Bzzlletin. Jaargang 8
(1979-1980)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
Een kennismaking met Alphonse Boudard
| |
[pagina 64]
| |
beau schpile, j'ose plus les toucher, je m'écarte des tripots. Rien à chiquer, je suis vu, je suis pris. C'est ça ‘la Cerise’, l'existence entre chien et loup, entre deux douleurs, entre deux gendarmes. Of een prachtige sonore zin als ‘les malotrus marlous zazous zonards’. En dan nu Les combattants du petit bonheur. Vastzittend voor een sexbioscoop - porno intégral - in een Parijse verkeersopstopping mijmert Boudard over het Parijs van 40 jaar geleden. Dat va-et-vient in de tijd is een frequent procédé bij Boudard. Vaak trekt hij lijnen van heden naar verleden. In één alinea soms zelfs van verleden naar heden en toekomst en dat naar aanleiding van een banale gebeurtenis.Ga naar eind10. Alle romans zijn in de ik-persoon geschreven en versterken op die manier de autobiografische authenticiteit, hoewel ik bij het lezen van Bleubite wel eens twijfels heb daaraan. Hij laat een aantal kleurrijke figuren uit het 13o de revue passeren, zoals Musique die mede-combattant, straatslijpertje als Phonphonse (A. Boudard), zoon van het drankorgel Tatahouine; Bouboule, de mythomaan die in de kroeg en op straat grote historische scènes speelt: ‘Napoléon zei tegen me, Bouboule...’ en na de bevrijding natuurlijk: ‘Bouboule, zei Churchill tegen me...’; Marie Coin-Coin (Kwek-Kwek) die duchtig wordt afgerost door haar Comte de Nozay die niets van zijn aristocratie heeft verloren in het 13o van die tijd, ook niet in sadisme; het ouwe kreng Pokernec die voor iedereen kaarsen brandt, voor Pétain en andere heiligen en tevens iedereen voor ‘chenille’ (rups) uitscheldt en Joden bij de Kommandantur aanbrengt; Miss Rosbeef, de zielige Engelse, die zondebok wordt van de buurt die Duinkerken en de Franse vloot in N.-Afrika wil wreken. Het mensje sterft letterlijk van de honger; in verhevigde mate, ja, in razernij zal Bijltjesdag op het eind van het boek woeden als er wordt afgerekend met collabos, ‘Déats’, kortom de horror-story van de Libération. Boudard's portrettengalerij is prachtig gekleurd, maar de beschrijving van de atmosfeer in die rampzalige buurt haalt m.i. toch niet bij Céline in diens beschrijving van buurten waar het naar pis stinkt. Het verstikkende ontbreekt; Boudard heeft iets ironisch-glimlachends; potsierlijke ontmaskeringen en sceptisch aantonen van misstanden bij Boudard, over enkele pagina's uitgespreid, zouden bij Céline in één bijtend aforisme worden samengebald. Naast deze portretten tegen hun décor een beschrijving van de hongertochten, de zwarte markt, de felle kou, het weinige amusement dat er nog is, een obsceen bioscoopje waar méér gepijpt wordt dan film gekeken, een optreden van Piaf en de langzame opsplitsing in goeien en fouten. Dit alles gelardeerd met geinig-sceptische opmerkingen over de ‘vooruitgang’. Opmerkingen over ‘platbuiken’ als Giscard en Schreiber plaatsen je dan weer terug in 1977. De eerste verzetsdaad van Phonphonse en Musique is het stelen van een Wehrmachtfiets. Dan zitten Phonphonse en Musique plotseling in de trein naar Orléans met een echte verzetsopdracht. Hun ‘capitaine’ - Boudard spreekt al snel van ‘strepeninflatie’ - smeert 'm via een bombardement van de trein, liftend met een goeiige mof en stilling van hun honger komen ze gelukkig te laat in Sologne, hun rendezvous. Veertig jongens, op een boerderij bijeen, worden bijna voor hun ogen door de moffen neergemaaid. Uit zijn hele oeuvre vind ik dit de sterkste passage. De plotselinge versnelde actie, het monsterachtige optreden van de S.S. na een soort suspense (laten we Boudard's filmcarrière niet vergeten) en de motivering van zijn dienstnemen bij de ‘armeé de l'ombre’ vormen het hoogtepunt van het boek. Boudard relativeert alles, zichzelf incluis, ‘verkleint’ zou ik haast zeggen, heldendom en schrijft bijna alles aan het toeval toe. Een beetje Lacombe Lucien. Het toeval beslist of je ‘héros’ of ‘salaud’ wordt. Je kunt natuurlijk ook eerst flink profiteren en jezelf in '44 tot commandant bombarderen. Met verkleinen bedoel ik het in juiste proporties proberen te zien van handelingen en personen d.w.z. met de ogen van hen die deze periode met gezond verstand hebben gewogen. Zo gezien is Phonphonse geen held en geen anti-held. Hoe is Boudard ertoe gekomen om de goede kant te kiezen? Vooraf een typische Boudard-opmerking: ‘Ik had me beter bezig kunnen houden met de vrouwen van de gevangen gezette soldaten dan met de maquis’. Waarom dan toch de maquis? Ach, bevriend met Musique en niet met Stéphane (Déat-fascist in uniform) die hem toch al antipathiek was. Het keerpunt van Stalingrad; toch een beetje gevoelig voor grote woorden als Vrijheid en Gelijkheid en weer toevalligheden als het betrappen van een groep illegale drukkers, dit alles gestimuleerd door de dadendrang van de puistige puber, die zichzelf wil bewijzen; zich belazerd voelen door Pétain én de vernedering willen wreken die bestond uit hun inferioriteit aan de ‘Teutons’. ‘We wilden onze schande uitwissen dat we zo op ons donder hadden gekregen’. Wanneer Phonphonse en Musique tijdig te laat zijn gekomen voor het bloedbad begint er een soort zomervakantie in de bossen van Sologne. De andere leden van de maquisgroep zijn overwegend studenten en de barrière tussen hen en de straatnozems is indringend beschreven. Phonphonse leert dat er meer bestaat dan ‘jactance, bectance et bander’. De polytechniciens praten over Hegel, Marx en hun motieven om maquisards te worden. Na hun geloof in Pétain was er, en ik citeer: ‘Vanover de haringplas tot hun de stem gekomen van de Eer... de Waarachtigheid... nieuwe denkbeelden over Frankrijk, vanonder een andere képi, met minder sterren misschien, maar gezet op een beter gestructureerd hoofd’ en ‘Allemaal hadden we min of meer de laarzen van de overwinnaar gepoetst en de Gaulle deed ons geloven dat we leeuwen waren; we waren ratten geweest’. Dadendrang brengt de maten terug naar Parijs waar de stadsguerilla en de zelfbevrijding worden georganiseerd. Volgen beschrijvingen van het slow-motionleven in Parijs dat de storm afwacht, barricadegevechten, een verliefdheid, de wreedheden en de nog verder gaande strepen-inflatie; een schitterende ontmaskering van een martiale commandant die door zijn ‘bourgeoise’ naar zijn bloedjes van kinderen wordt teruggehaald; het triomfantelijke binnentrekken van de Amerikanen. De wreedheden van Bijltjesdag natuurlijk en in de beschrijving daarvan wordt de tragedie niet gemitigeerd door ironie. Boudard walgt van de volksemoties en de volkse bloeddorst. Ongemerkt zitten we in Bleubite (groentje). Het later toegevoegde voorwoord bij Bleubite, waarin hij de titelwijziging verklaart, bevat een stukje dat ik niet onvertaald wil laten. (Zo zijn er wel meer passages trouwens). ‘De waarheid mag niet gezegd worden, ook niet geschreven. Niemand wil met haar hokken. Het is een wijf, zó lelijk dat alleen verknipten er een stijve van krijgen’. Blijft dat die periode van de Bevrijding in de mode is... Ouwe kul wordt er gezegd... ouwe lulkoek! Aangezien in de Kunst alles alleen maar mode is, in de filosofie, overal, komt mijn Bleubite op het juiste moment, lijkt me zo. Zeker, ik zal niet bekroond worden met de Médicis of een Féminaatje - die, die blijven gereserveerd voor de gebeitelde élite - maar ik kan toch sommige goeie lui nog wel iets leren door ze te amuseren bij het omslaan van de bladzijde. | |
[pagina 65]
