d'A. dat niet meteen begrepen. Later was hij zijn grootvader dankbaar. Al schilderde hij niet, waar hij ook was, wat hij ook zag, elk tafereel was voor hem voldoende.
d'A. keek met een schildersoog. Een paar flessen op tafel, een guitaar op een stoel, een wit overhemd op een veld vol gele bloemen: hij was er tevreden mee. Hij hoefde geen bijzonderheden te horen over scènes die zonder woorden al volmaakt waren.
Een vrouw in het wit met een donkere man aan het strand. Of een schilder die op een bootje zijn geliefde portretteert. Een jongen met een rode muts die met een zak kersen in zijn handen op een stenen muurtje leunt. Zelfs het stilste beeld was hij niet vergeten: een glazen vaas met rozen en seringen. Hij zag nog hoe de stelen onder water heel helder waren gebleven.
Het mooiste schilderij bewaarde hij - zoals het hoort, zei mijn vader - voor het laatst. Het was het portret van een meisje, de grootmoeder van de notaris. Het los geschoten haar had in een wrong gezeten, dat zag d'A. duidelijk. De bloemen op de rieten hoed waren verfomfaaid. Haar witte japon was van haar schouders gegleden. Die vond alleen steun bij haar bovenarmen, zo licht, dat d'A. zich afvroeg of de jurk nog zichtbaar was geweest als de schilder het portret iets later had gemaakt.
In het begin had vooral het lichaam van de half naakte vrouw indruk op d'A. gemaakt. Maar na enkele woorden van zijn grootvader had hij haar blik nooit meer kunnen vergeten.
De oude notaris vertelde dat hij één keer met zijn grootmoeder over het schilderij had gesproken.
‘Toen ik poseerde keek ik meestal naar een vaas, een krant en andere voorwerpen. Eerst dacht ik bij hen niet aan leeftijden. Maar op het laatst was het of ik zág hoe oud zij waren, net als bij mensen. De gescheurde rug van een boek, het verschoten wit van een krant. Vers fruit op een schaal. Vandaar misschien mijn aandachtige blik,’ had zij haar kleinzoon verteld.
Daarna had d'A. anders om zich heen gekeken. Naar mensen, maar ook naar ‘de gloed en rimpels van de dingen’, zoals hij tegen mijn vader zei.
Mijn vader zweeg. Ik keek naar hem. Hij was effectenmakelaar. Ik had hem nooit een rekenfout horen maken. Nee, hij kon zich in geen enkel jaartal hebben vergist. Wel gaf hij toe dat hij niet meer wist of d'A. hem zijn verhaal op de ontspanningsavond had verteld of een andere keer. Maar hij sprak zichzelf niet tegen. Hij had alleen iets naar aanleiding van de foto beweerd en niet gezegd waar d'A. hem in vertrouwen had genomen.
Dan kon ik nu de kamer van mijn ouderlijk huis bespieden, waar ik met mijn vader zat. Ik zag meubels en voorwerpen van een verfijnd gemiddelde. Daar stond een koperen tabakspot, even verder een stenen kruik, op tafel een geopend doosje met blanke lucifers, een schaal met drijfbloemen.
Mijn vader en ik - wij waren door jeugd en ouderdom omgeven.
Ik keek. Ik keek tegen de klippen op. Ik keek met de blik van een jonge vrouw uit het begin van de achttiende eeuw, die ik van mijn vader had geërfd.