| |
| |
| |
De treurbuis van Gerrit
Komrij als radio-en televisiefenomeen
Ad Kooyman
De kop van dit artikel is in zoverre onjuist, dat de suggestie wordt gewekt dat Komrij in de loop der jaren ook actief is geweest op onze radio en televisie. Toegegeven, hij heeft er wel eens iets op gedaan, waarover straks meer, maar radio en televisie kent hij toch in eerste instantie als criticus, als luisteraar en kijker, en niet als ‘performer’.
Daarom dan ook dat dit artikel vooral ingaat op Komrij als radio- en televisiecriticus, als een type dat haast altijd vóór radio en televisie heeft gezeten, en niet erachter. Als televisiecriticus maakt Komrij zijn debuut op 19 januari. Hij start dan met een dagelijkse column in NRC-Handelsblad die hij voortzet tot 31 december 1976.
Hij is een gewaarschuwd man. Zijn voorganger, Henk Hofland, heeft, toen hij ermee stopte, erop gewezen dat het werk van een televisiecriticus vele gevaren met zich meebrengt, en dat de dagelijkse consumptie van het televisieaanbod op den lange duur haast onvermijdelijk tot ernstige vormen van drankmisbruik, mishandeling van de huisgenoot of steeds vaker terugkerende aanvallen van agressie of lethargie leidt. Tenzij de criticus erin slaagt zich af te schermen van het medium en alles uiterst gedistancieerd waar te nemen, alsof het om een aquarium gaat waarin af en toe hoogstens enige beroering ontstaat.
Komrij laat zich door dit alles niet afschrikken (misschien was hij al aan de drank) en komt met NRC-Handelsblad overeen, dat hij 1 jaar lang de televisiekritiek zal doen.
Wat direct al aan zijn eerste kritiek opvalt, is zijn kernachtigheid, zijn neiging om onmiddellijk ter zake te komen en zich niet te verliezen in omstandige beschrijvingen of vage speculaties over de bedoelingen van de programmamaker(s) of de desbetreffende omroep. Het programma, de sfeer, de boodschap, de formule wordt direct op zijn plaats gezet. Na een paar zinnen weet de lezer al waar hij aan toe is. Zijn eerste televisiekritiek, op 19 januari 1976, luidt als volgt:
Ik heb zaterdagavond voor het eerst als gehonoreerd geweten van u, dierbare lezer, naar de jammerkast of de mechanische treurbuis die televisie heet gekeken, en ik moet u zeggen, het beviel me best. Het was ook een stichtelijke avond; eerst heette een beschaafde juffrouw me heel hartelijk welkom en toen ik overschakelde naar een ander net was er weer een juffrouw die zelfs ‘Dag dames en heren’ zei. Ook hadden we een echte pauze, waarin we iets mochten nuttigen, terwijl alles tòch op een civiele tijd was afgelopen. Nee, ik vond het echt Hollands en vertrouwd.
Het was, verdomd als het niet waar is, net of je in de kerk zat.
Allereerst kwam op de NCRV, de omroep van de tekst: ‘En God schiep de mens naar zijn beeld, naar het beeld Gods schiep Hij hem’ (Gen. 1:27), Ted de Braak binnenhuppelen die ons allerlei van die menselijke evenbeelden toonde, zodat ik nu eindelijk weet hoe God eruit ziet: Hij is iemand die een minuut aan een paraplu kan hangen, met een valhelm op machtig veel kopjes en schoteltjes op elkaar weet te stapelen en zichzelf reuzenoren aannaait, zogeheten Wonderoren. Maar waar ik de NCRV nog dankbaarder voor ben is dat zij mij door een spel, waarin evenbeelden Gods die weer sprekend op ándere evenbeelden Gods leken, een spel dat origineel genoeg De Druppel heet, voor het eerst van mijn leven de vierkantswortel van God heeft laten zien.
Ten overvloede bewees daarna een zangeresje door het zingen van ‘Hij had een rumba in zijn ogen, hij had een tango in zijn stem, hij had een samba in zijn armen’ dat bij God niets onmogelijk is.
Op het andere net huppelde een voorzanger van de KRO binnen. Hij presenteerde ‘De nieuwe BB-kwis’, wat betekende dat we nu midden in een roomse eredienst zaten. Wij weten allen dat de roomsen lang niet zo tekstvast zijn en er in hun kerk maar een potje van maken, zodat deze ‘vernieuwde’ kwis onmiddellijk begon met een cursus Raden van Heilige Teksten: de kandidaten moesten de juiste vervolgregel kiezen van een liedje dat plotseling stokte, gezongen door misdienaren. Het uitdelen van tastbare prijzen was vervangen door een magische handeling: Berend Boudewijn scheurde voortdurend cheques uit een chequeboek en diende die als hosties toe. In de slotronde moesten de kandidaten kaartenhuizen bouwen, die allemaal in elkaar stortten, net als de roomse kerk. De hosties waren op.
Deze kernachtigheid is symptomatisch voor alle kritieken. In tegenstelling tot het overgrote merendeel van zijn collegae gaat hij er doorgaans hard tegen aan, zonder veel omhaal van woorden of de quasi-objectiverende wolligheid die kenmerkend is voor vele vakbroeders die, uit angst om Hilversum voor het hoofd te stoten, hun kritiek wegmoffelen achter tal van gemeenplaatsen en hoogstens de desbetreffende omroep durven te noemen (de KRO vergastte ons op de volgende programma's, de NCRV vulde het scherm als volgt, enz.).
| |
| |
In een geheel ander verband bij zijn verdediging van Gied Jaspars die vanwege beledigende opmerkingen aan het adres van de toenmalige TROS-directeur, de heer Leeman, voor de rechter was gedaagd, motiveert hij zijn voorliefde voor kernachtige kritiek nog eens uitdrukkelijk:
Er blijven (gelukkig) mensen die kernachtigheid verkiezen boven woordenbrij, open vizier boven omtrekkende beweging, eerlijkheid boven valse hoffelijkheid.
Duidelijkheid, scherpheid is een kwestie van intelligentie. Beledigde partijen zijn doorgaans niet zozeer beledigd door de scherpte van de woorden die ten aanzien van ze worden gebruikt, dan wel door het besef tegenover iemand te staan, wiens intelligentie niet aan voor hun begrijpelijke, vatbare normen beantwoordt.
In dit licht bezien geef ik de voorkeur aan de woorden gangsterfiguren en oninteger, zoals door Gied Jaspars in De Limburger van 31 augustus d.d. ten aanzien van de heren Leeman van de Tros en Out van Veronica gebezigd, boven die van iemand die nogal lichtvaardig met de wet omspringt en zijn publiek het ene belooft en het andere geeft, zoals de heer Leeman van de Tros zelf.
Jaspars woorden zijn symbolische woorden, niet meer dan kernachtige etiketten. Zo kan men een vierjarige appeldief gerust een lelijke boef noemen, al heeft het schaap nog nimmer een brandkast geopend, en zo is een vrouw die zich vier maanden niet heeft gewassen met recht een smerig zwijn, ook al heeft ze geen krulstaart.
Duizenden malen 's daags wordt met dergelijke kernachtigheden lucht gegeven aan ongenoegen; en dit wel bij uitstek in de wereld van omroep, amusement, theater, kunst. Die woorden worden daar zo dikwijls gebruikt dat ze hun alleroorspronkelijkste oerbetekenis al sedert onheuglijke tijd hebben verloren. Als alle ‘gangsters’ van één jaar zich hier beklaagd zouden hebben, zat de ganse juridische stand van Nederland nu in het gekkenhuis, overwerkt en dolgedraaid.
Het is nodig zulke woorden te gebruiken, want er is veel mistig gekwek en onderhuids gefluister dat vaak oneindig beledigender is, maar waar niemand iets tegen kan doen. Dikwijls zijn de Diplomatie & de Keurigheid kwetsender, pijnlijker, sluipender van gif dan een scheldwoord.
Het is nodig zulke woorden te gebruiken, anders zouden de aldus geëtiketteerden ongestraft hun gang kunnen gaan, zouden ze schurkendaden plegen en eremedailles krijgen; zouden ze landen bezetten en als bevrijders worden bejubeld; zouden ze dieven zijn en weldoeners heten.
Natuurlijk, hun eremedailles krijgen ze, bevrijders en weldoeners zullen ze heten, maar we moeten koste wat het kost vechten voor het recht ze althans te noemen bij hun naam. We moeten het recht blijven behouden om als hinderlijke luizen te trippelen op de olifant.
De - in deze verdediging geformuleerde - opvattingen vindt men terug in al zijn kritieken. Komrij haat het behoedzame gruttersproza van de doorsnee televisiekritiek. Voor hem is deze kritiek allereerst het verslag van een strikt persoonlijke ervaring, met alle emoties, agressie, vreugde en leed van dien. Het is de taak van de criticus om deze gevoelens kernachtig onder woorden te brengen. Deze opvatting leidt er toe, dat hij de lezer voortdurend deelgenoot laat zijn van zijn strikt persoonlijke opvattingen en emoties. Hij troont hem als het ware mee door de dalen en hoogtepunten van een televisieavond.
Deze on-hollandse benadering van de televisie komt wellicht het scherpst naar voren in zijn televisiekritiek van 4 maart 1976, waarin hij, zonder het programma van de vorige avond zelfs maar te noemen, de lezer deelgenoot maakt van zijn radeloosheid over zoveel onbenul in zo korte tijd:
Ik weet, lezer, over de laatste televisie-avond geen zinnig woord te zeggen.
Niets.
Hoezeer ik er ook mijn best voor heb gedaan, het ging niet. Ik heb eerst, om de gierende leegte die door het programma-aanbod in mijn hoofd was ontstaan te bestrijden, maar eens stevig gesoupeerd. Er stond al geruime tijd een ossestaartsoep te zinderen op het gas; ik schepte mezelf drie borden vol. 't Was voorwaar geen hospitaalsoep - er dreef zo'n keur aan vette ogen op, dat een brillewinkel er prompt jaloers van was geworden. En ook was ze niet getrokken van een gevierendeeld en door Simon de Wit gedistribueerd achtereinde van een Nieuwzeelandse batterijos, nee, ik had een waarachtig aardgebonden staart genomen, een eerlijke scharrelstaart.
Mijn buik was vol, maar mijn hoofd bleef leeg.
Ik rende daarop naar de zolder en bleef er een half uur lang met mijn tenen aan een van de balken hangen, met mijn hoofd rechtstandig neerwaarts, om Nieuw-Zeeland toch nog een plezier te doen.
Mijn hoofd werd rood, maar bleef ook leeg.
Ik liep naar beneden, at opnieuw vijf borden van mijn landelijke soep, strompelde weer naar de zolder en bleef daar anderhalf uur onbeweeglijk op mijn kop aan de balken hangen.
Mijn hoofd werd donkerrood, vervolgens paars, maar bleef leeg.
Met mijn laatste krachten sloop ik weer naar beneden, en zocht vertwijfeld of zich niet tòch een afdruk van enig programma in een uithoek van mijn schedeldak had gesteld.
Leeg.