| |
Ik heb trouwens nooit andere pretenties gehad. (Een aardige combinatie van Céline en Molière). Vaak is me de vraag gesteld, in de tijd dat Les Matadors verscheen, of dat werkje wel helemaal echt waar was, echt autobiografisch. Da's moeilijk te beantwoorden. Als ik de dingen ontdoe van realiteit en fantasie... dan loopt de klok misschien niet meer als alle onderdelen weer in elkaar passen. Wat een roman vóór alles moet doen - m'n beste brave theoreten - is dat ie geloofwaardig moet zijn, moet ‘lopen’. De gulden regel: ‘Er was eens in september 1944... enz.... U stapt dus in de deux chevaux...’ Richting Lotharingen. ‘Mission spéciale’. Wel, de deux chevaux zal rijden; eerst wat hortend, onwennig temidden van de armade Amerikaanse Sherman's, als hakkepuffend zoveelste hands... de Amerikaanse mastodonten hinderend, een prachtig symbool van de F.F.I. (Forces Françaises de l'Intérieur, les fifis). Geamuseerd kijken de Amerikanen ernaar, kauwgom kauwend uiteraard. ‘Hourra, Eféfay’, Bravo! Vooral het begin van Bleubite grijpt nogal eens terug naar gebeurtenissen in Les combattants du petit bonheur. De deux chevaux voert Phonphonse = Bleubite in gezelschap van Capitaine Herlier en adjudant Gaspard (= rat, het enige argotische woord dat Boudard nog zelf verklaart) via een nachtelijk drinkgelag naar een kasteel waar een geschifte edelman woont; deze is door een monteur die, laveloos, hun auto heeft gerepareerd aangewezen als ‘collabo’. Dat is een prachtige gelegenheid om de ‘patrie’ te dienen. In een ronduit lugubere scéne, waarin de anachronistische hertog - vooral zijn taalgebruik is van vóór de revolutie - wordt gemarteld, terwijl Gaspard met z'n enorme pik uit z'n broek ronddanst, ontstaat er een vaart in het verhaal, die Boudard nergens meer evenaart. Na goudstukken te hebben gevonden, rijden ze in een gierput; stinkend gaan ze terug naar het kasteel en ontdekken dat Bleubite de graaf niet heeft afgemaakt. Zij trekken 18o eeuwse costumes aan (Boudard is erg sterk èn uitvoering in beschrijving van kledij) en worden nu de prooi van al dan niet echte F.F.I. Ze moeten en zullen Nancy bereiken en Bleubite wordt opgegeild met verhalen over alles wat hem daar aan erotische genoegens wacht. Vluchtend voor de bewoners van de streek wordt er nog een zielig schapenhoedstertje verkracht die tevoren al kaalgeschoren was door de dorpshelden, dus verkrachting was niet zo erg. Bleubite heeft intussen aardig wat twijfels over het patriottisme van zijn superieuren. Sadistische psychopaten blijken het te zijn. Pooiers op weg naar een luxe bordeel in Nancy. Dit bordeel en al zijn mogelijkheden wordt uiterst smeuïg beschreven. ‘Wat zien ik’ in een notedop. De hoerenwaardin verspreekt zich: Le Capitaine is bij de Gestapo geweest. De ontmaskering ten top. Dit zal Boudard niet in dank zijn afgenomen in Frankrijk. In hoerenkledij werden ze bijna uit het bordeel gegooid als Mimi, de waardin, hen herkent als de folteraars van de hertog. Dan plotseling in de echte oorlog verwikkeld rond Metz; de man tegen man-gevechten in Gravelotte; een werkelijke ontmaskering van de boeven ‘Gaspard’ en Herlier door ene Milo, een andere gangster; de ex-Gestapo Herlier rekent af met Gaspard-Fernand... een verdwaalde kogel; Phonphonse doodsbenauwd, machteloos toeziend omdat zijn Garrand niet werkt. Herlier wordt door een Mauserkogel getroffen. ‘Morts au champs d'honneur! Pour la patrie!’ Allebei. Bleubite is een orgie van bloed, goud, stront en zaad. Onbegrijpelijk dat dit boek nog niet verfilmd is; tenminste voor zover ik weet. La Cerise (De Pech) heeft als locatie de gevangenis, les Rungis; in 1962-'63 uit zijn geheugen puttend beschrijft Boudard hoe hij na de maquis boef werd, uit roeping zoals hij zegt, en zo is La Cerise een vervolg op Bleubite. Een gevangenis is natuurlijk een ideaal oord voor het schilderen van portretten. Zijn medegevangenen passeren de revue; zijn boevenmaten van vóór zijn arrestatie die we in zijn eerste roman zullen zien ‘metamorphoseren’.Ga naar eind5. Deze portrettengalerij vind ik de sterkste kant van Boudard. Veelal aan de hand van de verhoren laat Boudard beetje bij beetje los hoe hij werd gearresteerd en de namen van zijn medeplichtigen blijft verzwijgen. Zijn achteruitgaande gezondheid onder de mensonwaardige omstandigheden in les Rungis legt de basis voor l'Hôpital. De contrastwerking speelt weer een belangrijke rol in de ironiserende humor, zoals in de beschrijving van Otto, zijn celgenoot, een aristocratische pianist die als edelman echt ‘verdwaald’ is in het Château des Rungis het gezelschap van Boudard en de Normandische neanderthaler petomaan, hun derde celgenoot, die wordt opgevolgd door een zwaargetikte buschauffeur die zijn denkbeeldige bus pas op de handrem zet wanneer het eten komt; Boudard leest Proust terwijl de ‘chauffeur’ op het verkeer kankert. De mooiste portretten zijn wel van Youpe, de Joodse heler, zó weggestapt uit Eugène Sue, die de gestolen spullen in een soort Parijse catacomben opslaat en Canaque die bij de definitieve kraak zal sneuvelen. De beschrijving van gelaat, kleding en afwijkingen wordt steeds precieser. Vooral in die van Rouquemoute, de laffe veelvraat en pooier van Léone. Erg geestig is de passage waarin een gestolen partij eenden en ganzen met behulp van Aznavour stil worden gehouden in | |
[pagina 66]
| |
het landhuisje van Canaque alvorens aan Youpe te worden gesleten. Het tijdloze isolement van de nor wordt onderbroken door de actualiteit van de gevangen genomen Algerijnen, hetgeen boeiende beschrijvingen oplevert van hun hongerstaking, het Franse kolonialisme, hun eigen rechtspraak en Boudard's afkeer van alle dogmatische georganiseerde volksbewegingen zoals het communisme. Een geschiedschrijving van de gevangenis kan niet ontbreken. Boudard voert Saindoux ten tonele die als ‘collabo’ na de oorlog vastzat in Fresnes les Rungis en de fusillering van de grote collabos heeft meegemaakt. Deze ex-Gestapo wordt tijdens het douchen om zeep geholpen door Mario, een kleurrijke Italiaan. De afrekening met de oorlog en de ontmaskering spelen nog een functionele rol in La Cerise maar zullen iets gekunstelds krijgen in Cinoche. Steeds dieper teruggravend in zijn herinneringen, kan één enkel woord voor Boudard aanleiding zijn het verhaal los te laten en zich volledig in een bepaalde situatie terug te plaatsen. Dit z.g. nonchalante is nergens storend; zo wordt het verhaal van de kraak onderbroken door herinneringen aan de verhoren, de sleur van het gevangenisleven, de homofilie en op één pagina comprimeert hij de ratten, de mussen, de F.L.N. (Algerijnse Bevrijdingsbeweging) die na een represaille van de C.R.S. wat rumoeriger is dan anders, ‘weer gespreksstof voor een paar dagen’, het gekanker op de lente: ‘je zou de lente willen opvreten zoals Rouquemoute z'n boterhammen met marmelade vreet’, de dode Canaque, diens villaatje, de agressie die de lente opwekt, zelfs bij de zachtaardige pianist Otto. De overgangen van het ene onderwerp naar het andere verlopen zó ongemerkt dat ze je als recensent pas opvallen als je erover moet schrijven. Zo gaat de liefdesverhouding met zakenvrouwtje Nicole - een ‘burgerlijke rust tussen twee optredens op het slappe koord’ - ongemerkt over in een potsierlijke beschrijving van de marxistische F.L.N.