ven. Na wat onderzoek en praten met zijn familie zag ik veel meer een James Bond-figuur in hem... Die ging gewoon in het verzet uit zin voor avontuur. Later toen er doden gingen vallen, toen is er in die man iets gebeurd. Die overval op het bevolkingsregister in Amsterdam was geweldig in mekaar gezet. Nadat de groep van Van der Veen was opgerold en hijzelf gewond en weer gevlucht en later toch gearresteerd, beleefde hij zijn ‘Werdegang’...
Fons Rademakers zat op het spoor van een verzetsman van vlees en bloed. Daar zou eventueel die film over moeten gaan, vond hij. Er waren ook vrouwengeschiedenissen. Die wilden Keuls en De Vries er niet in hebben. Hun ideaalbeeld van Gerrit van der Veen was van een engelachtige heldhaftigheid, zoals we die vroeger in schoolboeken over onze vaderlandse helden aantroffen. Keuls en De Vries voelden veel voor een documentaire en steriele reconstructie van de overval op het Amsterdamse bevolkingsregister, zoals in de film De overval. Rob de Vries was in die gedachtengang wederom de hoofdrol toegedacht.
Dit voorbeeld van commercieel gerichte motivatie voor een door het verzet geïnspireerde film, die Rademakers niet heeft willen maken, wordt nog gecompleteerd door het ontstellende feit dat men later een Duitser die als acteur te zien was geweest in de nazi-film Jud Süss, aan het draaiboek heeft laten werken. Dat was Wolfgang Staudte, die men vanwege zijn verleden niet de regie over de film wilde toevertrouwen. Daarvoor kwamen de heren Keuls en De Vries wéér bij Rademakers terecht. Die verbijsterd weigerde, omdat de commerciële aantasting van de figuur Gerrit van der Veen nog verder was gegaan. Rademakers, die intussen persoonlijk geïnteresseerd was geraakt in de echte Van der Veen, werkte samen met Blokker nog enige tijd aan het uitdiepen van een meer authentiek scenario. Maar het plan werd niet doorgezet. Op gang gebracht was er niets. Er was zelfs geen sprake van een moedige aanloop.
Je kunt alleen vaststellen, dat er een film in de lucht hing, die moest appelleren aan een door de oorlog gevormde behoefte aan een nieuw escape in geromantiseerde avonturenfilms. Aan deze commerciële behoefte heeft dan op een gegeven moment Soldaat van Oranje van Paul Verhoeven (in 1977) voldaan. Het daarin ten troon geheven elitaire studentenverzet uit de bestseller van Erik Hazelhoff Roelfzema ‘hat seine Schuldigkeit getan’ voor de na-oorlogse bioscopie. Er werd wederom niets door op gang gebracht.
Van beter gehalte waren Paranoïa van Adriaan Ditvoorst (in 1967) en Pastorale van Wim Verstappen (in 1978). Beide films waren weliswaar vooral gemotiveerd vanuit de romanstructuur van respectievelijk Hermans en Vestdijk, maar kwamen toch mede voort uit gevoelens van twijfel, wantrouwen en onbehagen, waaraan Ditvoorst en Verstappen ieder op eigen wijze uitdrukking wilden geven. Van Ditvoorst weten we dat bij wat hij destijds op gang heeft willen brengen in het Nederlandse filmen, hij zichzelf hinderlijk in de weg is blijven zitten. Verstappen is een raadsel gebleven. Besloot hij voorlopig zijn loopbaan met een echte film over het verzet (‘Pastorale’), zijn debuut in 1966 gold internationaal als een opnieuw beginnen bij een nulpunt in een land waar men aan filmen eigenlijk nog niet toe was. De minder gelukkige terugkeer van Joszef Katús naar het land van Rembrandt was een door ‘provo’ geïnspireerde filmreactie op het bestaan.