Ik heb daarop 24 suikerklontjes genomen, toen twee cocaïnepillen in mijn oren gestoken en me tenslotte met een roestige naald volgespoten met driekwart liter Algerijnse wijn, maar ik wist geen zinnig woord te bedenken. Wel zag mijn hoofd intussen groen en terra-cotta en okergeel.
Het is nu diep in de nacht, uren later, en er komen zowaar wat zinnen door mijn hoofd spoken, flarden waarvan de herkomst mij onduidelijk is. ‘Een kanten sluier met zilvergebloemte doorweven, die aan het kapje was vastgehecht, hing glanzig en luchtig over hals en schouders.
Haar kleed, van zwart fluweel, was lang en ruim, met wit dons omzoomd, en hing van voren open, opdat het prachtig onderkleed van wit zilverlaken niet gans onopgemerkt gedragen zou worden’.
En daartussendoor dringen zich, terwijl buiten de nacht overgaat in een onbestemde grauwheid, dichtregels op over de witte waterlelie en de zachte krachten die zullen winnen en het mezennestje dat is uitgebroken.
Maar verder niets.
Ook uit deze kritiek blijkt dat de televisie voor Komrij veel méér is dan alleen maar een kastje om naar te kijken. Televisie is voor hem ook een sfeer, een emotie, een mentaliteit, een pseudo-religie, compleet met priesters, misdienaars, pauzen,
| |
| |
heiligen, verdoemden en misleide gelovigen. Vaak omschrijft hij de televisie ‘als het medium van een nieuwe kaste die het heeft gemonopoliseerd en voortdurend manipuleert’.
In zijn kritiek van 28 januari zegt hij hierover:
1. De tévé schept een nieuwe feodale klasse.
2. 'n Landeigenaar stapte in oude tijden, wanneer hem de lust bekroop, in z'n trojka en maakte een rondrit langs zijn pachters. Zich van zijn edelmoedigheid bewust trad hij over de drempels van zijn nederige boerderijtjes en behandelde de bewoners uit een soort gunst of ze mensen waren. De akkerlieden zetten hem het beste voor wat ze hadden, hij proefde ervan, deelde mee dat de pachtsom verhoogd zou worden en verkrachtte en passant de beide dochters van de boer. Thuisgekomen zegt hij tot z'n allervoornaamste vrouw: ‘Ik had vandaag mijn tour langs het stomme vee. Wat een rotdag!’
3. De tévé is voor het vee, en brengt programma's die het vee behagen. Dat spreekt en loopt ook vanzelf. Maar er kijkt eveneens een bovenlaag mee, mensen die de rente trekken van hun schooldiploma, en ze genieten van de smaak van de arbeider, zijn moppen, zijn kitsch en zijn simpelheid die hun als iets heel exotisch voorkomt. Ze kwijlen. In het café gekomen klagen ze over het peil van de programma's. Dat is de nieuwe feodale klasse.
4. Ze klagen uit minachting. Je kan óók klagen uit mededogen. Of uit - hoe heet het... betrokkenheid. Of omdat je nooit kan afleren levend kapitaal op je diploma's te stapelen. Maar hoe je ook klaagt: met betrekking tot de tévé blijf je bij de feodale klasse horen. Ik zou mezelf liever willen noemen: de kleinst mogelijke mondige minderheid.
5. Gisteren konden we de nederige stulpjes bezichtigen van André van Duijn en Henk van der Meyden. Van Duijn gaf zijn medekeuterboertjes álles: het verlegen jongetje, het liefhebbende kind van trotse ouders, de harde werker die liefde voor zijn vak heeft, de volksjongen die meer van runderlapjes dan van politiek houdt.
6. De nieuwe feodale klasse geniet hiervan, en laat andere leden van de klasse weten dat het weer een rotdag was. Het is een klasse van vrijetijds-intellectuelen. De kleinst mogelijke mondige minderheid echter, met zijn al lang verloren achterhoedegevechten, laat Van Duijn, de supporter van de lach, achter met zijn runderlapjes, spruitjes en uierborsten en stijgt hoonlachend op naar zijn heimelijke nierkoekjes en vogelnestjes. Zo is iedereen tevreden.
Bij herhaling betoogt hij, dat het de voornaamste taak van een criticus is om deze kaste te bestrijden met alle middelen waarover hij beschikt. Dit is de taal van een gedrevene, van een criticus met een Opdracht, van een kruisridder die de heilige oorlog heeft verklaard. Maar het zijn tegelijkertijd de elementen - de heilige verontwaardiging, de grote schoonmaak - die ten grondslag liggen aan zijn kritieken. In zo'n conceptie is geen plaats voor gruttersproza en geneuk op de programmatische millimeter (wie was nu die ene man naast Henk van der Meyden, wat een leuke achtergrondmuziek toch, jammer van dat decor) die zo tekenend zijn voor de gangbare televisiekritiek. Bij zo'n conceptie hoort oorlogstaal.
Vandaar dan ook de permanente aanvallen op de televisiekaste, op de burcht die in de wandeling 't Gooi wordt genoemd, en dan altijd in niet mis te verstane bewoordingen, zonder consideratie met wie of wat dan ook. En daarom dan ook dat Komrij nooit een onderscheid maakt tussen programma's en de makers ervan. Televisiekritiek is voor hem een persoonlijke kritiek, gericht op mensen aan de andere kant van het scherm die persoonlijk dienen te worden aangesproken op hun televisieprogramma's.
Hoe persoonlijk deze kritiek kan zijn, blijkt onder meer uit de volgende fragmenten. Op 11 mei 1976 karakteriseert hij Jan van Hillo:
En dan De tijd stond even stil! Jan van Hillo demonstreert daarin, met leesbril en aanwijsstok, zijn Hillowringer, 'n typisch Hilversums patent. Daar draait hij alles doorheen, en alles komt er onveranderlijk plat en uitgeknepen uit. Het komt ook door zijn vragen, die nooit eens vragen zijn, maar gemeenplaatsen die in paalwoning en iglo beide al duizend jaar op een bordje aan de muur hangen. ‘Is dat een demonstratie tegenover uzelf dat u dat durft?’ ‘Hebt u een advies aan uw collega-dames, die ook getrouwd zijn met een invalide?’
Zulke zinnen deugen niet, net zo min als de tekst van de vaste tune: ‘De tijd stond even stil, als een neergehaalde vlag’.
Mmm. De vlag begon langdurig te wapperen, als een opgewonden klok.
Daarna nog een filmpje over de Waddenzee, waarin vaart werd gesuggereerd door beurtelings bewegende dingen te registreren en stilstaande dingen te behandelen met dynamische montagedrift. Een wandelaar langzaam van links naar rechts en de Brandaris razendsnel in 15-standen.
Kortom, een avond waar ik me alleen door tien elektroden aan mijn tenen en tien aan mijn vingers doorheen kon worstelen.
Op 2 februari 1976 typeert hij Albert Mol en Hans van Willigenburg:
Dit weekend zagen we ze allebei weer: de twee figuren die je bij uitstek als de prototypen kan beschouwen van het diepe verval waarin de t.v. is terecht gekomen, de zinledigheid en de woordvervuiling.
Hoe kan een land zo verkommerd en aan de rand van de afgrond raken, vraag ik me af, dat het dit al jaren en jaren verdraagt en bij zich over de vloer toelaat, zonder ooit wijkcomité's op te richten ter verwijdering van dergelijk omroeponkruid, dergelijk beeldbuisschuim? Ik doel hier natuurlijk op Albert Mol en Hans van Willigenburg.
De eerste staat model voor de malloot met de constante giechel, die van elke onschuldige uitlating iets dubbelzinnigs weet te maken en telkens de slappe lach krijgt wanneer hij weer een woord weet te dirigeren in de richting van de onderbuik, (en dat zijn nogal wat Nederlandse woorden), en de tweede voor de praatgrage blaaskaak die nog maar op de helft van zijn monoloog is als iedereen al lang gillend naar de vliering is gevlucht. Beiden hebben de behoefte om voortdurend het middelpunt te zijn, maar doen dat met zo'n intelligente inbreng en zulke interessante verhalen dat zij alleen als middelpunt van een legbatterij of een kleuterschool geen gek figuur zouden slaan.
| |
| |
Hans van Willigenburg, met dat ietswat aangebrande hoofd, dat altijd nèt uit een Téfal tosti-knijper afkomstig lijkt, spant beslist de kroon. Op onze t.v. wordt al zo ongeveer alles aangekondigd, maar hij presteert het bovendien om ons van tevoren de hele inhoud te vertellen van wat we nog moeten gaan zien. Hij zegt je niet alleen dat het echt spannend, of echt leuk (met 'n kwieke knipoog) gaat worden, maar ook precies hoe het zal aflopen. Ik heb eens een tijd lang geprobeerd om hem te overstemmen en om, telkens als ik die reisfolderkop zag opduiken, luidkeels schallend te gaan zingen, maar moest op den duur ook dat opgeven - het kwam voor dat ik zowel Waar de blanke top der duinen had voltooid, alsmede in 't stille dal in 't groene dal, waarna als toegift alle coupletten van het Wilhelmus, en dat hij nog steeds aan het woord was. Bö-bö-bö en kwaak-kwaak-kwaak. Een geboren vakbondsbestuurder!
Bij dit wezen vergeleken is Albert Mol aandoenlijk.
Ted de Braak, Henk van Montfoort, Judith Bosch, Willy Dobbe, Fred Oster en Chiel Montagne, kortom de paradepaardjes van ons nationale televisie-amusement, omschrijft hij op 14 mei 1976 als volgt:
Dit is het terrorisme van de vulgariteit. Het is iets absoluuts. Het verbiedt je iedere vergelijking. Je mag bijvoorbeeld de downs van de blinde Homerus niet nét iets belangwekkender vinden dan die van Willeke of de humor van De Schoolmeester aardiger dan die van Cox. Willeke is de maat van ons lijden, en alleen als Cox lacht, lachen we mee.
Wie de volkshelden van de treurbuis, helden bij de gratie van zichzélf, verwijst naar de plaats waar ze behoren, de kleuterkamer of het kolenhok, is 'n canaille of een erfvijand.
Volkshelden zijn bang.
Ze zijn bang, omdat hun teksten, hun liedjes, hun programma's vluchtig zijn. Ze worden uitgezonden, en zijn weer weg. Ze werken er maanden aan, en je hoort er niet meer van.
Zoiets is Pokon voor frustraties, oh ja. En omdat ze daarbij wonderwel beseffen dat mijn opmerkingen over tien jaar nog op stille studeerkamertjes gelezen zullen worden door dromerige schooljongens en hogerop willende meisjes, is hun frustratie compleet.
Denkt u ook zo vaak aan Ted de Braak, Henk van Montfoort, Judith Bosch, Willy Dobbe, Fred Oster of Chiel Montagne over tien jaar?
Ze zullen er niet meer zijn, of lijken dan stuk voor stuk op Pim Jacobs, al of niet in travestie.
Het terrorisme van de TV, met haar op niets gefundeerde kijkcijfers, op niets gefundeerd omdat geen mens immers ooit kan kiezen, heeft een nieuwe kaste verdrukten gekweekt. U en ik.