-leden: ‘Zij, die dialectici, zullen voor Jan Mohammedaan een geluk op aarde fabriceren, met van die abstracties die op magische wijze in een schop onder hun kont zullen veranderen, op het gekozen moment’. Bij dit alles voelt Boudard zich als ‘een minuscule made in een monstrueuse drol’. Zoals de achterflap zegt in prachtig argot: ‘Dat is de Pech, het bestaan tussen licht en donker, tussen twee pijnen in, tussen twee agenten in’. Voorlopig is het ‘beau schpile’ nog niet weggelegd voor Phonphonse. Een penitentiair hospitaal voor t.b.c.-patienten volgt: l'Hôpital. De populatie van een armoedig sanatorium biedt natuurlijk weer ruime gelegenheid aan Boudard om zijn plastische vermogen de vrije loop te laten. Een uitvoerige beschrijving van het ziekenhuis en de inrichting Bicêtre, de toestand van zijn longen, de medische behandeling in diverse ‘sanas et hostos’ na Bicêtre vullen overwegend l'Hôpital. Veel gebeurt er niet in zijn vertraagde bestaan en dat zorgt ervoor dat hij zijn mede-patienten grondig kan bestuderen en in felle kleuren kan schilderen. ‘J'en rougis rien que d'y repenser... tous ces rouleurs roulottiers, ces traíne- lattes, ces morphalous du casse- croûte, ces matadors café- crème!’ De portrettengalerij is groter, de atmosfeer minder sinister dan in La Cerise; de actualiteit (dood van Stalin), de tegenstelling tussen de ‘politieken’ (voor Boudard zijn Jezus, Zorro, Asterix of Stalin alleen maar objecten voor fetichisme), de ‘dranktochten’ naar het dorp geven minder de indruk in een onderaardse gevangenis te zitten. En door de hoge sterfte is er steeds verse aanvoer van ‘smoelen’. Het fraaiste portret is wel van Félonian, de Armeense, Latijn sprekende rukker die, als we hem al lang denken te kennen, opbiecht als wandelende Jood te hebben gefigureerd voor nazi-propagandafilms. Een indrukwekkende passage. Opgenomen in het zoveelste ‘crachatorium’, nu om in de buitenlucht te kuren, beschrijft hij hoe hij zich voorneemt te gaan lezen en schrijven. Ik ga tonnen boeken doorsnuffelen, me in mijn schulp terugtrekken... schrijven, daar krijg ik ook last van, me amuseren met woorden, ermee puzzelen en ze ineen te draaien. 't Is een virus. Je zoekt je toevlucht op papier als 't slecht gaat, als alles scheef gaat... anders was er geen enkele reden. In die omstandigheden is hij aan La Cerise begonnen. Ook, of vooral, in l'Hôpital zijn Boudard's typeringen en qualificaties in uiterst smeuïg argot gesteld: een dorpsmeisje dat hij de weg vraagt: ‘dame sex-appeal kolkhoze parfumée pulpe de betteraves’! een medebewoner van het sanatorium: ‘le torgadu scrofuleux gredin’ etc. Hoewel boeiend geschreven, vind ik l'Hôpital één hoofdstuk te lang. Boudard zit kennelijk te vol met herinneringen en deze passen niet in La Métamorphose des cloportes, chronologisch gezien, zijn eerste roman. Het vreemde hieraan is dat deze de indruk wekt geïnspireerd te zijn door wraakgevoelens waarvan in La Cerise nauwelijks sprake zal zijn. Boudard heeft in de gevangenis steeds gezwegen over zijn medeplichtigen en zijn heler. Geen postwissel of sinaasappel ontvangen en dat voert Phonphonse op een soort wraakexpeditie na zijn loslating om gezondheidsredenen uit sanas et hostos. Doelwit zijn Rouquemoute, de vette veelvraat uit La Cerise, Edmond Clancul (id) en Youpe - de heler. Alle drie spoorloos verdwenen. Onder welke steen zitten deze ‘cloportes’ verborgen? Ene mooie Anne-Marie, opgeduikeld in een kunstgalerij veraangenaamt Boudard's speurtocht. Deze galerij behoort toe aan Youpe, gemetamorphoseerd tot kunsthandelaar. Zijn catacomben zijn verleden tijd. De hele familie Clancul gemetamorphoseerd tot Hindoe-religieuzen; Edmond, de auctor intellectualis van de fatale kraak (La Cerise) vast zo hevig dat hij eronder door gaat en zijn vader wil hem op hindoewijze verbranden. Rouquemoute wordt in de Midi neergeschoten bij een ‘règlement de compte’ tussen twee benden. Van Youpe - de heler had