Bzzlletin. Jaargang 8
(1979-1980)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |||||||||||
Eddy du Perron & André Malraux
| |||||||||||
Twee vriendenIn 1937 verschijnt in Frankrijk L'Espoir (De Hoop), Malraux' roman over de Spaanse burgeroorlog, waaraan hij zelf deelnam aan het hoofd van een uit Frankrijk gekomen luchteskader om aan de zijde van de Republiek de strijd tegen het fascisme te steunen. Het kommentaar van Eddy du Perron op deze roman (afgedrukt onder de titel Brieven uit Holland, VW 7) is afwijzend. Voor het eerst wordt een duidelijke barst zichtbaar in Du Perron's bewondering voor Malraux, die tenslotte koos voor de praktische politiek. Het partijkiezen voor links of rechts was voor veel intellektuelen in die tijd een gewetenszaak geworden, en ook Du | |||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||
Perron en Malraux in Bretagne
| |||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||
Perron kan zich niet onttrekken aan de noodzaak zijn plaats te bepalen als intellektueel. Steeds meer komt hij tot de slotsom dat hij onbruikbaar is voor de praktische politiek, en dat ieder politiek denken of handelen een belang vertegenwoordigt, dat fundamenteel strijdig is met zijn ‘intellektueel geweten’. Dit laatste nu is in het geding in zijn oordeel over de schrijver van L'Espoir: Malraux heeft de intellektueel in hem ten dele opgeofferd aan de strijder die zich vrijwillig onderwerpt aan de discipline om geen afbreuk te doen aan de belangen van zijn kamp. Daarom laat hij in zijn roman bepaalde wandaden binnen het linkse front weg, hoewel hij ongetwijfeld kennis van deze zaken heeft. Dit had hij misschien kunnen voorkomen, suggereert Du Perron, door niet de romanvorm te verkiezen boven die van het direkte verslag, welke laatste het voordeel heeft van de dagboek-waarheid. Werkelijke personages had hij dan desnoods met initialen kunnen aanduiden. Een dergelijk procédé had Du Perron drie jaar eerder bij het schrijven van Het Land van Herkomst zèlf wel toegepast. Achter de namen van de personages van deze roman, die beurtelings een antiroman, dubbelroman, ideeënroman, ontwikkelingsroman, en uiteraard sleutelroman genoemd is, laten zich zonder veel moeite de werkelijke personen raden met wie Du Perron in rechtstreeks kontakt stond of had gestaan: zijn vrouw, intimi als Ter Braak en Greshoff, zijn familie enz. André Malraux en diens vrouw maken deel uit van de romanwereld van Arthur Ducroo onder de namen Héverlé en Bella; en al is het niet juist om zonder meer Héverlé met Malraux te identificeren, het romanpersonage heeft zoveel eigenschappen, vermeerderd nog met de bewondering en vriendschap van Ducroo, gemeen met de echte Malraux, dat we Héverlé gerust tot getuige kunnen roepen bij het doen van uitspraken over de vriendenrelatie.