Ze vormt de kroon op de dictatuur van het geestelijke lompenproletariaat.
Nee, nu even serieus.
Over de Belgische televisievedette Jan Theys, die vooral landelijke bekendheid heeft gekregen vanwege zijn val in het water in een TROS-programma en op dit historische voorval een hele televisie-carrière heeft gebouwd, meldt hij op 2 oktober:
| |
| |
En ook niet nadat we enkele oude Tros-hoogtepunten hadden gezien. Eén daarvan was het legendarische moment waarop de Vlaamse marionet Jan Theys in een bak water viel. Zijn hele mechanisme was prompt stuk.
Ik kende deze festiviteit alleen van reputatie, maar vind nu dat ze niet dikwijls genoeg herhaald kan worden. Theys leek op een mammazeggende pop (met nauwelijks een plassertje) in een bak vol zoutzuur. Volslagen ontredderd was hij. Het is altijd weer een prachtig, maar ook angstaanjagend moment wanneer je ziet wat er gebeurt als een robot op hol slaat.
En tot slot schrijft hij op 10 november 1976 over het nieuwe KRO-programma ‘The All Rounders’. met Tom Blom en Gerard Cox:
Oh programmamakers te Hilversum, oh verbluffend geestrijke vernieuwers, lang, te lang hebben we moeten wachten op uw zo rijkelijk met sport en spel doordrenkte programma The Allrounders en eindelijk zagen we het.
U bent te goed. Het begon meteen al heel dynamisch. Als een stoet van bionische vrouwen en bionische mannen trokken de topsporters binnen. Niet alleen de snelste way er bij, ook de beste, en ook de grootste, er was zelfs een afzonderlijke tribune voor uitblinkers, oh waarlijk, de KRO gooide dan wel haar oude goden overboord, maar ze had nu ook weer een gloednieuwe collectie. Ja, ik dank u, oh alwijze ideeënmannen en producenten die met uw lenige idealen de academie der acrobaten moet hebben doorlopen, voor de keuze van uw presentatoren: de papegaai Tom Blom en de wonderboy Gerard Cox. De eerste keek je aan of zijn moeder hem zo juist had betrapt op het spelen van internistje en de tweede had, omdat alles zich nu eenmaal in de Ahoy-hal afspeelde, de gaskraan van zijn Rotterdamse accent nog iets verder opengezet.
Maar ook de omroeporganisaties worden niet gespaard. Met name de TROS moet het keer op keer ontgelden. Deze omroep is voor Komrij de belichaming van hét televisie-onbenul waartegen hij in alle toonaarden ten strijde trekt. In het - al eerder genoemde - proces dat TROS-directeur, Leeman, had aangespannen tegen Gied Jaspars, en waarin Komrij als getuige a decharge optreedt, brengt hij zijn kritiek op deze omroep nog eens heel uitvoering en systematisch naar voren:
De Tros noemt zich voortdurend een volksomroep. Ze is een volkse omroep. Een plebejische omroep. (Misschien mag ik hier vertellen wat A. Roland Holst me, tijdens één van onze helaas schaarse gesprekken in de laatste jaren zei, -nu deze Prins der Dichters is overleden. Ik vroeg hem er naar omdat ik geïnteresseerd was in omroepzaken en zojuist bekend was geworden dat de heer Leeman zijn positie als rector van het naar A. Roland Holst genoemde College te Hilversum zou inruilen voor dat van directeur van de Tros. ‘De heer Leeman,’ zei de helaas verscheiden dichter, en er kwam een blik in zijn oude, vermoeide ogen alsof hij zich de man plotseling weer herinnerde, - ‘is een proleet’.) De Tros zegt te brengen wat ‘de mensen’ willen. In werkelijkheid is ze een van de weinige omroepen die geen inspraak van leden kent, geen openbare ledenvergaderingen, niets van dat alles. Geheel op vanouds bekende, beproefdgevaarlijke wijze wordt het volk de hielen gelikt en daarna getalsmatig misbruikt in een strijd om de macht. Dat dezelfde Tros zich democratisch noemt verdient bedenkelijker kwalificaties dan ‘oninteger’.
Wibo van der Linde, één van de medewerkers van de Tros, stelde in een interview in Vrij Nederland van 26 juli 1975, zeer terecht de vraag, die in kapitalen boven het artikel werd gezet: ‘Integer, wat is nu integer?’ Hij wist het niet.
Men weet het niet bij de Tros. Natuurlijk, er zijn daar ook draaglijke mensen werkzaam, waterdragers die denken dat het zo'n vaart niet loopt, of die tevreden zijn omdat het ze zelf goed gaat. Maar de meesten weten echt, wat of ‘integer’ nu wel kan zijn? Een kwaal? Iets uit de Franse keuken? Ik ben ervan overtuigd dat mensen als Gied Jaspars integer handelen wanneer ze de Tros en haar afgodendienaars bestempelen als gangsters en oninteger. De Tros heeft als weinige naoorlogse instanties in Nederland (door haar collectiviteit en massale bereik) bijgedragen tot de maatschappelijke uitholling, de minachting voor de democratie, de machtsvorming van het geestelijke proletariaat, de verlaging van de kwaliteit van het dagelijkse consumptie-aanbod van miljoenen Nederlanders, de afbrokkeling van de mogelijkheden voor vernieuwers en avant-garde, de verdachtmaking van bevolkingsgroepen, de mobilisatie van de ‘gezond-denkende’ horden, de populariteit van de Duitse schlager, de exploitatie van irrationele angsten, het bagatelliseren van wettelijke regels en behoorlijke omgangsvormen, het maximaliseren van Valse Emotie's en Commercie, het Vergulden van Debiele Artiesten en het Vernikkelen van Talent, de verloedering van het taalgebruik, de vergroting van het gevaar van massahysterie en populistische terreur. Het gebouw van de Tros is gegrondvest op rancune.
Niet voor niets is de Tros groot geworden onder leiding van de heer Landré, een klein mannetje dat miniatuurradiootjes verzamelt. (Of het nu mannen waren met één teelbal, of met een vrouw van het zwakke geslacht, er was altijd wel een handicap.)
Ik weet: de aantasting van begrippen, als hierboven genoemd, is voor U, Mijnheer, geen wandaad, zoals dat nog nimmer een wandaad is geweest. Volk, noch Regering, noch Recht bekommeren zich om die ‘futiliteiten’.
Wél sta je meteen als gangster te boek wanneer je minachting toont voor het knipje ener oude weduwe, en à raison van twee rijksdaalders bijdraagt tot de uitholling dáárvan. Sol Justitiae illustra nos! (De Eerste Regel van het Luizengebed.)
Dit alles betekent overigens niet, dat de andere omroepen, met uitzondering van de VPRO, er doorgaans gunstiger af komen. Soms scoren zij wel eens op punten en zelden krijgen zij zó op hun lazer als de TROS, maar ook hun programma's kunnen doorgaans niet door de beugel.
Als hij op 31 december 1976 stopt met zijn televisiekritieken vat hij zijn conclusies over een jaar televisiekijken nog eens samen. Ze zijn niet hoopgevend voor Hilversum. Wat hem betreft komt het erop neer, dat de hele omroepbureaucratie beter kan worden opgedoekt.
Lezer, ik schei er mee uit. Ik had me voorgenomen een jaar over televisie te schrijven, en u moet toegeven, we zijn niet kinderachtig geweest.
Waarom ik over televisie schreef? Wel, het is de plicht van iedere jongen, in de eerste plaats. Het is noodzaak ook. De stumperds in het Gooi moeten elke dag de smaak proeven van de karwats, opdat ze in een niet nog diepere
| |
| |
slaap vallen. Ze moeten gekitteld in de flanken. De wraakaria van hun publiek zullen ze horen. Ze dienen te dansen op brandende kooltjes. Het was dus, mijnerzijds, louter een aanval van filantropie.
We leven in een democratisch land, maar we hebben de tv-programma's van de totalitaire staat. We kennen een persvrijheid, maar om televisievrijheid bekommert zich niemand. Er is geen televisievrijheid. De televisie lijkt op een democratisch medium als m'n achterste op een soepkom. De tv is 'n electronisch disneyland. Niets meer.
Veranderingen waren ons oogmerk niet. Je kunt dan even goed proberen een Moor te wassen. Toch zijn ons dit jaar de wenselijkheid van een paar kleine, voor volwassen mensen eigenlijk uiterst minieme veranderingen duidelijk geworden. Wijzigingen waar je je hand niet voor om zou draaien.
Het onnozele zuilenstelsel dient te verdwijnen en plaats te maken voor een nationale omroep. Er behoort een afzonderlijke culturele zender te komen, dus zonder ballet, mime of de Turkse mars van Beethoven. De massieve bureaucratische omroepbesturen en alles wat daaromheen aan principalenbaantjes gecreëerd werd, dienen drastisch te worden uitgedund. Want óf er zijn kant-en-klare programma's uit het buitenland en zoiets kan geregeld worden door een gastarbeider op een huurkamer aan de Overtoom die drie knoppen weet te bedienen, óf we hebben programma's van eigen makelij en dan behoort de macht en de zeggenschap te liggen bij de makers van die programma's. De verzorgers van de geestelijke produkten van de tv (voor zover aanwezig) zijn niet meer dan assepoesters. Ze worden door hun zetbazen geminacht. Dit is een onheilsteken.
O ja, we kunnen hem nog best serieus van jetje geven. Ik had ook nog een programma voor u uit de duim willen zuigen. Ik had nog een geheel allitererend verhaal willen vertellen.
Ik had nog eens een neteldoek over de rechterhelft van het scherm willen leggen om u exact te beschrijven wat ik op de linkerhelft zag.
Ook had ik een neteldoek over de linkerhelft willen leggen om u exact te omschrijven wat ik zoal op de rechterhelft zag.
Ik had u nog deelgenoot willen laten zijn van een bezorgd, zeer bezorgd gesprek tussen de heren Volta en Ohm, met een snerpende protestsong van de jonge Ampère op de achtergrond.
U ziet het, niet ik ben uitgeput, de televisie is het.
Zoals gezegd, is er een omroep waarvoor hij een uitzondering maakt. Dat is de VPRO. Zijn lof voor deze omroep steekt hij doorgaans niet onder stoelen of banken. Ook daarin is hij niet kinderachtig. Op 23 januari 1976 merkt hij bijvoorbeeld over de voorafgaande VPRO-televisieavond het volgende op:
Er bestaan geen Vara-programma's, geen TROS-programma's, geen NCRV-programma's, maar alleen goede en slechte programma's. Niemand kan mij daarom kwalijk nemen dat ik gisteravond de socialistische omroep, die zo met haar identiteit worstelt dat er een uitverkoopetalage is overgebleven waaruit ieder zijn deel kan kiezen, heb laten varen, en keek naar een avond vol service, informatie, intelligentie en stekeligheid zoals (helaas blijkbaar) alleen de VPRO die kan bieden.
Netty Rosenfeld had ditmaal ter introduktie een gezin uit landkaart en telefoonboek geprikt; maar helaas rolde er een wat al te gemiddeld gezin uit de bus. (Ik kan dit gerust zeggen, aangezien de vrouw des huizes verklaarde dat zij na de dood van haar man onmiddellijk ‘zijn’ NRC had opgezegd, omdat de Telegraaf haar nu eenmaal meer aansprak.)