Phonphonse door bedreiging met chantage nog enig geld losgekregen en met diens natuurlijke dood eindigt La Métamorphose des Cloportes. Om een beter portret voor ogen te hebben van de personen Youpe en Rouquemoute, raad ik u aan eerst La Cerise te lezen. La Métamorphose wordt dan veel lezenswaardiger. De levensloop van Boudard volgend komen we aan Cinoche, de beschrijving van zijn filmcarrière. In de periode die ligt tussen 1963 en 1974 moet Boudard wel geleefd hebben van de inkomsten uit zijn boeken en zijn scenario- en dialogenwerk voor misdaadfilms (Gabin en Ventura o.a.). In dit niet zo geslaagde boek volgen we Boudard in het kielzog van de acteur en actrice Luc Galano en diens vrouw Gloria van Parijs naar Zwitserland en St. Tropez. Alleen de portretten en de sfeerschildering van b.v. St. Tropez zijn nog boeiend. Na zijn voorafgaande werk kunnen we wel rekenen op een ontmaskering van een ex-Gestapo. Het filmmilieu is te welvarend en te weinig bedreigend geworden voor Boudard. Onderwereld, nor en strafsanatoria vormden een andere voedingsbodem voor herinneringen. Ik vind Cinoche een beetje gekunsteld; Boudard past procédé's toe die we nu voldoende kennen. De authentieke oude boef Milo komt als portret het best uit de verf. ‘Un monde cruel, grotesque, mesquin, démentiel’ zegt het voorwoord van La Table Ronde. Ik deel alleen de qualificatie ‘mesquin’. Gelukkig werpt Boudard zich weer op het verleden van La Cerise met Les combattants du petit bonheur. | |
[pagina 67]
| |
Zijn praktische en theoretische kennis van het argot heeft Boudard gebundeld in La Méthode à Mimile, zoals gezegd een boekje in 100 lessen volgens de Assimilmethode d.w.z. dat elke les bestaat uit een ‘leçon’ van 10 à 15 argotzinnetjes, gevolgd door de ‘uitspraak’ en de vertaling in bijzonder correct Frans. Juist dat contrast is uitermate geestig. De ‘notes’ bevatten veel waardevolle opmerkingen over het gebruik en de geschiedenis van het argot. Dit boekje is een ‘must’ voor elke argotliefhebber en blijkens het voorwoord van zijn nieuwste roman Le corbillard de Jules, ook verschenen in Le Monde, is hij van plan de herinneringen aan de jaren '40 verder uit te diepen. Dit is hem deels voortreffelijk gelukt. Het plot van Le corbillard de Jules is werkelijk zeer simpel. Slager Ribourdoir uit Parijs, wiens zoon bij een actie van de nu bovengronds vechtende maquisards op een landmijn is getrapt, haalt het lijk op voor een eervolle begrafenis. De vergelijking met Bleubite waarop het chronologisch een vervolg is dringt zich op. Een tocht door ontredderd Frankrijk in gezelschap van lieden die waarschijnlijk wel grondig profiteren van de chaotische hongertoestand. Een slager als belangrijkste figuur staat daar wel borg voor. Diens motieven om zijn zoon in het verzet te laten gaan en hem met veel vertoon als oorlogsheld, zij het posthuum, terug te halen zijn dan ook van commerciële aard. De dood van Jules komt uiterst gelegen, niet alleen om Pa te vrijwaren voor de zuiveringsdrift van de buurt maar tevens om de klandizie voor de toekomst veilig te stellen. Er is nauwelijks meer sprake van ontmaskering van een persoon. Na lezing van het gehele oeuvre komt Alphonse Boudard uit de verf als een scherp observerend portrettist, een geestige autobiograaf met de relativerende spotzucht van de Parijse straatjongen waaronder veel medelijden schuilgaat. Dit medelijden o.a. doet Boudard verschillen van Céline die hij zeer vereert. De vergelijking met Millon is al beter, juist door dat boef zijn uit ‘roeping’; de ironische Brassens en Léo Ferré noemt hij zelf. Die vergelijkingen zijn beter. Het ‘noircir’ van Céline past de glimlachende Phonphonse niet, al is hij ‘vacciné contre l'illusionnite’.Ga naar eind11. Ga naar eind12. |
|