In 1926 had Du Perron Frans Hellens leren kennen, die faam als tijdschriftleider genoot in België en Frankrijk. Deze bracht hem in november van dat jaar in kontakt met André Malraux, die al snel een van Eddy's gidsen wordt in de Franse literatuur. Eind 1926 werkt hij al aan een vertaling van Lunes en Papier, een jeugdwerkje van Malraux. In april '27 is er naar zijn eigen zeggen sprake van vriendschap (Cahiers, 5). Ze korresponderen en er vinden ontmoetingen plaats in Parijs. Malraux was in die tijd een nogal geruchtmakende jongeman die na een mislukte archeologische expeditie in Cambodja, veroordeeld werd tot 3 jaar gevangenisstraf wegens diefstal van tempelschatten, maar dankzij een aktie van een aantal vooraanstaande literatoren (waaronder Gide, Mauriac, Breton, maar ook Du Perron's vriend Pia) vrijkwam en daarna in zijn levensonderhoud voorzag door de uitgave van luxeboeken. In 1928 is hij artistiek direkteur bij de uitgeverij Gallimard en leidt La Nouvelle Revue Française. Niet minder ambitieus zijn de projekten die hij opzet. In datzelfde jaar verschijnt zijn eerste roman, Les Conquérants, door Du Perron met uitzondering van Gide's Faux-Monnayeurs aangewezen als ‘de belangrijkste Franse roman van de laatste 10 jaar’ (Cahiers, 4). Blijkens brieven uit deze tijd werkt hij druk aan een vertaling, maar hij staakt het werk als niet zeker blijkt dat er een Nederlandse uitgave kan worden verwezenlijkt.Ga naar eind3. Malraux brengt bezoeken aan Du Perron's ‘buiten’ te Gistoux (in de buurt van Brussel), maar Du Perron verliest hem tijdelijk uit het oog als de reislustige Malraux medio 1929 naar Perzië vertrokken blijkt te zijn. Niettemin komt hij voor zijn inmiddels over de grenzen beroemde vriend op tegen de aanvallen van de surrealisten, die Du Perron zijn vitriool dan ook niet bespaart (Cahiers).Ga naar eind4. In zijn Parijse tijd ontmoeten Malraux en hij elkaar zo'n tweemaal per week en vindt er een intensieve uitwisseling plaats van ideeën en opvattingen, waarbij thema's als: de intellektueel en de politiek, de toekomst van het individualisme, en: de seksuele trouw centraal stonden. Dat laatste biologeerde Du Perron hevig, sinds hij in '32 in het huwelijk was getreden met Elisabeth de Roos, aan wie Het Land van Herkomst is opgedragen. De Héverlé uit het boek is de Malraux die inmiddels La Condition Humaine (1933) heeft gepubliceerd, dat aan Eddy du Perron buiten diens medeweten is opgedragen. Wanneer die kennis neemt van deze ‘onderscheiding’ zoals hij het zelf noemt, is hij verbaasd en verrukt tegelijk (Waarom niet een van al die andere vrienden en bewonderaars die bij Malraux de deur platlopen?) en in een brief aan Greshoff noemt hij deze gebeurtenis ‘het prettigste wat mij in tijden overkomen is’. Hij treedt in kontakt met uitgever P. Endt van de Wereldbibliotheek, om de vertaling te verzorgen die het jaar daarop verschijnt. (De Nederlandse titel houdt weliswaar een betekenisversmalling in maar is in overleg met Malraux gekozen.) Met welk een nauwgezetheid hij die taak verrichtte, vertelt G.H. 's-Gravesande (in zijn Du Perron-monografie), die met hem in korrespondentie stond, en uit deze onlangs gepubliceerde brieven blijkt eens te meer, dat DP geen woord liet passeren zonder het enig juiste ekwivalent in het Nederlands gevonden te hebben. Waslijsten vol jargontermen laat hij door vrienden in Nederland uitpluizen, zodat de klus die natuurlijk niet opschiet, voor hem langzaam maar zeker een lijdensweg wordt ondanks de erin geïnvesteerde vriendschap. Het gekke is, dat Du Perron zich, juist door het onverwachte karakter van de vererende opdracht, realiseert ‘nooit helemaal zeker’ geweest te zijn van de vriendschap, althans van Malraux tot hem, een twijfel die hij een jaar eerder in andere vorm ook tegenover Greshoff geuit had: ‘Malraux is hier gisteren geweest, we hebben de hele middag gesproken, en