Het Simplisties Verbond behandelde de ‘kleinheid’ van ons vaderland. (‘Het Hollands Diep is de Story voor intellectuelen’).
Vooral De Bie had het erover. Van Kooten was het er ook wel mee eens, maar niet uit overtuiging. Je zag hem nog even heel treurig naar zijn bovenkamertje kijken, toen ze vanuit een treurige straat begonnen aan hun Grote Simplistiese Mars door Europa met hun ‘lach van vrijheid’ en hun ‘elan van de jaren zestig’.
Stelling: Van Kooten en De Bie zijn de indrukwekkendste hoogvliegers die onze tv ooit heeft opgeleverd. Hun kritiek is zonder uitzondering onafhankelijk, inventief, snugger. Zelfs binnen het Simplisties Verbond, die parodie op het Nederlandse club- en verenigingsleven, weten ze een hoeveelheid variaties, onverwacht- en dubbelzinnigheden aan te brengen, die niemand, hoe opgeblazen van zichzelf ook, ze ooit zou kunnen nadoen.
Al jaren trekken zij manipulaties en domheden van de tv door, en het was daarom van de VPRO een goed idee om er in de serie Droomland een meer solide basis aan te verlenen. Ditmaal was een Duitser, Benward Wember, aan het woord, die sprak over informatiebederf en beeldvervalsingen. Misschien beschouwde hij de tv te zeer als het exclusieve verlengstuk van de mens, en leken de programma's, zoals hij die graag zou zien, (we zagen een fragment), te veel op een Teleac-cursus, een bijdrage leverde hij wel. Net nu ik u iets meer over dit programma wil vertellen, waarschuwt een rood lampje in mijn schrijfmachine mij dat ik het maximum aantal woorden nader. Daarom over Herenleed een andere keer.
Met name het VPRO-duo Koot en Bie, oftewel het Simplisties Verbond, prijst hij het gehele jaar in alle mogelijke bewoordingen. Zo schrijft hij op 24 december 1976, na practisch een jaar televisiekijken:
Het optreden van de heren Koot en Bie, zoals ze zich noemen, is een van de weinige redenen om je een televisietoestel aan te schaffen. Als mensen als zij er niet waren konden ze wat mij betreft de bout hachelen in het Gooi. Dan doekten die huisjesmelkers het hele zaakje maar op. De heren Koot en Bie bleken in staat een avond te verzorgen die niet alleen geheel anders was dan alle andere avonden, maar bovendien met elk voorschrift van de omroepwet vrede had. Geheel in tegenstelling tot de wetsverkrachtende zetbazen van de Tros brachten ze in één pakket zowel amusement, educatie, actualiteit als cultuur. Als volwaardige zendgemachtigde gingen ze meteen de t.v. te lijf. Je had een kinderprogramma, een kerkdienst, een inzameling voor het goede doel. Het was de beeldentaal van de t.v. waarbinnen zich alles afspeelt. Heerjee, ik bedoel: bij Koot en Bie gaat elke zin steeds over t.v. Maar daarnaast is er altijd dat coquetteren met het vitalisme, die roep naar élan. Ze blijven niet bij het constateren van wat kwalijk riekt, ze willen ook zelf heel wat ondernemen. Een eierdans tussen pessimisme en optimisme.
| |
| |
Wat ook bij deze positieve kritiek weer opvalt, is dat hij hoegenaamd geen aandacht schenkt aan de documentaires van de VPRO. Heel af en toe, en dat geldt voor al zijn VPRO-kritieken, noemt hij er een, en dan nog terloops.
Deze tendens is tekenend voor al zijn kritieken. Komrij besteedt nauwelijks aandacht aan televisiedocumentaires. Het overgrote merendeel van zijn kritieken gaat daarentegen over het televisieamusement in ruime zin (shows, quizzen, series, praatprogramma's met een amusementachtig karakter). Alsof documentaires hem niet al teveel interesseren. Alsof de televisie voor hem vooral een audiovisuele kermis is waarop nog wel af en toe serieuze zaken voorkomen, die echter niet essentieeel zijn voor het medium. Televisie is daarentegen allereerst een pretpark, en dat park moet hard worden aangevallen, of heel soms worden toegejuicht.
Het ligt voor de hand, dat deze felle, on-hollandse televisiekritieken de nodige reacties oproepen, zowel binnen als buiten Hilversum. Ongetwijfeld is Komrij de meest gehate televisiecriticus van ons land geweest. Talloze malen zijn met name de grote omroepen en hun ‘omroeppersonalities’ uitgevallen tegen hem. De manier waarop zij reageren, is op zich al vaak tekenend voor de kleinzieligheid en het onvermogen van het omroepestablishment om kritiek te accepteren, ook al was deze nogal fel en zeer persoonlijk. Doorgaans prevaleren in deze reacties vooral gevoelens van irritatie en verontwaardiging (waar haalt hij het lef vandaan om ons zo aan te vallen) en geen zakelijke argumenten. Alsof Hilversum een heilige koe is die nauwelijks mag worden becritiseerd. En als het dan toch gebeurt, dan moet het vooral gezellig blijven en moet een ieder zoveel mogelijk worden ontzien. Vaak maakt men echter ook van de nood een deugd en doet men het voorkomen alsof het een eer is om door Komrij te worden aangevallen. Dan staat men in ieder geval ook in de eregalerij. Daarmee maakt men de kritiek tegelijkertijd onschadelijk en blijft men onaantastbaar. Alsof het hier slechts om een grap gaat waarvan men toevallig zelf de dupe is, maar voor het overige met een superieure glimlach moet worden afgedaan.
Maar niet alleen door het omroepestablishment, ook door de lezers van NRC-Handelsblad wordt Komrij vaak aangevallen vanwege zijn televisiekritieken. In de loop van 1976 ontvangt hij honderden brieven met reacties van lezers. De teneur ervan is doorgaans negatief. De doorsnee briefschrijver is geschokt door zijn harde kritiek. Een paar voorbeelden ter illustratie:
De botheid, platvloersheid, het totaal gebrek aan esprit, - nee, erger nog: de uitwerpselen van een ziek brein - dat uw blad hier afdrukt, doet ernstig afbreuk aan de waardigheid van uw blad en van de mens in het algemeen. Of ik nu wel of niet de programma's van de TROS bewonder, staat hier geheel buiten; ook geldt dat t.a.v. mijn mening over VPRO-programma's etc. Ik spreek hier alleen over het verschijnsel, dat uw blad dingen afdrukt, die menig schend-blaadje zou doen aarzelen. Het spotten met de dood en begrafenissen, het vergelijken van een medeburger met een vrouwenmoordenaar en het spotten met ziekten (aambeien) en invaliditeit (horrelvoeten) is kwetsend, onsmakelijk, ziekelijk; vergelijkbaar met het nationaal-socialistische propagandagebral van een Göbbels en heeft tenslotte niets te maken met een televisiekritiek.
Dat de persoon Komrij iets tegen de TROS heeft, is zijn zaak. Ook mag hij dat in uw blad zeggen. Maar als hij vindt dat de TROS een misgeboorte is en in die stijl voortgaat, dan geeft hij slechts een qualificatie van zichzelf door die mening te uiten op een wijze en in bewoordingen, die je alleen van een echte proleet kan verwachten.
Geachte Directie,
Ondergetekende hoopt te mogen aannemen dat uw directie, evenals ik, het platvloers en bewust kwetsend geschrijf van de televisie-kriticus de Heer Komrij, een beschaafde krant als de N.R.C. onwaardig acht.
Hoogachtend,
Zeer geachte Heer,
In Uw krant van maandag 19 januari j.l. lees ik de televisie kritiek van Gerrit Komrij.
Ik ben gelovig christen en lid van de NCRV en combineer dit sedert twintig jaar met een abonnement op Uw blad.
Het stukje van Gerrit Komrij hoort in Uw blad niet thuis. Het is kwetsend in zijn godslasterlijkheid, het gelegd verband tussen God en kerk enerzijds en de door Komrij behandelde programma's anderzijds ontgaat me geheel, kortom smakeloos.
Ik mag U, in Uw funktie van hoofdredakteur, aanraden de heer Komrij aan een aanmerkelijk kortere lijn te houden, dan wel, nog beter, iedere lijn met hem te verbreken.
Hoogachtend,
Dit is het misselijkste stukje dat ik ooit in een krant aantrof.
Deze Gerrit Komrij is rijp voor een psychiater.
U kunt deze man niet langer handhaven om Uw krant te bevuilen.
Ik kan me niet voorstellen dat fatsoenlijke mensen bereid zijn nog langer aan Uw blad mee te werken wanneer dit soort ‘critiek’ wordt opgenomen.
Hoogachtend,
Maar ook de hoofdredactie van N.R.C.-Handelsblad is, blijkens het volgende memo aan Komrij, niet altijd even gelukkig met zijn televisiekritiek:
Uw t.v.-kritiek van maandag heeft een storm van protest teweeggebracht onder onze godvruchtige lezers. Met name de oud-Tijdlezers - die ons abonnementenbestand zo verheugend waren komen versterken - zijn geschokt door de ronddwarrelende hosties.
Bijgaand kopieën van wat tot nu toe binnengekomen is. Wilt u zo vriendelijk zijn een concept antwoord te maken en mij toe te sturen, dan kunnen wij al deze briefschrijvers uit naam van de hoofdredactie antwoorden.
Vanmorgen belde ook nog een oud-hoofdredacteur van een onbekend blad om te melden dat zijn bridge-clubje in zijn totaliteit diep gekwetst was.
Vriendelijke groeten,
Eind 1976 stopt Komrij met zijn televisiekritieken. Daarna verschijnt hij, in de periode 1977-1979, met een zekere regelmaat op de VPRO-radio, en dan vooral in de programma's Piet Ponskaart, het VPRO-Forum en, maar daarin slechts een paar keer, in de Suite (Oom Gerrit's Brievenbus).
| |
| |
In deze programma's manifesteert hij zich vooral als ‘debater’, als criticus over van alles en nog wat. Voor zover zijn bijdragen betrekking hebben op het omroepwereldje, blijft hij trouw aan de teneur van zijn televisiekritieken. Het omroepestablishment blijft voor hem, op een paar uitzonderingen na, een opeenstapeling van onbenul, arrogantie, misplaatste lachebekken en niet te tolereren gezichts- en gehoorsbedrog. Ook op de radio spuit hij zijn kritiek in niet mis te verstane bewoordingen en met een stemgeluid dat afkomstig lijkt van een reeds dertig jaar geleden - op 78 toeren - opgenomen grammofoonplaat die toevallig goed geconserveerd is gebleven. Met name zijn aanvallen op het verschijnsel religie, in het bijzonder het katholicisme, hebben de nodige bekendheid, zo men wil beruchtheid, gekregen. Een van deze aanvallen heeft zelfs tot een gerechtelijk onderzoek geleid dat nog steeds loopt. Het betreft hier een uitlating die hij deed in een radioforum op 24 oktober 1977 en die nog eens werd herhaald op 17 juli 1978.
