Jan van der Vegt
Een afgestaan gedicht?
Ida Gerhardt heeft de gewoonte voorin haar bundels gedichten apart te plaatsen die opvallen doordat ze cursief gezet zijn en die als motto- of opdrachtvers bedoeld kunnen zijn. Zo staat voorin De ravenveer het gedicht ‘Terugkeer’:
Machtig baken, lichtende in de nachten,
wenk het schip, dat veilig de kust bereike
die de vaart, de eenzame, haast volbracht heeft,
Zwerveling aan kusten bevolkt met vogels,
zelve zij geschapen met zware wiekslag.
Die beschroomd als zij, ik vermag te geven
Ingehuld te staan op de donkere aarde,
liefdeblind, en zwijgend het schip verbeiden,
ademloos welhaast als het langzaam nadert
Er is met dit gedicht iets merkwaardigs aan de hand. Er is iemand in aan het woord die een ander, een ‘zij’, opwacht en die ander komt met een schip terug van ‘kusten bevolkt met vogels’. Nu staat in De ravenveer een aantal gedichten verenigd in de afdeling ‘Verzen van overzee’, die geïnspireerd zijn op een overzees land dat de dichteres ‘Ultima Thule’ noemt en waar met niet al te veel moeite Ierland in te herkennen is. Het is dus niet zo vergezocht als we aannemen dat met degene die terugkeert, de dichteres bedoeld is. Wie is dan de ‘ik’ die haar opwacht? Er zijn verschillende mogelijkheden:
a. Ida Gerhardt heeft zich in dit gedicht verplaatst in een ander, die haar ‘liefdeblind’, ‘ademloos welhaast’, staat op te wachten. Dat is zeer onwaarschijnlijk, want er doet zich nergens in haar gedichten zoiets voor, en het zou gezien de emotionele inhoud van het gedicht op een merkwaardige gespletenheid wijzen.
b. Ida Gerhardt geeft hier de gevoelens weer die het wachten op de terugkeer van iemand anders uit een overzees land bij haar opwekken. Ook dat is niet waarschijnlijk, want de ‘Verzen van overzee’ en ook andere gedichten die op Ierland geïnspireerd zijn, leggen de nadruk op het alleen-zijn daarginds. En als het zo zou zijn, dan zou de nadrukkelijke plaats van dit gedicht voorin de bundel volkomen zinloos zijn. Het gaat nergens in haar poëzie over iemand anders die de reis naar overzee gemaakt zou hebben.
c. Het gedicht is een vertaling, die hier erg toepasselijk kan staan.
d. Het gedicht is niet van Ida Gerhardt en is als een soort welkomstgroet voor haar geschreven en kwam in die kwaliteit voorin de bundel terecht.
Dat laatste lijkt misschien erg onwaarschijnlijk omdat zoiets geen gewoonte is. Maar in de eerste uitgave van de bundel De argelozen van 1956 heeft Ida Gerhardt blijkens een aantekening achterin ook een gedicht opgenomen, waarvan ze zegt: ‘het is niet van mijn hand, het is mij voor deze bundel afgestaan.’ Zo'n aantekening ontbreekt in De ravenveer, maar toch - het gedicht is geschreven in de vorm van de Sapphische ode, die door Ida Gerhardt meer dan eens wordt toegepast. Maar Ida Gerhardt tracht juist in haar Sapphische oden het overladen, zwaar retorische te vermijden, dat dit gedicht wel heeft. Het doet aan als een wat ouderwetse vertaling uit de klassieken. Is het dat? Dan zou het er toch wel bij staan. Ida Gerhardt vermeldt zoiets altijd in aantekeningen.
Ik houd het erop - maar ik kan het niet bewijzen - dat ook dit gedicht Ida Gerhardt ‘voor deze bundel afgestaan’ is. Misschien weet Marie van der Zeyde hoe het zit.