ik heb het gevoel dat ik niets weet, dat alles wat ik te zeggen heb zonder betekenis is, altijd op een inferieur plan zal blijven’ (Brieven). Du Perronlezers herkennen in deze woorden zonder moeite het sluimerende minderwaardigheidsgevoel dat hem Ducroo zich meten doet met Arthur Hille en de andere sterke jongens van Bandoeng in de Indische hoofdstukken van Het Land van Herkomst, en later in Europa hem nadrukkelijk de pose doet aannemen van kosmopolitisch auteur die de strijd aanbond met alles wat hij als provinciaals en achterlijk ontmaskerde. Malraux wàs een kosmopolitische en universeel ingestelde geest bij wie zijn bewondering de overhand krijgt. La Conditon Humaine, dat in de jaren '30 al gauw een klassieker was en waarvan de titel na de oorlog gangbaar raakte als aanduiding van de Franse literatuur van tussen W.O. I en II, werd door Du Perron meteen boven de normen van de literaire kritiek verheven (en, curieus, en passant ook boven Céline's Voyage au Bout de la Nuit en Gide's Faux-Monnayeurs). ‘Er bestaat voor mij (...) geen sterker en vollediger getuigenis van een mens, die ik zo onverdeeld bewonder, geen boek van een tijdgenoot, schrijver van mijn eigen generatie, dat ik zo zonder voorbehoud aanvaard’. Hij bewondert Malraux tijdens diens optreden voor het ‘Congres ter Verdediging van de Cultuur’ (dat anti-fascistische schrijvers bijeen bracht in Parijs in 1935), om diens rethorische vermogens èn intellektuele eerlijkheid beide | |||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||
(voor Du Perron een paradoxale eenheid): ‘de revolutionair (...) is de enige “van links” geweest die tegenover mij nooit als zielewerver heeft gesproken’ (In deze grootse tijd, VW 5). In de bundel De Smalle Mens is Malraux Du Perrons partner in een twee jaar durend discours dat de zuivering van zijn ideeën en gevoelens t.o.v. de tijdsproblematiek beoogt. ‘Flirt met de revolutie’ heet het erin opgenomen stuk waarin hij zijn leeservaringen van een fors pakket ‘revolutionaire literatuur’ dokumenteert; het titelessay bevat zijn standpuntbepaling als intellektueel tegenover de politiek, de massa's, de revolutie, van rechts of van links. De ‘smalle mens’ is het literaire beeld van Du Perrons individualisme, dat hem tenslotte doet kiezen voor een ‘eiland achter de horizon’. Zijn openlijk toegegeven eskapisme dreef hem niet naar Tahiti zoals hij meermalen suggereert, maar in ieder geval gaat hij in 1936 met zijn vrouw scheep naar Indië. De intellektueel in hem ‘werd gestoord door een grootse tijd’, gestoord ‘omdat de politiek zich met hem bemoeien ging’ (In deze grootse Tijd). Tezelfdertijd koos Malraux voor de man van de daad in hem, de ‘politieke soldaat’ Hij brengt de eerste Franse vliegtuigen naar Spanje. 5 Dec. '39 is Du Perron terug in Den Haag, ‘dat binnen enkele dagen gebombardeerd kan zijn’. In een ‘Brief uit Holland’ van die datum vergelijkt hij de politieke opstelling van Malraux met die van Gide, die eerst toetrad tot het kommunisme, maar na een reis door het ‘socialistische vaderland’ zijn vergissing inzag en openlijk het stalinisme afviel (Retour de l'U.R.S.S.). Daarmee bewees hij in de ogen van Du Perron de ongeschiktheid van de intellektueel voor de politiek. Zijn bewondering voor Malraux is niet aangetast, maar ‘ik voor mij, met alle bewondering, vriendschap, begrip zelfs voor Malraux, prefereer de houding van Gide’. Malraux was op dat moment voor hem niet meer de belichaming van het ‘intellektuele geweten’ zoals hij dat alleen maar kon zien: het streven naar een persoonlijke vorm van waarheid die iets anders is dan de ideologische inkleding van een of ander belang. | |||||||||||