Vrij Nederland, 3 februari 1979.
Deze uitlating zou, blijkens de dagvaarding van 20 november 1979, als uiterst beledigend worden ervaren ‘door het Rooms Katholieke volksdeel, in ieder geval door dat gedeelte dat regelmatig deelneemt of pleegt deel te nemen aan de eucharistie viering’ (overtreding art. 137 e. Wetboek van Strafrecht).
De gewraakte passage luidt:
Welnu, dan is er niets op tegen om kinderen Gods te nuttigen. Dit heeft twee voordelen. Ten eerste kunnen abortussen zonder gewetenswroeging worden toegestaan, ja, zelfs bevorderd. En ten tweede is men op zondagochtend van die taaie zemelen af, die zijn nu vervangen door malse, verse fijngesneden kinderzwezerik. Geen katholiek kan hier iets op tegen hebben. Hier wordt het wonder van Gods schepping volop beleden. Het Lam Gods is het zuiglam Gods geworden. Het is voor het eerst in de geschiedenis dat ze echt katholiek blijven en toch een verstandige beslissing nemen’.
Voorts heeft Komrij nog een hoorspel geschreven dat op 9 oktober 1978 door de VPRO-radio werd uitgezonden. In dit spel, ‘De dood geneest alle kwalen’ geheten, gaat hij vooral in op de manier waarop mensen kunnen reageren op de dood van een bekende. Op een bepaald moment houdt Komrij zichzelf schijndood en laat dan zien, hoe enige nabestaanden, in dit geval anonieme dorpsbewoners, op zijn eigen verscheiden reageren.
Dorpsbewoner I: |
Ach, dokter, wat voor arme ziel brengt u daar weg? |
De dokter: |
Ach, ach, ach. Het is de arme Komrij. Hij is vanmiddag gestorven. |
Dorpsbewoner I: |
Jammer dat hij niet al twintig jaar geleden afscheid heeft genomen, 't was een beroerde kerel. |
Dorpsbewoner II: |
Gut, dokter, welke stakker hebt u daar in de kist? |
De dokter: |
Ach, de arme Komrij. Hij is dood. |
Dorpsbewoner II: |
O ja? Komrij? Haha! Komrij! Die is dan ook eindelijk aan zijn trekken gekomen. |
De man: |
(in de kist, te luid aanvankelijk): Hoor die boef! O pardon, ik ben dood.
(fluisterend):
Het is toch te gek. Geen spoor van verdriet. |
De verteller: |
En zo trekt de karavaan voorwaarts. Een rij dorpsbewoners volgt, lachend en dijenkletsend. Ze bereiken de poort van het kerkhof. Opnieuw meldt zich daar een nieuwsgierige, en klampt de dokter aan met dezelfde vraag: |
Dorpsbewoner III: |
Welke arme ziel ligt daarin, dokter? |
De verteller: |
En de dokter antwoordt - |
De dokter: |
De beste Komrij. Hij is heen. |
Dorpsbewoner III: |
(het klinkt opnieuw gedempt, want we zijn weer in de kist): Heen naar de diepste put, hoop ik. Naar de allerdiepste krochten van de hel. Want als-ie daar niet heengegaan is, dan begrijp ik niet, waarom ze er zulke plaatsen nog op nahouden. |
De man: |
Dit neem ik niet langer! Weg met dat deksel!
(het deksel kraakt en knarst en alle stemmen klinken weer helder):
Schurk! Boef! In de diepste put, hè! Naar de allerdiepste krochten, he! Wel, dan zal ik je vertellen dat ik speciaal uit die put ben teruggekomen om een idioot, een halvegare als jou er eens van langs te geven! En jullie allemaal! Ondankbare honden! |
| |
| |
De verteller: |
(gemor van volk, dat aanzwelt) Het wordt nu beneden te druk, dus neem ik het hier maar weer over. Van boven zien we het beter. Komrij springt kwiek als een kievit de kist uit en wil de dorpsbewoners naar de keel vliegen, hij wil ze te lijf, maar ze zetten het op een lopen. |
Tot slot de televisiebijdragen van Komrij. Twee keer heeft hij zo'n bijdrage geleverd. Beide keren aan de VPRO-televisie. Een keer heeft hij de tekst geschreven en ingesproken voor een - door Ike Bertels geregisseerde - documentaire over Wilhelm Busch, die op 19 november 1978 werd uitgezonden.
Zijn meest bekende, zo niet meest beruchte, bijdrage is echter de - op 6 mei 1979 uitgezonden - talkshow waarin hij een aantal beroemde gasten uit 't Gooi ontvangt en nader aan de tand voelt. Deze gasten worden nagespeeld en alle teksten zijn door Komrij geschreven. Een aantal van deze teksten heeft hij haast letterlijk overgenomen uit zijn televisiekritieken en men kan gerust zeggen, dat de hele show een andere manier van vorm geven is aan de opvattingen, zoals verwoord in zijn kritieken.
De gastenlijst is als volgt:
Gerrit Komrij |
- gastheer |
|
Gasten: |
|
Mensje van Keulen |
- Sonja Barend |
Emile Fallaux |
- André Kloos |
Rogier Proper |
- Barend Barendse |
Henk Spaan |
- Carel Enkelaar |
Jan Lenferink |
- Hans van Willigenburg |
Paul Haenen |
- Ad Langebent |
Peter van Bueren |
- Willem Duys |
Jaap Brouwer |
- Wibo van de Linde |
Komrij, die voor Mies Bouwman speelt in deze show, opent met de volgende woorden:
Goedenavond, beste kijkers. Ik stel me maar meteen voor. Mijn naam is Mies Bouwman. Ik had beloofd nooit meer op de Nederlandse tv te verschijnen, maar na een knappe chirurgische ingreep, die van mij een heel ander mens heeft gemaakt, kan het wel weer, dacht ik. De chirurgen hebben mooi werk geleverd, want ook innerlijk voelde ik me een ander mens. Ik durf nu net zo onaangenaam te zijn als ik ben. Vroeger zou ik gezegd hebben: goedenavond, lieve, fantastische kijkers, nu moet u het maar zonder doen. Ik zeg gewoon waar het op staat. Er is dus knap werk verricht. Ik voel, dat ik eindelijk de echte Mies ben geworden. (Plukt aan zijn wangen:) Vindt u dit geen geslaagd type? Ik kon kiezen uit wel meer dan honderd modellen. Maar meteen toen ik deze kop zag, dacht ik: die wordt het!
Ik popel om weer aan de slag te gaan en wat ik vanavond voor u ga doen is - praten met enkele mensen, die het pokdalige gezicht van de Nederlandse televisie bepalen, die er voor zorgen, dat het liedje van uw treurbuis elke avond treuriger klinkt. U krijgt elke avond een stelletje blaaskaken en schreeuwlelijkers over de vloer, die u helemaal niet uitgenodigd hebt. Van Ted de Braak tot Klaas Vaak, van Vader Abraham tot Herman Emmink, u hebt toch niet om die kwezels gevraagd?
Ze vrágen u niet of ze welkom zijn. U moet uw kop dichthouden en genieten, uw bord leegeten ook al lust u het niet. Als het in Hilversum zo doorgaat, dat je niet weet wat erger is, de VARA of Veronica, de TROS of de Evangelische Omroep, wordt het tijd dat - nee, kijk eerst nog even naar dit programma, en gooi dán uw toestel uit het raam.
De eerste gast is Sonja Barend. Hier volgt een fragment uit dit gesprek:
K. - Dag Sonja. Sjaloom. Hoe vind je het nu om zélf gast in een praatshow te zijn? Wel een uitdaging, ja. Vooral om gast te zijn van iemand, die zo aardig is als jij. - Ik zou mezelf niet zijn, als ik dát ontkende. En eh... heb je nog goed nieuws?
S.B. - Haha. Maak je geen zorgen.
K. - Gelukkig maar. Waar ik me, beste Sonja, wél zorgen over maak, dat is over je programma. Dat begint al bij de titel: Goed Nieuws. Dat vind ik zoiets zalverigs hebben, zoiets van een Blijde Boodschap. Dat klinkt zo akelig braaf, zo van zeg maar ja tegen het leven. Vroeger had je een damesblaadje, dat heette Goed Nieuws. Daarin stonden ditjes en datjes, recepten voor stamppotten en voordelige knippatronen. Sjiek en toch weerbestendig. Het was allemaal één recht en één averecht wat de klok sloeg. God was in de hemel en met de vierling gong het ook goed. Loopt jouw programma niet het gevaar dat het door die titel altijd in de richting van de tevredenheid gevuld moet worden? Ik ben zo blij, blij, blij? Ik fleur zélf pas op, dat mag je gerust weten, wanneer ik een sjagrijn aan het woord hoor, iemand die weer bijzonder beroerd nieuws heeft, maar jouw gasten lijken vaak verdomd veel op die van onbenul haast gistende kadavers die Willem Duys altijd in zijn vuist heeft.
Loop je met zo'n programma als het jouwe niet het gevaar een soort vrouwelijke Willem Duys te worden, een eeuwigdurend, vriendelijk damesfeuilleton?
Gerrit Komrij als Mies Bouwman en Mensje van Keulen als Sonja Barend in de talkshow.
| |
| |
S.B. - Dat valt wel mee, dacht ik. Margreet Dolman heeft pas nog gezegd, dat mijn haar heel anders zit.
K. - Grapjes maken, dat doe ik wel. Je wilt niet alleen verstrooiing brengen, heb je eens gezegd.
S.B. - Verstrooiing vind ik prima, hoor, prima, prima, alleen ik wil het niet maken. Ik vind dat ik daar te veel hersens voor heb of zo. Ik wil mijn eigen onderwerpen kiezen.
K. - Maar dan zou je toch altijd anders willen zijn dan Duys, en niet alleen wat je haar betreft?
S.B. - Noem dan eens iemand uit mijn programma, die net zo goed bij Duys had kunnen zitten?
K. - Nou, een tijdje terug had je die jongen, hoe heet hij ook alweer, die met die paardegrijns, waarvan je een scheve nek krijgt, als je er te lang naar kijkt, kom eh... Jos Brink. Is dát nu iemand voor een pienter meisje als jij?
De tweede gast is Hans van Willigenburg. Hieronder een gedeelte van dit gesprek:
- Dag Hans.
Hallo.
K. - Moet je horen. Een tv-criticus, zijn naam is me ontschoten, heeft eens van jou gezegd, dat je, en ik citeer, een rochelende ratelslang en een eeuwige gebedsmolen bent, maar ook een uitzinnige menageklep, een kale snapper, een euvele lulhannes, een funeste kletsmeier, een klonterige kwijlebabbel, een kokette keffer, een zelfgenoegzame zwamneus en een reutelende rammelzak. Dat is niet mis. Hoe kijk je dáár nu tegen aan?
H.v.W. - Ach, zo'n tv-criticus. Die heeft ook maar een ongelukkig beroep. Elke avond de media billekoek geven. Tragisch. Altijd maar vertellen wat je gezien hebt.