Eindelijk een Nederlandse film die géén meesterwerk is, riep Verstappen toen terecht uit. Technisch was er nogal de hand mee gelicht, maar inhoudelijk kon Joszef Katús zelfs de exclusieve Semaine de la Critique in Cannes bereiken.
Portrait d'un héros par défaut pourrait-on dire, images, présentes comme hallucinations, d'un monde qui se retire, d'une existence en creux: ce sont les techniques et le style du cinéma direct qui constituent en fortifient ce discours indirect sur l'absence et le néant.
Katús' terugkeer was Verstappens moedige aanloop naar een geheel nieuwe manier van leven met film, van maken van film. Jammer bleek het later een aanloop naar een niemandsland, waar een behendige publiciteit een aantal Pim & Wim-films de lucht inblies waar die snel weer verwaaiden. Totdat met Pastorale Verstappen terugkeerde naar het geïnspireerde filmen in het land van Rembrandt, waar hij hopelijk zal overleven.
Zijn affiniteiten met de schrijver Vestdijk inspireerden Wim Verstappen in '71 tot een uitgesproken sociaal-politieke daad. In een lijvig rapport, waarin hij zich conformeerde aan een bundel door Vestdijk gehouden lezingen onder de titel De toekomst der religie, heeft hij de toen nog functionerende Centrale Filmkeuring kunnen overtuigen van de destijds nog als vanzelfsprekend geziene discriminatie van sex in de bioscopen. Verstappen wees de filmkeurders op de reeds toegestane sex in radio en televisie, in de vrije lectuur-verspreiding en voorlichting op de scholen, vooral echter op de veranderde sex-beleving in de moderne maatschappij. Van dit laatste was zijn film Blue Movie een weerspiegeling, waarbij elke pornografische nadruk alleen maar storend kon werken.
Verstappen wist de Centrale Filmkeuring van zijn gelijk te overtuigen. Blue Movie, waarover hier géén artistiek waardeoordeel wordt uitgesproken, werd voor openbare vertoning doorgelaten. Een (niet-politiek) taboe was doorbroken: dat van de uitsluitend moralistische en metafysische maatstaven waarmee tot dan sex in de bioscoop werd gemeten. Een al sinds lang ingezette ontwikkeling werd erdoor verhaast: het verdwijnen tenslotte van een filmkeuring voor volwassen mensen.
De politiek zelf als directe inspiratiebron heeft ook Verstappen nooit in beweging gebracht. Zijn debuut met Joszef Katús heeft in die richting enige verwachting opgeroepen, die echter nooit werd ingevuld. De Nederlandse speelfilmers proberen maar zelden iets te maken dat aansluit bij een feit van de dag én bij de eigen mogelijkheden, want gevoel voor een levende dramatiek ontbreekt zo essentieel in de Nederlandse aard, dat onze filmers de persoonlijke betrokkenheid bijna vrezen. Wanneer men hun films bekijkt zie je achter het op amusement gerichte pogen bijna altijd de schamelheid der Hollywood-imitatie. Zoals in Hollywood commerciële succes-formules de aanmaak van speelfilms bepalen, zo zou men het liefst ook een Nederlandse cinema willen opleveren. Met alle hoge budgeteringen eraan verbonden.
Een politiek gerichte filmer is bij ons ook niet in tel. De enkele keer dat hij zich manifesteerde, was er meteen een rel en trad de censuur in werken. Want politiek blijkt in ons land soms een levensgroot taboe. Neem de zaak-Van Gasteren. ‘Omdat mijn fiets daar stond’ was een film gericht tegen de overheid, tegen het gezag, want toonde overduidelijk aan dat dit gezag zich op 19 maart 1966 in Amsterdam had misdragen. De filmer Louis van Gasteren had authentieke opnamen van tegen jongens vechtende agenten zodanig vertraagd in beweging, dat duidelijk te zien was wiè slaat, wiè werd geslagen, wiè begint met slaan, kortom, hoe de overheid zich misdraagt. Dat de Amsterdamse politie fout was geweest, heeft die film toen bewezen: hoe een straatrel door de politie