(Hedendaags Feminisme, p. 75). Dat betekent eigenheid, authenticiteit boven vereniging en bundeling van krachten met het oog op de toekomst die door de invulbaarheid verlokkend werkt voor elke stroming met een verwachting, dus voor zowel socialisme, als feminisme. Het maakte de discussie over China, na het verschijnen van het Klein Chinees woordenboek (1975) indertijd zo fel, de reacties herhaalden zich na Hedendaags feminisme en zij zullen zich blijven herhalen, want het motto van Auden dat Rubinstein aan haar Chinaboek meegaf (‘Knowledge may have its purposes but guessing is always more fun than knowing’) lijkt mij haar primaire drijfveer voor het schrijven. Wie de antwoorden kent, hoeft de vragen niet te stellen. Daarom: ‘Links is een maatschappij die de communicatie tussen de mensen niet belemmert en links is een persoon die de waarheid zoekt en zegt of schrijft’ (Ieder woelt, p. 83). Links en rechts zijn voor Rubinstein niet zozeer begrippen die zij wil associëren met politieke stromingen, maar een scheiding die door de partijen heen loopt, ook in het dagelijkse leven: ‘De onthullers en de geheimhouders, dat zijn de partijen, dat is de strijd, nu en sinds altijd al en in de toekomst niet anders’ (Ieder woelt, p. 82).
Onthullend waren destijds de Tamarcolumns na het vertrekken van haar echtgenoot, maar niet in de sensatie-achtige betekenis van het woord, meer omdat er veel persoonlijks werd prijsgegeven, zonder dat er veel dank te verwachten viel: noch van de partij waarom het ging, noch van het publiek, dat soms als het in soortgelijke situaties verkeerde wel reageerde, maar het vaker toch wel een tikje gênant vond om zo'n onverhulde blik te kunnen werpen in de huiskamer. De columns gebundeld, herschreven en aangevuld verschenen onder de titel Niets te verliezen en toch bang (waarvoor Renate Rubinstein onlangs de Multatuliprijs 1979 van de stad Amsterdam ontving). Het is misschien beter het boek te beschouwen als een ‘na grote pijn’ geschreven roman, dan als een bundel columns. Dat wordt niet bewerkstelligd door de eenheid qua onderwerp (dat geldt voor Jood in Arabië/Goi in Israël (1967), het China en het feminismeboek ook), maar wel door de structuur die chronologisch is (van de directe emoties na het vertrek tot aan de beschouwelijke opmerkingen jaren achteraf) en de vertelsituatie: er is een ‘ik’ aan het woord die verslag doet van een algemeen herkenbare gebeurtenis, maar deze ‘ik’ is schrijfster, essayiste, en zij kan niet anders, alleen al gedwongen om den brode, reageren dan erover te schrijven. Dat gebeurt niet met ‘een vormelijk gevoel’ om de eerste helft van de geciteerde regel van Emily Dickinson te completeren, want angst is het centrale, het overheersende gevoel in Niets te verliezen en toch bang. Eerst was er woede, het stuk dat vooral daarover gaat verscheen nooit in Vrij Nederland, want anderen vonden het ‘te rauw’. De angst komt eerst gecombineerd aan bod met de rede die verpakt zit in de adviezen van anderen en de psycho-analytische visie. Dat levert een orde op het eerste gezicht op, voor alles is een verklaring,
waarom nog langer ongerust zijn; heel veelzeggend heet een hoofdstuk dat het beklemmende middendeel van het boek inleidt Een streep eronder. Maar in het lijden dat men vreest laat de angst zich niet meer verloochenen. Het verlaten zijn door de echtgenoot, waardoor een ‘wij-gevoel’ van jaren weer moest worden omgezet in een ‘ik’ spiegelt zich in wat een toevallige samenkomst was: de ‘Ik’ brengt een bezoek, wordt thuisgebracht en geraakt in een staat van panische angst: ‘In de hel leven mensen die proberen te doen alsof alles om hen heen heel normaal was’ staat er verderop in het boek. In het hoofdstuk angst wordt weer geanalyseerd, het is de fase na de verwarring. Uiteindelijk wordt de verklaring in twee richtingen geleid (symbolisch voor de onzekerheid wat betreft een sluitend antwoord?): de jeugd van Renate Rubinstein en het ook tijdens het huwelijk niet verdwenen gevoel van heimwee (‘iets terug willen hebben dat er nooit werkelijk was’) en het inzicht dat bepalende emoties blijkbaar net zo werken bij katten als bij mensen.
In een artikel verschenen na de dood van Jan Emmens schreef Renate Rubinstein: ‘Van begin af aan heeft hij gedichten geschreven die mij raakten. Ik vond ze aangrijpend, raadselachtig, confidentieel. En schokkend, zoals dromen kunnen zijn’. Geldt voor haar eigen stukken niet hetzelfde? Haar onderwerpen die vaak aan de actualiteit zijn ontleend hebben de offensieve stellingname van ‘een geweer in de aanslag’ (Jan Emmens), maar, zoals ook Emmens vervolgt, dat ‘is op zichzelf nog geen teken van oorlog’, het is eerder gewapend met scepsis de vooringenomenheid van anderen te lijf te gaan, zonder daarbij zichzelf te vergeten, of om het anders te formuleren met de woorden van een andere door Renate Rubinstein bewonderde dichter, Chris van Geel: ‘Natuur die van de liefde een/gewoonte maakt, gunt hem geen rust’ (uit een variant van Buikzwam de aardster).
Werk van Renate Rubinstein verscheen, behoudens de twee eerste bundels die bij Querido uitkwamen, bij Meulenhoff. Een selectie uit beide eerste, niet meer verkrijgbare bundels verscheen onder de titel Was getekend Tamar. Een herdruk van Jood in Arabië/Goi in Israël verscheen in 1979 (f 19,50). De andere bundels zijn verkrijgbaar. Ieder woelt om verandering kost f 22,50, omslagtekening Peter Vos, titel ontleend aan een motto van Pieter Leonard van de Kasteele (1748-1810).
Renate Rubinstein / foto: Steije Raviez.