Les conquerantsDe roman werd na verschijning verboden in Rusland en Italië (bien étonné de se trouver ensemble), en hoe kan het ook anders, verklaart Du Perron dit verbod van bolsjewieken en fascisten, als men dit boek alleen maar aanzag voor ‘een soort superieure journalistiek of een uitmuntende bron van inlichtingen?’ ‘De voornaamste eigenschap van het boek is dat het twee kanten heeft: een buiten- en een binnenkant; en dat deze twee kanten elkaar doen uitkomen en versterken’ (Cahiers, 4). Dit geldt evenzeer voor La Condition Humaine waarover Malraux (in een brief, geciteerd door G. Picon) opmerkt: ‘het kader is niet wezenlijk - de kern is het pascaliaanse element - maar evenmin toevallig; er zijn in een tijdperk maar weinig plaatsen waar de voorwaarden voor een mogelijk heroïsme verenigd blijken’. Een van die plaatsen is China ten tijde van de tweede revolutionaire opwelling van 1924 tot 1927, die misschien wel de smartelijkste episode genoemd kan worden van de Chinese revolutie. Van deze kollektieve aktie in deze historische fase maken Malraux' helden deel uit, hieraan ontlenen zij hun perspektieven en noodlot, als revolutionair en als mens; maar ook hun tegenspelers zijn lotgenoten van een fataliteit die zich dankzij en ondanks menselijk handelen voltrekt. | |||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||
De politieke situatie in China rond 1925 was buitengewoon gekompliceerd. Ter verheldering daarom enkele hoofdlijnen uit de voorgeschiedenis vanaf de eeuwwisseling. De westers georiënteerde omwenteling van 1911 had geen oplossing gebracht van China's hoofdproblemen: zijn nationale afhankelijkheid van een reeks imperialistische mogendheden; en de feodale staat van onderdrukking waarin de naamloze boerenmassa's al eeuwenlang verkeerden. China was tegen het einde van de 19e eeuw in feite een superkolonie geworden van Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland en andere landen waar later Japan zich bijvoegde; dit was het gevolg van een reeks ongelijke verdragen die de annexatie afdwongen van grote delen van China's territorium. De kolonisators kontroleren de ekonomie en het openbare leven in een groot aantal steden langs de kust. Militaire bases beschermen hun omvangrijke ekonomische belangen. De kulturele en godsdienstige invloed van het Westen is evenmin gering. De situatie is voor China uitermate vernederend. In het onafzienbaar uitgestrekte binnenland zuchten miljoenen boeren en landarbeiders onder de druk van het agrarische ancien régime, dat zich na de val van het keizerrijk zelfs nog heeft kunnen versterken. Halve en hele vormen van slavernij, woekerrenten, afpersing, knevelarij, periodieke hongersnoden en overstromingen leiden tot het ontstaan van een plattelandsproletariaat, hetgeen een enorme vluchtbeweging naar de steden veroorzaakt en naar de Zuid-Oost-Aziatische kolonies van het Westen; maar ook naar de legers van een aantal oorlogsheren, die als privéheersers hele lappen van China tyranniseren. Van tijd tot tijd zijn er uitbarstingen van verzet tegen de praktijken van het feodalisme; het stelsel zelf echter blijft overeind. Alle revolutionair elan dat in de jaren '20 China opstuwt in een beweging van nationale betekenis, vindt zijn middelpunten in de steden.
Het historisch kader van Les Conquérants is de boycotstaking die op 23 juni 1925 in Kanton werd uitgeroepen. De boycot was gericht tegen Hong-Kong, het bolwerk van de angelsaksische belangen. Anderhalf jaar eerder had het Congres van de Guo-Min-Dang (Kwomintang, demokratisch-nationalistische partij, steunend op een deel van de Chinese bourgeoisie) opgeroepen tot een verenigde strijd tegen de ongelijke verdragen met het buitenland en tegen de oorlogsheren in het binnenland. Deze strijd kan alleen maar gewonnen worden met steun van de Chinese kommunistische partij, de kaders van de arbeiders- en boerenbewegingen, en de revolutionaire Sovjet Unie. De kommunisten worden lid van de Guo-Min-Dang, en de Derde Internationale (de Komintern) levert, in de personen van talrijke sovjetadviseurs, de kaders aan de Chinese nationalisten die