Hausmann's kleinkind
K. Schippers
De Duitse kunstenaar Raoul Hausmann (1886-1971) nam in 1919 een houten kop, een model van een hoofd dat wordt gebruikt bij het onderricht aan leerling-kappers, waarop hij de meest uiteenlopende voorwerpen plakte en spijkerde.
In de catalogus van een Hausmann-tentoonstelling in het Moderna Museet in Stockholm (1967) beschreef hij het ontstaan van dit klassieke werkstuk.
‘Ik had allang ontdekt dat de mensen geen karakter hebben en dat hun gezicht niet meer is dan een vorm, bepaald door de kapper. Waarom dan niet een kop genomen, gemaakt door een simpele en naïeve geest, waarmee leerlingkappers oefenen bij het pruiken maken?
Ik wilde de geest van onze tijd onthullen, de geest van iedereen in zijn rudimentaire staat. Men vertelde wonderen over het volk van dichters en denkers. Ik dacht dat ik hen beter kende. Een doorsnee-mens had alleen maar de eigenschappen die het toeval op zijn schedel had geplakt, uiterlijk, de hersens waren leeg.
Ik nam dus een mooie houten kop, die ik langdurig met schuurpapier polijstte. Ik bekroonde hem met een opgerold lint. Daarna maakte ik er een mooie portemonnaie aan vast. Ik nam een juwelenkistje en bevestigde dat rechts van het rechter oor. Daarin deed ik een typografische cilinder en een pijpesteel. Nu de linker kant. Juist, ik had zin om van materiaal te veranderen. Ik deed op een houten lineaal een bronzen onderdeel afkomstig van een oud fototoestel en ik keek. Ah, ik had nog dat witte kartonnetje met het cijfer 22 nodig, want de geest van onze tijd had natuurlijk maar één getal.’
‘Mechanische kop’ - zo noemde Hausmann zijn caricatuur, die hij maakte toen hij drieëndertig was. Zijn beeldbeschrijving is zonder franje. Het zal wel ongeveer zijn gegaan, zoals hij het zegt; een verdere iconografie lijkt overbodig.
Zijn woorden passen bij het jaar 1919, de tijd waarin vaak op een vergelijkbare manier tegen wat toen de ‘bourgeosie’ heette, werd geprotesteerd. Wie zal hem tegenspreken, hij is de schepper van de ‘Mechanische kop’.
Toch stemde zijn verklaring mij niet tevreden. Hoe kende ik de ‘Mechanische kop’? Het was een plaatje in een boek, meer niet, nu voltooid door Hausmann's verantwoording, als gold het een fiche voor een encyclopedie. Het was een foto, een onafhankelijke reproduktie, alsof er buiten de ‘Mechanische kop’ niets bestaat.
Maar een beeld bestaat niet alleen. Ik zag Hausmann's schepping in 1977, in Berlijn, voor het eerst echt, niet gereproduceerd. Daarna dacht ik bij het bekijken van dit bewerkte kappershulpstuk niet aan protesten, maar aan de kale Kurfürstendamm, die treurige imitatie van Montparnasse, aan het plein voor de Rijksdag waar de ruimte zo openbaar is dat er zelfs op de evenwijdig lopende zijwegen geen beschutting is te vinden, aan het silhouet van de Gedächtniskirche...
Hausmann en Berlijn - de ‘Mechanische kop’ had een omgeving gekregen. Voor de kunstenaar was het beeld een protest geweest, het hielp mij, als ik het nog eens zag, om de sfeer van een dood Berlijn op te roepen.
Maar de kop bleef niet in Berlijn. Ik zag hem plotseling terug in een Frans boekje, ‘Tête mécanique’. Op de bladzij ernaast stond keurig een lijst met Hausmann-werken, titels en gebruikte materialen. Naast de kop zag ik Hausmann zelf.
De ‘Mechanische kop’ aan het einde van zijn reis. Ik sloot niet uit dat ik hem nog eens in een andere situatie aan zou treffen. Waar en wanneer dan ook - het zou het grootse van dit dubbel-portret niet meer kunnen overtreffen.
Aan de borst van de 82-jarige Hausmann was de ‘Mechanische kop’ eindelijk tot rust gekomen. De oude kunstenaar kijkt licht gestoord alsof hij bij het wiegen van een beminde wordt gestoord.
Na bijna vijftig jaar was zijn protest zijn kleinkind geworden.