Anton Constandse
Venezuela
De federale republiek van Venezuela bestaat uit twintig deelstaten, met een totale oppervlakte die ongeveer zesentwintig maal zo omvangrijk is als die van Nederland. Ze telt veertien miljoen inwoners. Door een schandelijke verwaarlozing van het platteland is de trek naar de steden onstuitbaar geworden. In de dorpen ontbreken vaak riolering, behoorlijke woningen, scholen en medische zorg. In de steden is echter gebrek aan werkgelegenheid en huisvesting, zodat zich ook daar de ontelbare krottenwijken hebben gevormd, waarin alles ongeregeld is. Door falend onderwijs is een derde van de bevolking analfabeet; de medische verzorging is gebrekkig, want tien procent van de natie, bestaande uit welgestelden, beschikt over 180 ziekenhuizen, en de overige negentig procent over slechts 170 hospitalen; de gezinnen zijn ontworteld, meer dan de helft van de kinderen is geboren uit niet-gewettigde verbintenissen, en - wat erger is uit het oogpunt van verzorging - praktisch ook vaderloos. Van de twintig procent, die blank heet te zijn, behoort de helft tot de groep der welgestelden; de mestiezen en mulatten vormen de grote massa, terwijl echte negers en indianen een kleine, gediscrimineerde minderheid uitmaken.
Fabelachtig rijk is een oude en nieuwe bourgeoisie, een ‘elite’ van ruim tien procent der bevolking. De bronnen van die rijkdom zijn voornamelijk de olie en het ijzererts, waaraan Venezuela rijk is. De exploitatie van deze bodemschatten is een staatsmonopolie (sinds respectievelijk 1976 en 1975) maar dat betekent niet dat de baten ervan ten goede komen aan het volk. De demagogische leuze ‘sembrar el petróleo’ (de olie uitzaaien) heeft nooit iets betekend: de olie is een bron van kapitaal voor de buitenlandse maatschappijen (bijvoorbeeld Exxon en Shell) voor de bourgeoisie en de militairen, die in het buitenland particuliere reserves vormen met de miljarden, die de staat voor olie- en ijzerwinning ontvangt. De hoofdstad Caracas, die voor een derde uit krottenwijken bestaat, is een voorbeeld van verkwistende weelde en van uitdagende woningbouw voor de elite, die kan wedijveren met de miljonairs van Manhattan. Sinds in 1914 de oliewinning is begonnen heeft deze bitter weinig bijgedragen tot de werkgelegenheid - twee procent van de actieve bevolking is daarvoor voldoende - en even weinig tot de welstand van het volk. Venezuela beschikt over tien procent van de wereldreserves aan olie, het levert van vijftien tot twintig procent der internationale productie, maar de massa is zeer hulpbehoevend gebleven.
Na de dictatuur van Pérez Jiménez, sinds 1958, wisselen twee grote semi-feodale liberale partijen elkaar af. Ze noemen zich Acción Democrática en Copei, een christen-democratische combinatie. Maar democratie betekent allereerst een vorm van liberaal kapitalisme, waarvan de leiders de staat plunderen. In de laatste jaren zijn de presidenten geweest: Rafael Caldera (Copei, 1969-74) Andrés Pérez (A.D., 1974-79) en Luis Herrera (Copei, 1979, officieel tot 1984) die elkaar weinig hebben ontlopen, vooral niet in het bestendigen van de corruptie. Het is deze twee partijen gelukt, afwisselend of samen complotterend, de schijn van democratie hoog te houden door de voorlopige lijdzaamheid van de grote massa. Officieel zijn de guerrilla-groepen ontbonden, hun voornaamste leiders (Douglas Bravo, vóór hem al Márquez en Petkoff) zijn in de legale politiek teruggekeerd, hoewel er telkens arbeidsonrust, stakingen, oproeren en demonstraties zijn. Leger, politie en geheime dienst (Disip) zijn evenwel machtig. De bourgeoisie is nog niet ernstig verontrust, en handhaaft aanzienlijke persoonlijke vrijheden, met name voor intellectuelen. De bewijzen van folteringen nemen echter toe: Jorge Rodríguez, de oprichter van de Socialistische Liga, is doodgemarteld. De sociale tegenstellingen verscherpen zich: vijftien procent van de actieve bevolking is werkloos, zeventig procent beschikt over slechts elf procent van het nationale inkomen, maar vijf procent aan de top heeft zich meer dan de helft van dat inkomen toegeëigend.
Om hun bestaan te rechtvaardigen hebben de ‘nieuwe rijken’ in hun buitenlandse beleid een grotere onafhankelijkheid willen tonen van de Verenigde Staten. In de OPEC (de ‘trust’ van olieproducerende landen), in het Zuidamerikaanse Andespakt, en vooral in Midden-Amerika hebben de Venezolaanse regeringen kritiek durven uitoefenen op Washington. Zo werd Panamá gesteund in zijn streven naar controle over het kanaal; zo is in Nicaragua de dictator Somoza gedwarsboomd; zo werden in 1975 de diplomatieke relaties met Cuba hersteld. Maar de betrekkingen met de dictaturen in Argentinië en Bolivia werden er niet minder om, de Iraanse Sjah en de Amerikaanse president zijn als goede bondgenoten ontvangen. Elke nieuwe president kondigt aan dat hij meer zal gaan doen voor de arme massa's, de laatste (Luis Herrera) wilde daarvoor de opbrengsten van de nieuw-ontdekte olievelden van het Orinocogebied gebruiken. Misschien wordt hij of zijn opvolger daartoe door groter volksverzet gedwongen. Want onrustiger is het in Venezuela wel in toenemende mate geworden.