zij tot dan toe misten tegenover de buitenlanders. Dit leidt tot een grondige reorganisatie van de partij, de opbouw van een betrouwbaar nationalistisch leger en het uitroepen van een nationalistische regering. Tsjang-kai-Tsjek, die in Moskou zijn opleiding kreeg, wordt hoofd van de militaire akademie te Wham-poa; de jonge Tsjoe-en-Lai is daar politiek kommissaris. De algemene staking in Kanton duurt uitzonderlijk lang, verschaft de kommunisten een hecht gefundeerde machtsbasis en geniet omvangrijke financiële steun van de kantonnese bourgeoisie die belang heeft bij het anti-imperialistische karakter ervan. De ekonomische schade neemt voor de Engelsen op Hong-Kong de vorm aan van een ramp. Aan de boycot was een staking voorafgegaan te Sjanghai, die eveneens tegen het imperialisme gericht was en ook gesteund werd door de plaatselijke bourgeoisie. In het algemeen kan men de plotselinge explosie van grote volksbewegingen in het jaar 1925, die miljoenen mensen in heel China op de been brengt, wel zien als een sukses van het eenheidsfront van de Guo-Min-Dang, maar haar kracht dankt zij toch aan de strijdbaarheid van de grote massa's zelf, de rijping van de politieke situatie, de afkeer van de oorlogsheren en van de ongelijke verdragen. De politieke kaders werden min of meer overvallen door deze revolutionaire golf, die echter slechts zo uitzonderlijk lang kon aanhouden door hun verenigde politieke leiding. Een van de revolutionaire leiders in Kanton is in Malraux' roman: Garine, een avonturier van Zwitserse origine, die deserteert uit het Franse vreemdelingenlegioen, al jong socialistische en anarchistische meetings bezoekt, maar de maatschappij niet verbeterbaar acht doch domweg absurd. Cynisme en een chronische behoefte aan macht zijn zijn in het oog springende trekken. Als avonturier is hij een van die lieden bij wie de revolutionaire gevoelens de plaats innemen van de smaak van het leger bij de legionairs en die nooit het maatschappelijke leven hebben kunnen aanvaarden, die veeleisend zijn geweest ten opzichte van het leven en er een zin aan hebben willen geven, maar die nu, teruggekomen van dat alles, slechts dienen (Les C.). Zijn tegenpool is Borodin, met de andere Komintern-agenten het type van de beroepsrevolutionair. Welke zijn de diepere motieven van het revolutionaire engagement van Garine? In de daad ontvlucht hij de absurditeit van het bestaan. Hij wil zijn lot zelf bepalen in plaats van ondergaan. Ondanks zijn cynisme voelt hij zich verbonden met degenen aan wier zijde hij strijdt, uiteindelijk vanwege eenzelfde opstand tegen de vernedering: Garine uit haat tegen de bourgeoisie en iedere maatschappelijke orde in het algemeen, de Chinese massa's tegen de vernedering van de sociale onderdrukking. In zijn ogen is de Chinese revolutie de kracht die het meest in staat is duizenden en duizenden wezens te ontrukken aan die naamloze ellende die hij niet vermoedde in Europa, die loodzwaar op hen weegt en elke kans op waardigheid in hen verstikt. Zijns inziens is de ellende een van de afschuwelijkste vormen van het absurde, omdat ze iedere menselijke waardigheid uitsluit. Garine's ziekte aan het slot dwingt hem de zaak uit handen te geven en levert hem over aan een gevoel van machteloosheid, van vergeefsheid (een replica van het ziekbed van Lenin?). Du Perron noemt de figuur van Garine ‘een der grote kreaties van de hedendaagse Franse literatuur’, bij wie de menselijke waarde al het andere overheerst. In De Smalle Mens geeft Du Perron zijn motieven voor dit oordeel: in zijn avonturierschap is Garine fundamenteel individualistisch en asociaal, en als revolutionair ontbreekt bij hem de ‘liefde voor het volk’ die Du Perron zo hindert bij officiële revolutionaire figuren als Lenin en Trotsky, wier biografieën hij ijverig doorgewerkt heeft: ‘de revolutionair is mij alleen sympathiek als oppositiefiguur’.