K. - Wat doe jij dan? Jij vertelt altijd maar wat we nog moeten gaan zien. Als de KRO een film uitzendt, verschijnt eerst die reisfolderkop van je en legt ons met 'n kwieke knipoog de hele inhoud van de film van tevoren uit. Dat hoofd babbelt maar door, ook als er niets te babbelen valt. 't Blijft maar aan het woord.
H.v.W. - Jij kunt er anders ook wat van.
K. - Ja, 't is een gave, niet? Maar ik kan je alleen nú heel eventjes lastig vallen. En jij valt me elke week wel een paar keer lastig, al jarenlang. Het gaat toch om de programma's, en niet om hoe je als lijmpot die programma's zo kleverig mogelijk aan elkaar plakt? Wat is dát dan voor beroep? Je bent ook al zo iemand, die dankzij de televisie met helemaal niks beroemd is geworden. Stemt je dat niet treurig? Dat je helemaal niks kan en toch 'n Bekende Nederlander bent? Ik zag tenminste een heleboel interviews met je. Daarin vertel je...
H.v.W. - Altijd diezelfde flauwekul...
K. - Wees nou een keer stil! Die interviews komen altijd op hetzelfde neer. Laat eens kijken: wat valt er over je te vertellen? Je reebruine ogen, je gebronsde huid, dat je de lieveling bent van alle huisvrouwen boven de veertig...
H.v.W. - Hè, alweer die huisvrouwen...
K. - Stil nou! - van alle huisvrouwen boven de veertig, en daarmee is de koek op. O nee, je vindt ook altijd nog van alles op de stoep. Als er een interviewer bij je komt, staat er nét een kolossale fruitmand op je stoepje. En bij een andere interviewer ligt er weer een bos rode anjers voor de deur. Je stoepje ligt waarachtig altijd vol. Leg je die cadeau's daar zelf neer? Ben je bang, dat de mensen je niet aardig vinden?
De derde gast is Carel Enkelaar.
K. - Van zo'n onschuldige jongen als Hans van Willigenburg, die gewoon, braaf, in elk holletje springt dat ze voor hem openhouden, hup-weer-een-gaatje en blijft-zitten-waar-je-zit, gaan we over naar een echt ernstig geval, naar het hoofd van de programmadienst van de NOS, Carel Enkelaar. Hij is al nét zo lang bij de televisie als er televisie bestaat, en heeft zich al die tijd ijverig bezig gehouden met het verspillen, verteren en doorspelen van enorme sommen geld. Het vergiet van Hilversum. Heel wat van uw kijkgeld is verdwenen in de zakken van Carel Enkelaar en zijn vrienden. Toch heeft hij nog nooit een programma gemaakt.
Carel, ouwe padvinder, ga zitten.
C.E. - Ik hoor het wel weer. Vergiet en ouwe padvinder. Maar het kan me niet schelen wat je zegt, zolang je maar van mijn dochter afblijft.
K. - Als die net zoveel op reis is als jij, zal me dat niet veel moeite kosten. Maar we hebben het nu niet over vrouwen, maar over televisie.
C.E. - O, dat is jammer.
K. - Mmm. Je kwam vorige week weer eens terug van de Antillen. De NOS speelde gastheer voor meer dan honderd Europese televisiebonzen en hun vrouwen, maar je liet de NOS-congreshallen leegstaan en nam ze allemaal mee naar het laatste stukje Nederland in de tropen. Daar hebben jullie een week lang gedronken en gedanst. Je had zelfs geregeld, zoals alleen jij dat kan, dat de bar van het Hilton Hotel de hele nacht openbleef. Nu weten we dat je altijd al miljoenen over de balk hebt gegooid en overgeheveld naar je commerciële vriendjes, zoals Cinecentrum, Joop Geesink, Philips en Strengholt, die allemaal op kosten van de kijker in Curaçao present waren. Ach, geld moet rollen. Wat me meer steekt is, dat je betekenis voor de televisie, als het om programma's gaat - en je bent toch programmahoofd? - nihil is. In elk gezond bedrijf zou zo iemand al lang aan de dijk zijn gezet. Jij lijkt wel een bunzing, die niet uit zijn hol is weg te roken!
C.E. - Toch heb ik ervoor gezorgd dat Loeki de Leeuw...
K. - Je zal maar dertig jaar bij de televisie werken, nou ja werken, iedereen die maar een beetje talent dreigt te
| |
| |
hebben treiteren en bestelen, en dan komen aandraven met Loeki de Leeuw. Je lijkt op een slager, Enkelaar, die bij z'n pensionering trots komt vertellen, dat hij wel eens anderhalf ons cervelaat heeft verkocht. Loeki de Leeuw, trouwens, wordt door Geesink kant en klaar afgeleverd. Je zat vroeger in de directie van Geesink, en ging toen weer naar de televisie om daar de Ster-reclame door te drukken. Dat was zeker toevallig?
De vierde gast is Ad Langebent.
K. - Ad Langebent, ze noemen jou het gezicht van de KRO. Ik moet toegeven, je hebt een echt rooms gezicht. Jij hebt bij de KRO de vulling van de K op je genomen, heb je me verteld. Nu weet ik wel wat de vulling van een kies is, of van een gasfles, en ik ken ook schoudervullingen, vulpennen en gevulde koeken, maar wat is nu in 's hemelsnaam de vulling van de K?
A.L. - Wij maken programma's ten bate en niet ten koste van de mensen. We zoeken naar onderwerpen, die gaan over waar de mens van vandaag mee bezig is: hun relaties onderling. De zin van het leven.
K. - Maar dat heeft toch niets met een gevulde K te maken? Bij de VARA zijn ze ook druk bezig met hun relaties onderling, een beetje te druk dacht ik. En ook bij de TROS zoeken ze naar de zin van het leven. (Financieel gebaar.)
A.L. - Ja, maar wij zijn de omroep van de dialoog. Dat betekent voor ons, dat je begrip voor elkaar opbrengt. We proberen ons open en kwetsbaar op te stellen.
K. - Op de tv kan je nogal gemakkelijk de kwestbaarheid uithangen. Als ik een rotte peer naar je gooi, is alleen het glas van mijn toestel kapot.
A.L. - Die kwetsbaarheid uit zich in de bewuste keuze van de mensen met wie wij praten. Het zijn vaak mensen, die zich in een haast uitzichtloze situatie bevinden en daar toch met veel wilskracht bovenop willen komen. Zo praat ik met alcoholisten, met de ouders van zwakzinnige kinderen en met een echtpaar, dat al vier jaar in huwelijkstherapie is. Dat betekent dan dat je óók in de huiskamer een brug slaat naar de mensen, waar ze in hun leven iets mee kunnen doen. Dat bedoel ik met openheid.
K. - 't Klinkt allemaal nobel genoeg, maar er zit natuurlijk ook veel handel in de ellende van anderen? Je maakt er tenslotte goedkope programma's mee. Je laat de klagers voor niks klagen en - klaar. Jullie hebben zowat iedereen, die wat te zeuren heeft, al uitgezogen. En dan komt de bisschop nog wat nazalven. Dat noem jij: een dialoog?
De vijfde gast is André Kloos.
K. - Dag André. Of moet ik meneer Kloos zeggen?
A.K. - Zeg maar André, mevrouw Bouwman.
K. - Hoe noemt de koffiejuffrouw je en het personeel van de VARA-kantine?
Gerrit Komrij leest bij Scheltema, Holkema en Vermeulen uit Horen, zien en zwijgen een fragment voor over De nacht van het hart. Foto: Lon van Keulen.
A.K. - Die noemen me...eh...Ja, dat is nog een stuk problematiek geweest, waar we vier maanden over vergaderd hebben. Het dagelijks bestuur, de personeelsvereniging, de commissie van goede diensten, ze hadden er allemaal een andere mening over. Uiteindelijk werd het meneer André. Dat is wel een compromis, maar toch ook een stuk besluitvorming.
K. - Een man van het compromis heb ik je altijd al gevonden. Echt zo iemand uit die ouwe Rembrandtbruine sfeer van VARA-troffeltje aan de muur en drie Esperanto-boeken op de schoorsteen. Echt een schemertype. Meer karnemelk dan champagne, zal ik maar zeggen. Je houdt wel van karnemelk, hè?
A.K. - Ik drink in de kantine altijd karnemelk.
K. - Maar denk je niet, dat het de ondergang van de VARA is geworden, dat de karnemelkdrinkers daar het hoogste woord voeren? De VARA is ten prooi gevallen aan de boekhouders, de vergaderaars, de complottensmeders, de bolsjewieken en de baantjesjagers, en de programma's, die ze ons voorschotelden werden steeds karnemelkachtiger - zuur en gestremd.
A.K. - Toch hebben we erg veel gedaan aan de besluitvorming.
K. - Het gaat er toch om wat je op het scherm ziet? Wat je de mensen in de huiskamer voorzet?
A.K. - We hebben een knelpuntennota ontworpen en een blauwdruk voor de reorganisatie, en we hebben ons erg voor een crisisbeheersing ingespannen...
K. - Nou ja, laat maar. Al die ordinaire ruzies bij de VARA, daar begrijpt toch niemand iets meer van. Het is allemaal zo pijnlijk, al die vetes, al die vergaderingen, al die gevechten om posities tussen mensen, die volkomen onvruchtbaar zijn maar praatjes hebben voor tien.
A.K. - Het gaat om onze identiteit. Die moeten we bewaken. Daar gaat veel werk in zitten.
| |
| |
K. - Maar wat is dan de identiteit van jullie programma's. Sedert jullie mij hebben laten vertrekken is er niet veel meer van over. Een beetje Henk van Montfoort, 'n malle fophaan, series uit het buitenland, die ze daar alleen aan Liechtenstein en de VARA kwijt kunnen, dat is alles...
A.K. - Je vergeet Achter het Nieuws.
K. - Dat programma, dat met dat grote oog begint? Hoe kan je nu met zó'n oogontsteking nog Achter het Nieuws kijken?
De zesde gast is Barend Barendse.
K. - Als gast nu iemand, die zich de vriend der miljoenen kan noemen. Hij draagt altijd al zijn fanmail in een grote zak op zijn rug met zich mee, hij heeft zijn kijkcijfers op zijn hoofd getatoëerd, en neemt nu vanwege hoge ouderdom afscheid van de televisie. Uit de eregalerij van de Oude Glorie: Barend Barendse!
B.B. - Als je denkt, dat ik net als Hans van Willigenburg wegloop, dan heb je het mis. Deze jongen blijft zitten.
K. - Dat verbaast me niks, Barend. Je bent nooit weg te branden geweest. Daarom kwam het toch nog als een hele schok, dat je ermee uitschee.
B.B. - Ben je gek? Mies? Deze jongen gaat gewoon door, hoor. Alleen met de televisie hou ik op.
K. - Hoezo, vonden ze je daar niet goed genoeg? Je hebt toch álles wat een presentator in Nederland nodig heeft: een flinke strottehoofdonsteking, weinig verstand en hoge kijkcijfers? En dan die prachtige pet! Zodat die páár hersens van je niet te snel tocht zouden vatten!
