[Nummer 77]
Politiek geïnspireerde kunst in Nederland na 1945
Een inleiding
Hans Onno van den Berg
Het is allemaal begonnen met dè oorlog. Dè oorlog, dat is de tweede wereldoorlog. Omdat het verschil tussen 1980 en 1945 deelbaar is door vijf is die oorlog er opeens weer even. Mensen bedenken plannen ter viering en herdenking, er worden komitees gevormd en de overheid kreëert potten met geld om die plannen uit te kunnen voeren.
Deze bundel opstellen over politiek geïnspireerde kunst is het resultaat van een dergelijk plan. Enkele op kunstzinnig gebied aktieve organisaties (waaronder de Federatie van Kunstenaarsverenigingen die het tot stand komen van deze uitgave mede heeft mogelijk gemaakt) namen eind vorig jaar het initiatief tot het inrichten van een tentoonstelling over dit onderwerp. Toen de plannen gereed waren bleken de potten met geld leeg. Eén van de onderdelen van het plan was het (doen) uitgeven van een bundel opstellen, waarin ter zake kundige auteurs een overzicht zouden geven van kunst van Nederlandse makelij die zich op de een of andere manier door politieke gebeurtenissen heeft laten inspireren. De tentoonstelling is niet doorgegaan maar gelukkig zag de redaktie van BZZLLETIN mogelijkheden en aanleiding de inmiddels geschreven artikelen op te nemen in haar uitgave.
Het onderwerp ‘Politiek-geïnspireerde kunst in Nederland na 1945’ is breed. Grote en Brede onderwerpen zijn mooi als het leven zelf maar net zo onoverzichtelijk. Om die onoverzichtelijkheid enigszins in te perken heb ik alle auteurs een ‘richtsnoer’ gestuurd waarin een eerste ordening van het onderwerp was aangebracht. Die ordening bestond uit een aantal vragen en opmerkingen:
1. Hoe komt het dat sommige politieke gebeurtenissen hun sporen in de kunst wel nalaten en andere niet? Of: waarom wel in de ene kunsttak en niet in de andere? Een voorbeeld is de tweede wereldoorlog. Deze heeft in de literatuur aanleiding gegeven tot een hausse aan (dag)boeken en romans en essays. Ook in de beeldende kunst speelt de oorlog een duidelijke rol (Constant, van Meurs en Armando), maar in de muziek, en in het bijzonder in de zogenaamde ‘lichte’ muziek, wordt er niet of nauwelijks naar de oorlog verwezen. Is de ene kunsttak misschien politiek/maatschappelijk gevoeliger dan de andere, ofwel is de ene politieke gebeurtenis inspirerender dan de andere?
2. Bij een eerste beschouwing van het onderwerp valt op dat er duidelijke verschillen bestaan in het niveau van abstraktie waarop politieke gebeurtenissen in de kunst een rol kunnen spelen. Het meest direkt is kunst die een bepaald politiek feit meedeelt, er de aandacht op wil vestigen, met in veel gevallen niet veel meer boodschap dan: ‘Kijk en luister, dit is belangrijk’. Dit niveau van direktheid vinden we vooral in de fotografie en de film maar is ook in andere kunstvormen niet afwezig.
Een tweede niveau is dat waarop de kunstenaar een uitdrukkelijke mededeling over het politieke feit wil doen. Dit niveau vinden we vooral terug in de affiches, de cartoons, de protestliederen, het vormingstoneel, pamfletten en het cabaret. De kijker-luisteraar wordt opgeroepen tot verontwaardiging en zo mogelijk tot aktie en protest, ofwel tot het storten van geld.
Een derde niveau is dat waarop de kunstenaar zich weliswaar door politieke gebeurtenissen laat inspireren, maar deze niet direkt in het kunstwerk zijn terug te vinden. Hier wordt de politiek opgetild tot een algemeen niveau van menselijk denken en handelen. Om twee voorbeelden te noemen: Canto General van Peter Schat en de Vrijheidsschreeuw van Karel Appel zijn zonder enige twijfel politiek geïnspireerd, maar deze inspiratie is zonder bijschrift of toelichting aan de luisteraar-kijker niet duidelijk te maken.
Het vierde niveau van abstraktie is dat waarop politieke gebeurtenissen van invloed zijn op het ontstaan van verschillende scholen en richtingen in de kunsten. Zo kan het vernieuwingsstreven van de oorlogsgeneratie van Cobra niet worden begrepen zonder inzicht in de ethische drijfveren van deze generatie. De gedrevenheid van de Cobra-beweging kan vergeleken worden met die van de Dada-beweging van vlak na de eerste wereldoorlog en met de dubbele bezetenheid waarmee de vernieuwende generatie van de jaren zestig zich manifesteerde: opgevoed in de angsten van hun ouders die zelf één of twee oorlogen hadden meegemaakt maar zonder de zelfbeleefde vreugde van een bevrijding en opgroeiend onder de dreiging van een ‘eigen’ oorlog: Vietnam.
Op dit abstraktieniveau moet ook de opvallende opkomst van politiek geïnspireerde kunstrichtingen als Kunstzinnige Vorming (doel: bewustmaken en ‘grootgroeien’) en het vormingstoneel (doel: ‘grootgroeien’ en bewustmaking) worden behandeld, evenals de tekstvernieuwing van mensen als J.F. Vogelaar, de poging van Louis Andriessen om de ‘kloof tussen uitvoerend en scheppend musikus te dichten’, het mede door hem opgerichte ensemble ‘de Volharding’ waarmee de gewone man in zijn eigen klank-idioom tegemoet wordt getreden en de aanval van Harry Mulisch op de ‘Ironie van de Ironie’ van Van het Reve, zoals deze toen nog heette.
Het hoogste niveau van abstraktie wordt bereikt in het verband tussen ethiek en esthetiek in algemene zin. Politiek, immers, is niet anders dan de maatschappelijke organisatie van de ethiek, terwijl Kunst de maatschappelijke organisatie van de esthetiek genoemd kan worden. Zo kan het onder-