Garine houdt niet van het volk, waarvoor hij strijdt, maar hij geeft aan hen de voorkeur boven de anderen; is dat geen lood om oud ijzer? Ik geef aan hen de voorkeur, louter en alleen omdat zij de overwonnenen zijn. Zij hebben tenslotte meer hart en ziel, meer menselijkheid dan de rest: deugden van overwonnenen. Een ding is zeker: dat ik slechts walging en haat kan opbrengen voor de bourgeoisie, waaruit ik afkomstig ben; maar wat de anderen betreft: ik weet maar al te goed dat ze afzichtelijk zouden worden zodra wij | |||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||
gezamenlijk de overwinning hadden behaald. Wij hebben onze strijd gemeen: het enige wat duidelijk is. Deze passage is Du Perron het meest verwant in het hele boek. Terwijl Trotsky (beroepsrevolutionair, organisator van het Rode Leger en naaste medewerker van Lenin, maar door Stalin aan de kant gezet) tijdens zijn verblijf als balling in Frankrijk het boek aanviel op zijn mérites als kroniek van de revolutie (het antwoord van Malraux - in N.R.F. april '31 - luidde dat het aksent niet lag op het kollektief handelen in plaats van op het individu, maar op de verhouding tussen beide) kan Du Perron alleen maar het individu als tegengesteld aan iedere massa zien, en vraagt zich dan ook met klem af of Garine als personage in de werkelijkheid wel bestaanbaar is. Malraux verzekert hem dat het hier om een klassenvraagstuk gaat, en Eddy verzucht dan ook twee maanden later, tegen het einde van zijn ‘flirt’: ‘Er is geen plaats voor mij in een klassenvraagstuk van praktisch-sociologische aard, waarbij de eerste de beste verschoppeling desperaat gelijk heeft. Zij hebben eindeloos gelijk - maar ik behoor niet tot hen’. Instinktief voelt hij voor de onderdrukte en tegen de bourgeoisie, in zijn ogen de ‘notarissen’ - variant op de romantische spitsburger-kritiek van de bohème in de 19e eeuw - en zijn gevoel van solidariteit met de slachtoffers kan afgeleid worden uit een soort duperroneske ridderromantiek (H.A. Gomperts, Jagen om te Leven), maar bovendien uit de omstandigheid van het verlies van zijn fortuin. In ieder geval: in de massa kan hij slechts de toekomstige burger zien: ‘maar de welstand die het proletariaat eist, is wat de burger verdedigt’. In Garine daarentegen ziet hij de man die weigert dupe te zijn, noch van de absurditeit, noch van de massa's, noch van zichzelf, en daarom anarchistisch vlucht in de daad. Du Perron's weigering, slachtoffer te worden van ‘het komende’ - in zijn ogen: gedwongen kollektivering door fascisme, fordismeGa naar eind5. of bolsjewisme - of van zijn eigen individualisme, leidt tenslotte tot zijn vertrek uit Europa. Er is nog een reden waarom Du Perron's bewondering voor de Garinefiguur zozeer bijdraagt tot de kennis van zijn persoonlijkheid. Het individualistische en anarchistische element in deze protagonist van de kollektieve aktie, die hem de massa's slechts als een tijdelijk bondgenoot doen zien, kennen niettemin aan het volk een menselijke waardigheid toe die wel verre blijft van de ‘ethische zever’, die Du Perron beschouwt als ‘de onmisbare bindstof zodra de mensheid erbij te pas komt.’ Ieder die zijn verbeten aanvallen op Coster en diens humanitaire ethiek (Uren met Dirk Coster) kent, wacht niet vergeefs op zijn vaststelling dat ‘de humanitaire kwijl hier ten enenmale ontbreekt.’ M.a.w., de Conquérants-bespreking werpt met enkele eerdere incidentele boutades (‘heilsoldaat’, ‘monument voor ethische weekdieren’ enz.) zijn schaduw vooruit op de definitieve Coster-empalering in de 1ste jaargang van Forum. Aan Donker (N.A. Donkersloot) schrijft hij, begin '29, na heftig zijn bekomst te hebben geuit van alle ethische aanstellerij: Ik hou van een vent die zichzelf durft te zijn die vat op zich geeft, die zich niet achter het een of andere voetstukje verstopt onder voorwendsel dat hij er soms bovenop gaat staan; een vent die weet wat ‘de dood in het leven’ betekent, maar die dat niet uitsluitend in een zure kamer bij Dostojewski heeft bestudeerd. Zo'n vent is Garine, en in zijn voorkeur voor deze spiegelt zich zijn bewondering voor Malraux; als biografische notitie vermeldt hij over zijn vriend o.a.: veroordeling in Indo-China, avonturen in Cambodja; kommissarisschap bij de | |||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||