B.B. - Deze jongen blijft zitten hoor. Kijk, ik ben nu tweeentachtig en heb altijd geleerd dat je er op het hoogtepunt van je succes mee op moet houden.
K. - Ja, ja. Hoe verklaar je nu dat succes?
B.B. - Ja, gewoon, ik ben een gewone jongen, hè. Ik maak gewone programma's, zonder kouwe drukte, voor iedereen die zich tot de gewone mensen wenst te rekenen. Ik zeg altijd maar zo: wie begrip heeft voor de muzikale smaak van de gewone mensen, die demonstreert zijn tolerantie. Ik ben blij dat ik voor de tolerantie heb gekozen.
K. - Ja, je hebt over je succes ook een soort theorie, hè? Je noemt dat ‘de mens thuisbezorgen’. Als in Spel zonder grenzen iemand als huzarenslaatje verkleed over een reuze leverworst moest springen, dan riep je: ‘Daar gaat de schriele klerk Janus Bruinspiegel de hoogte in! Wat doet hij dat fantastisch!’ En dan keek, zo zei je, moeder de vrouw in de huiskamer even naar haar man en dacht: ‘Gut, het is net zo'n schriel scharminkel. Zou hij dat ook kunnen?’ Dat noemde jij de mens thuisbezorgen. Dat verhaal heb je wel 100 keer verteld. Je vond dus niet dat je de mensen voor gek zette, maar dat je een soort hulpverlener in de huiskamer was, een heilsagente?
B.B. - Natuurlijk, deze jongen kreeg elke week duizenden brieven, waarin dat letterlijk zo stond. En er werd naar gekeken. Niet ik zeg dat, maar de computer, de cijfertjes!
K. - Een regisseur van de NCRV heeft eens gezegd, dat je voordat Spel zonder grenzen begon altijd vlák langs de tribunes liep om je te laten toejuichen, en dat je dan absoluut niet in de gaten had, dat uitjoelen wat anders was dan toejuichen.
De zevende gast is Wibo van de Linde.
K. - Beste Wibo. Ik wou het nu met jou eens niet hebben over je persoonlijk leven, over al je vriendinnen en vermageringskuren, dat is allemaal érg oninteressant - maar over je broodheer, de TROS. Vind je het goed dat ik je daarover een vraag stel?
W.v/dL. - Ga je gang, Mies.
K. - Nu ik me zo bedenk, toch liever eerst iets persoonlijks. Ze zeggen altijd van je, dat je zo ongelooflijk autoritair bent, ‘een geboren leider’. Is dat zo? Je komt op mij af als een wat goedgemutste vroegere dikkerd, die met zijn nieuwe figuur nog geen raad weet en eigenlijk nog altijd een beetje... dik denkt.
W.v/dL. - Je hebt gelijk. Ik ben helemaal niet autoritair. Anders zou ik hier toch niet naast jou zitten?
K. - In nadenkertjes ben ik niet zo goed. Hoe zie je nu jezelf als presentator?
W.v/dL. - Tja. Het is nu eenmaal wél zo, dat het showbinkschap en het glamourboy-achtige in mij verankerd liggen. Ik probeer er altijd iets van een show van te maken.
K. - TROS-Aktua dus, de actualiteit als show. Niet alleen achtergronden, maar ook voetballen, priksleeën en koekhappen. Als het maar niet te moeilijk wordt. Geen crisissen, maar wel een prachtige ramp. Geen politiek, maar wel veel kanker, want dát houdt de mensen bezig. Kortom, alle ellende die je een ánder toewenst. Dat is jullie amusement?
W.v/dL. - Je moet niet vergeten, als je sommige actualiteitenrubrieken ziet, dan lijkt het wel of er een stelletje professoren aan het werk is. TROS-Aktua wordt niet gemaakt door professoren, maar door mensen, die erg dicht bij anderen in de buurt kunnen komen en heel goed begrijpen wat het Nederlandse volk denkt. Ik weet, je mag dit bijna niet zeggen.
K. - Je mag het best zeggen. Jullie soort zegt het allemaal. Allemaal hebben jullie een Maserati vierdeurs onder je kont, maar jullie weten precies wat een arbeider denkt. Naar buiten toe doen jullie of je met het Nederlandse volk meevoelt, maar je gaat in feite alleen op je knieën bij de arbeiders zitten, omdat dat zo lucratief is, omdat dat zo lekker aantikt.
W.v/dL. - Nou, dat is niet helemaal waar hoor.
| |
| |
K. - Dat is wel waar! Het volk interesseert jullie geen lor! Als ze maar naar jullie programma's kijken! Het lijkt zo mooi van de TROS als ze zeggen dat ze brengen wat de mensen willen. 't Klinkt ook mooi. Maar je kan een populaire muts opzetten om er de mensen verstandiger, verdraagzamer of noem-maar-op mee te maken (er sluimert in die hoek wel meer moois), maar je kan het óók doen, je moet het zelfs doen, als je de lui geld uit hun zak wilt kloppen. Zowel om ze minder dom te maken als om ze dom te houden, moet je een beetje brengen wat de mensen willen, Van de Linde!
W.v/dL. - Je had schooljuffrouw moeten worden, Mies. Je bent een moraliste.
K. - Misschien... heel misschien. Jawel. Maar ik heb het niet over mezelf. Ik heb het over het bedrog van Wibo van de Linde. Hij gaat op zijn knieën bij ‘het Nederlandse volk’ zitten en vertelt het sprookjes. Maar vervolgens hult hij zich als een kameleon in de kleur van zijn tegenstander en zegt, dat hij een mensenvriend is. Je wil alleen de kassa laten rinkelen, Wibo, en je noemt dat een journalistieke heldendaad!
W.v/dL. - Als vakmensen doen we ons werk zo goed mogelijk. Het is onze plicht om vanuit de herkenning te beginnen.
K. - En altijd binnen de herkenning te blijven. Je bent toch als de dood dat de mensen eens zullen schrikken? Je denkt wel dik, Wibo, maar veel verstand heb je niet. Die herkenning, waarbinnen je wil blijven, is niet die van de mensen, maar van jezelf. Het is jouw wereld, en die ziet er altijd uit als een aflevering van Privé. Wat is eigenlijk het verschil tussen jou en Henk van der Meyden?
W.v/dL. - Ja...Henk van der Meyden, die is eh... tja, die is nog veel dommer dan ik.
K. - Ik ben 't nu voor het eerst 's helemaal met je eens. Ik ben blij dat we dit korte gesprek zo kunnen afsluiten. Dank je, Wibo.
De achtste en laatste gast is Willem Duys.
K. - Goedenavond, Willem. Je zit nu rechtstreeks in de uitzending. Ik ben blij, dat je me in de gelegenheid stelt je even te spreken, want we hebben natuurlijk allemaal het grote nieuws vernomen, dat jij gaat stoppen met de Vuist.
W.D. - Dat klopt.
K. - Weet je, dat er bij het bekend worden van dat nieuws werkelijk een zucht van verlichting door kijkend Nederland ging? Even daarvoor had je al in een reclame-advertentie aangekondigd dat je weer was gaan roken, en je kan je niet voorstellen hoeveel mensen je dáár een plezier mee deed. We dachten allemaal: laat hem maar flink opsteken, anders komen we nóóit van hem af. Maar nu heb je zelf gezegd, dat je met je programma stopt. Dat is haast te mooi om waar te zijn!
W.D. - Wat?
K. - DAT IS HAAST TE MOOI OM WAAR TE ZIJN!
W.D. - Je zegt dat nu, maar toch keken er zes miljoen mensen naar de Vuist!
K. - Ja, wiedes. Omdat er niks anders was. Ik bijvoorbeeld niet. Dat zegt toch helemaal niets, die getallen?
W.D. - Als er zoveel mensen kijken, moet er toch een flinke dosis vakmanschap in het spel zijn. En Fingerspitzengefühl...
K. - Ach wat. Kom nou. Je was gewoon een soort kijkbehang.
W.D. - Wat?
K. - JE WAS EEN SOORT KIJKBEHANG. Ik moest mezelf, als ik jou zag, altijd in mijn stoel vastbinden, met een vierpunts veiligheidsgordel, anders donderde ik van slaap subiet op de grond. En de mensen die wel naar je konden kijken, waren na een dag alweer uit de hypnose. Zo gaat dat toch? Dat is toch niet iets om kapsones aan te ontlenen?
W.D. - De Vuist sprak zoveel kijkers aan, omdat ik de mens in al zijn facetten toonde. Ik liet zien dat de wereld rijker is dan we vaak denken.
K. - Dat zijn écht praatjes voor de vaak. Je zag bij jou alleen mensen die een kunstje konden. Kobolden en namaakartiesten. Als je klassieke muziek bracht, was dat steevast een soort Thijs van Leer. Als het maar klonk als Bach op een doedelzak. En als er lichte muziek was, dan was het altijd een soort Rita Reys, of in elk geval iemand, die om de vijf jaar uit de mottenballen wordt gehaald en er dan elke keer weer tien jaar jonger uitziet. Je verstandigste gasten waren nog de dieren. God, wat heb je ons onsmakelijke kunstjes vertoond, Willem. Je hebt van de TV een nationale sjoelbak gemaakt.
W.D. - Een of andere stukjesschrijver heeft mij eens de rechtse Mies Bouwman genoemd, met dát verschil, dat jij niet links was. Nu hóór ik dat hij gelijk had.
K. - Natuurlijk had hij gelijk. Ik moet al die plebejers van je niet over de vloer. En ik wil me door zo'n colporteur als jij ook niet, onder hypnose, platen laten aansmeren: met de kerst sleet je kerstplaten, met pasen paasplaten en voor tussendoor had je altijd wel een paar st. juttemisplaten liggen. Je vond alles prachtig wat je te verkopen had. Je hebt van de TV niet alleen een sjoelbak maar ook een colportage-instituut en een postorderbedrijf gemaakt, waarvan jij de directeur was.
Tot slot eindigt Komrij deze show over het Hilversumse establishment met de volgende uitsmijter:
Dit waren dan de gásten van vanavond, beste kijkers. Dit soort mensen zorgt ervoor dat u elke avond niets te zien krijgt, behalve hun eigen domme hoofd. We vergeten nu die flauwekul met Mies Bouwman nu maar. We gooien
| |
| |
Zondag 6 mei 1979.
ook Mies Bouwman op de schroothoop, waar ze thuishoort. Ik spreek maar namens mezelf. Hoe komt het dat je op de treurbuis nooit eens iemand hoort van wie je opkijkt? Dat je altijd hetzelfde ziet, jaar in jaar uit? Dat komt door de kijkcijfers. Dat komt door de angst van de omroepen voor het vulgus. Ik zeg het maar ronduit, omdat ik niet iemand ben, die zijn gedachten bottelt en vervolgens in de kelder zet. Ik ontkurk mijn mening ter plaatse, en daarom: het tuig van de richel heeft op de buis gezegevierd, en alles wat waardevol, scherp, diep, aanstootgevend, onthullend, schokkend, oprecht of gewoon maar aardig zou kunnen zijn, is er volkomen uitgerangeerd.
