spelen maar dat hij geneigd is te verliezen. | |||||||||||
PosthuumToen Neruda om gezondheidsredenen zijn diplomatieke post in Parijs moest opgeven, keerde hij terug naar Chili, naar Isla Negra. Hij had op 21 oktober 1971 de Nobelprijs voor literatuur ontvangen. In die tijd van Allende groeide hij uit tot een vrijheidsheld: hij was bevriend met Allende en had zich omwille van hem teruggetrokken als kandidaat voor het presidentschap. Na zijn dood, op 23 september, elf dagen na de militaire coup, zou hij uitgroeien tot een martelaar. Neruda werd al decennia lang op de hele wereld door de linkse intelligentsia op handen gedragen. Als hij in Parijs aankwam, stonden bij wijze van spreken Malraux, Picasso en Sartre in gelid op hem te wachten. In Chili gold hij als een goeroe, of werd hij, aardser, geadoreerd als don Pablito. Toen Neruda weer in Isla Negra was, begon hij aan zijn mémoires, zich baserend op een aantal lezingen en een reeks autobiografische artikelen die hij al eerder gemaakt had voor een Braziliaans tijdschrift. Confieso que he vivido (Ik beken ik heb geleefd), zoals de mémoires werden gedoopt, laat zich bijzonder meeslepend lezen. Aan de feitelijke waarde van het relaas kan men vaak twijfelen, want de toon is erg impressionistisch en er is vanaf een grote afstand in tijd geschreven. De mémoires kwamen voor het eerst in 1974, in Spanje, uit. Na Neruda's dood verschenen er nog acht dichtbundels, van ongelijke kwaliteit. De eerste, La rosa separada (De afgescheiden roos), over een bezoek van de dichter aan Paaseiland, is de mooiste. De confrontatie tussen het verleden, letterlijk in de vorm van beelden, en de moderne, jachtige toerist, is hopeloos Neruda beseft de mallemolen van het moderne (lees: vervreemde) bestaan en ziet geen mogelijkheid tot verzoening. Hij vindt in dat verleden niets dat hem in het heden kan helpen, in tegenstelling tot de stimulans die hij destijds op de Macchu Picchu onderging. Mooi is ook Jardin de invierno (Wintertuin), de heimwee van een oudere man aan de Franse kust, hevig verlangend naar zijn ‘echte’ zee, die bij Isla Negra. Andere bundels, zoals het futuristische 2000 en Het boek van de vragen, kinderlijke aforismen in de trant van: ‘waar laat de boom 's winters haar bladeren?’, bevatten veel middelmatigs. Na de militaire coup werd Neruda's huis aan zee doorzocht en gedeeltelijk geplunderd, zijn politieke vijanden roerden zich; een wel heel bittere laatste ervaring voor de stervende dichter. Neruda's begrafenis groeide uit tot een zeer aangrijpende betoging. Militairen met gerichte wapens omringden een rouwende menigte die, eerst aarzelend, dan steeds luider, de Internationale zong en zich vermande tot het beroemde understatement: Compañero Pablo Neruda? Presente! | |||||||||||
Voornaamste bronnen:
| |||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||
| |||||||||||
Tot nu toe van Pablo Neruda in het Nederlands verschenen:
Binnenkort:
|
|