Niemand mag schrikken, alles moet voorspelbaar zijn. Het is déze angst, die maakt, dat je alleen nog mensen ziet van wie je van tevoren al weet, wat ze zullen gaan zeggen. Stond u er wel eens bij stil, welke mensen u nooit op de TV zag? U ziet alleen de mensen aan wie geen omroep zich een buil kan vallen, de helden van de retirade.
Ze komen altijd weer terug, terwijl ik toch zo zou zeggen: als je vader Abraham, Ben Cramer, Gerard Cox of Martine Bijl één keer gezien hebt, dan heb je ze genoeg gezien. Ze kunnen maar één kunstje immers, een kunstje van een cent?
Maar alles moet volgens voorgeschreven regels verlopen. De TV is een bedrijf, het gaat er om geld. U bent niet de klant van de TV, zoals u wordt voorgespiegeld, maar de melkkoe.
We leven in een democratisch land, maar we hebben de TV-programma's van de totalitaire staat. We kennen een persvrijheid, maar om televisievrijheid bekommert zich niemand. Er is geen televisievrijheid. De televisie lijkt op een democratisch medium als m'n achterste op een soepkom. De TV is een electronisch disneyland. Niets meer.
En wat kunnen we doen? De massieve bureaucratische omroepbesturen en alles wat daar omheen aan mooie baantjes werd gecreëerd, moeten drastisch worden uitgedund. Want óf er zijn kant-en-klare programma's uit het buitenland en zoiets kan geregeld worden door een gastarbeider op een huurkamer aan de Overtoom die drie knoppen weet te bedienen, óf we hebben programma's, van eigen makelij en dan behoort de zeggenschap te liggen bij de makers van die programma's.
Maar zie! Er zijn geen programmamakers meer. Alleen nog maar trekpoppen en gehoorzame stumperds, u hebt ze vanavond één na één gezien. U zult ze tot in lengte van dagen blijven zien.
Deze talkshow wordt niet bepaald gewaardeerd door de t.v.-critici, zo blijkt de volgende dag. Waar veel van de kritiek op neerkomt, is dat men er eigenlijk veel meer van had verwacht. Komrij, de befaamde geselaar van Het Gooi, ontving eigenlijk alleen maar zijn vrienden die zijn teksten opzegden. Dit leidde tot een nogal eentonige visuele vorm, waaraan de critici zich stoorden.
In zijn kritiek in de Volkskrant schrijft Frits Abrahams:
Komrij's teksten waren messcherp als altijd - sommige waren letterlijk afkomstig van zijn vroegere columns - maar ze hadden vaak niet de gewenste uitwerking. In de eerste plaats zijn het echte literaire teksten die het in hun barokheid op papier beter doen dan op de buis. Bovendien werden ze door Komrij te krampachtig uitgesproken, gemitrailleerd bijna, zodat er een al te nerveuze spanning ontstond in de dialogen.
Met uitzondering van de criticus van het Algemeen Dagblad, Han van Reijssen, grijpt niemand eigenlijk de gelegenheid aan om Komrij in zijn kritiek op Het Gooi te steunen. Alle critici beperken zich daarentegen tot een analyse van de visuele vorm.
Op 17 mei 1979 reageert Gerrit Komrij op deze kritiek in zijn rubriek Een en ander in het NRC-Handelsblad. Het is een slotwoord waarin hij aan het eind te kennen geeft nooit meer iets met de televisie te maken willen hebben. Kortom, de totale afrekening.
Tien dagen geleden was ik een uur op de televisie. Pas na vier, vijf dagen kwamen er allerlei reacties los van lieden die anders nooit over televisie schrijven, maar die in het bezit waren van véél Oud Zeer en eindelijk eens glunderend en triomfantelijk uit hun hol konden kruipen. Hun gedrag was niet ongelijk aan dat der bunzingen: als er één het startsignaal heeft gegeven volgen ze allemaal. Ik heb van al die negatieve, meesmuilende, grove, agressieve reacties genoten. Ik zou het als een ontzaglijke belediging hebben ervaren als ze me hadden gezegd dat ik nu echt geknipt was voor de televisie. De TV is een drekhol, en ik ben geen stinkdier. 'n Pauw valt in een zwijnenstal uit de toon. Het was een unieke uitzending. Voor het eerst in de geschiedenis van de televisie werd er
| |
| |
Met Nico Scheepmaker. Foto: Lon van Keulen.
een uur lang geroepen dat de televisie niet deugde, en vooral: waarom niet. Natuurlijk, ik had mezelf vragen moeten laten stellen om die daarna te beantwoorden. Dan was het 'n programma over een schrijver geweest, over een akelige, zure schrijver. Maar ik vond het aardig [en niets meer] om de rollen om te draaien, om de ledepoppen die de treurbuis voortbrengt als ledepoppen te ondervragen en als ledepoppen omver te blazen.
Het was nagenoeg als in een jongensdroom: je gaat een speelhol binnen, neemt als Billy the Kid plaats voor een schietautomaat en knalt met je repeteergeweer voor een kwartje alle plastic opzetindianen omver. Retteketet. Jopie Slim tussen de apachen. Ik deed dus zelf het kwartje in de gleuf. Ik speelde voor cowboy en niet voor inboorling, al zou ik in beide gevallen hetzelfde hebben gezegd. En ziedaar: ik trad niet langer in een programma op, ineens was ik een programmamaker! Een heuse! Ineens betrof het een akelig, zuur programma!
Er waren vijf soorten reacties.
De eerste soort kwam van onze oude, door en door versleten garde TV-critici: van de heer Jungman van Het Parool die mij door zijn dikke brilleglazen waarachtig had zien vallen [ik wist niet dat ik een ster was] en vooral van de heer Derksen van De Telegraaf die me eerst een kwakende testikel en een leuterende teelbal noemde en vervolgens vond dat ik alleen maar kon schelden. De heer Jungman schrijft al langer over televisie dan er televisie bestaat en slaagde er al die tijd nooit eens in één opmerking te maken waarvan je ophoorde, geheel in tegenstelling tot uw dienaar dus, die maar één jaar keek en wel drie van die opmerkingen maakte; de heer Derksen daarentegen muntte de laatste jaren uit in het overschrijven van passages uit Horen, Zien en Zwijgen, het boek dat uw dienaar over televisie schreef, en gedroeg zich nu als de dief die bij het verlaten van de villa die hij zojuist heeft geplunderd nog snel even tegen de pui pist. Arme ouwe mannen!
De tweede soort bestond uit intellectuelen ‘die het allemaal al eens eerder hadden gehoord’. Voor die mensen stak ik mijn verhaal uiteraard niet af, maar ik neem aan dat ze verwonderd zullen opkijken wanneer ik ze vertel dat er in Nederland honderdduizenden mensen zijn die nooit een boek lezen en bovendien: ik begrijp best dat ze gewend zijn iedere avond ongehoorde, nimmer eerder vernomen opmerkingen via de televisie te consumeren, ware uitspattingen van originaliteit. Daar kan ik niet tegen op, dat spreekt.
De derde groep bestond uit mensen die vonden dat mijn ‘slachtoffers’ zich niet konden verweren. Daar waren opvallend veel vrouwen onder. Hoogst opmerkelijk: vrouwen staan altijd als eersten klaar om met een hakmes je buik open te halen en om daarna nog eens flink met een pollepel door je darmen te roeren, maar nu hadden ze ineens medelijden.
De vierde soort was woedend. Dat varieerde van de volslanke volksblondine die me, met de laatste Story en Privé onder haar arm, op straat in warm Amsterdams toeriep: ‘Getverderrie, wat hep jij op de TV kapsones!’ tot de
| |
| |
hoofdschurken in wat langzamerhand het Watergate van de Nederlandse TV is geworden: Jan de Troye en Carel Enkelaar.
De vijfde soort bestond uit alle andere soorten. In deze vuilnisbak verschuilen zich bij voorbeeld onze opzet-indiaan André Kloos [‘Ik reageer nooit op flauwekul’] en een zeker slag van mijn ‘fans’ dat voor de televisie was gaan zitten en daar op z'n minst het programma van de eeuw verwachtte. Ik ben namelijk hun vaste idioot, en moet ze voortdurend amuseren. Ze vonden, ‘dat ik niet aan hun verwachtingen had beantwoord’. Welnu, dat had ik vroeg of laat toch 'n keer niet gedaan. Zulke fans, je zal ze maar hebben. Ik ben ze liever kwijt dan rijk.
Kortom: wat ik in mijn stoutste verlangens niet voor mogelijk hield gebeurde: het aantal van mijn vijanden was wéér groter. Ik heb nu nog maar één vriend en drie katten over. Ik ben bijna klaar.
Maar nu ernstig.
Het ontstellende van al die reacties vond ik dat niemand, werkelijk niemand inging op wat ik zei. Alles was in 't werk gesteld om de aandacht bij de tekst te houden: er werd afgezien van Bekende Nederlanders, van toneelspelen, van persifleren, van gladheid en van televisie-maken. Er viel niets te kijken. Die afwezigheid van TV-foefjes heeft, ik geef het toe, glorieus gefaald. De TV heeft het gewonnen van de inhoud.
Omdat iedereen nu eenmaal gewend is om te kijken als 'n bête baviaan, wordt er op gelet of je neus niet glimt en er zijn er zelfs geweest die met 'n vergrootglas probeerden te ontwaren wie zich nu wel onder het publiek bevond. Over de Inhoud: niets. Meneer, uw neus glom. Maar ik heb toch ook gezegd dat de televisie niet deugde? Nee meneer, ik hoopte dat u van het afstapje zou donderen. Maar ik heb toch ook gezegd dat het eenrichtingsverkeer van de treurbuisgriezels angstwekkend is? Nee meneer, uw das zat niet goed. Maar ik heb toch ook uitgelegd waarom de tv een zwijnenstal is? Nee meneer, u praatte te langzaam. Te snel. Te hard. Te zacht. Maar ik heb toch ook gezegd dat de macht bij de tv in handen is van de verkeerde mensen? Nee meneer, we zagen u af en toe van een papiertje lezen.
De TV is alleen geschikt voor amusement. Alles wordt er beoordeeld naar gladheid, naar 'n eigen soort professionalisme: Vader Abraham is een goed TV-maker omdat hij zijn buitengewoon diepgravende teksten volgens de voorgeschreven regels brengt en Gerrit Komrij moet, omdat hij binnen dezelfde omlijsting verschijnt, automatisch wijken voor dezelfde normen, al zegt hij iets heel anders dan smurf-smurf-smurf. Het ligt in de aard van de TV.
De bunzingen zagen me in een zwijnenstal en riepen verontwaardigd dat ik op een pauw leek. Ze zagen me in een hoerenkast en beklaagden zich over mijn deugdzame aard. Ze zagen, kortom, hun kans schoon.
De TV is een verloren medium. Ze brengt niet enkel alles wat ze vertoont binnen de begrenzingen van haar eigen onbenul, ze roept ook alleen maar onbenul op. Nooit zal ik er meer een kwartseconde op verschijnen, nooit ook zal ik er nog een woord over schrijven. Ik moet het m'n vijanden niet te gemakkelijk maken door voor 'n lachspiegel te gaan staan.
|
|