Guomindang en de leiding van een anti-kolonialistisch orgaan in Saigon. Het is verleidelijk om Malraux te vereenzelvigen met zijn personages: er zijn inderdaad tal van overeenkomsten, en alle dragen zij zijn stempel en getuigen van hem. Zo weerspiegelt La Voie Royale zijn mislukte tempelbeelden-avontuur; Garine heeft evenals Malraux een veroordeling ondergaan enz. Niettemin spreken allerlei bronnen elkaar flagrant tegen omtrent Malraux' verleden.Ga naar eind6. Maar afgezien van de overbodigheid om anno 1980 een lans te breken voor de (formele) autonomie van de romanwereld, is de afstand die Malraux schept tussen Garine en de lezer, door een vriend van de hoofdpersoon als verteller in te voeren, veelzeggend genoeg. Ook in zijn andere romans is de romanvorm minder problematisch dan bij Het Land van Herkomst het geval is, en, volgt men Du Perron's oordeel, mutatis mutandis bij L'Espoir. | |||||||||||
La condition humaineDankzij het ongehoorde revolutionaire elan dat de boycotstaking in Kanton elders in China ontketende, kon de nationalistische regering haar positie in het zuiden konsolideren om vandaaruit een offensief te beginnen tegen de door het westen gesteunde noordelijke veldheren. Dit verliep vrij suksesvol onder leiding van Tsjang-kai-Tsjek, maar bracht tevens de groeiende tegenstellingen aan het licht binnen het eenheidsfront van nationalisten en kommunisten in de Guomindang. De eersten hadden de tweeden nodig om de hereniging van China onder leiding van de partij te voltooien. De kommunistische partij had in korte tijd een waar exponentieel groeiproces doorgemaakt en bleek via de linkervleugel van de Guomindang een sterke greep gekregen te hebben op de nationalistische regering. Tsjang-kai-Tsjek daarentegen, wiens ster snel gerezen is, helt steeds meer over naar rechts. Beide partijen hopen in de strijd om Sjanghai hun beslissende slag te slaan. (Sjanghai, de grootste stad van China, was sinds 1919 het voornaamste centrum van de arbeidersbeweging, maar tegelijk het middelpunt van de leidende Chinese financierskringen en hun Westerse bondgenoten.) Nog vóór het leger van Tsjang gearriveerd is, roepen de kommunisten een algemene oproerstaking uit. Binnen vier dagen zijn de arbeidersmilities de stad meester. Als Tjang-kai-Tsjek aankomt en hen sommeert de wapens in te leveren, hetgeen de kommunisten weigeren, komt de fatale tegenstelling aan de dag. De Komintern-agenten (Borodin) houden koste wat kost vast aan het eenheidsfront dat in feite al uiteengevallen is en Tsjang ontpopt zich als militair diktator. De kommunisten zitten in de val en worden met geweld ontwapend. Het einde is een massaal bloedbad onder alle linkse organisaties. De tragedie van Sjanghai is een voorlopig keerpunt in de Chinese revolutie, dat tegelijk de fatale tegenstelling tussen Stalin en Trotsky binnen de Internationale markeert. Op dit punt begint het zoeken van de Chinese K.P. naar een eigen weg voor de revolutie, onder leiding van Mao-Tse-Toeng.
Bij het verschijnen van La Condition Humaine medio '33 heeft Du Perron juist een periode afgesloten van toenadering tot het kommunisme, zo niet als partijstandpunt dan toch in ideologische zin, die hij (met de woorden van Malraux?) omschrijft als een ‘flirt met de revolutie’. Sinds 1932 woont hij gehuwd in Meudon bij Parijs, en zijn intensieve omgang met een aantal Franse intellektuelen is er ongetwijfeld debet aan geweest dat zijn zekerheden in die periode steeds opnieuw op de tocht kwamen te staan om voorlopiger te blijken dan deze strijdbare ex-d'Artagnan psychisch verdragen kon. Ik dacht twee maanden geleden voor mijzelf tot een slotsom gekomen te zijn, maar men ontkomt niet zo gemakkelijk aan een obsessie. Mijn vriendenkring spreekt en leest over niets anders meer dan over het ‘komende’, ik word verplicht mij telkens opnieuw uit te spreken, partij te kiezen in theorie, in afwachting dat het metterdaad zal zijn, luidt de aanhef van De Smalle Mens, waarin hij uiteindelijk het individualisme verdedigt tegen alle kollektieve aanspraken in. Er is dan ook zogoed als geen intuïtie af te lezen aan Du Perron's prompte vaststelling dat het er ‘niet toe doet, dat deze “roman” (La C.H.) zich afspeelt gedurende de Chinese revolutie van 1927’, waarvan de klimax het ‘kookpunt’ vormt van de ‘menselijke staat’ der protagonisten. Bijna programmatisch stelt hij vast dat ‘het plan, waarop zich hun drama afspeelt, hoog maar smal wordt’, de smalle basis m.a.w. van de individuele mens die tegenover de kollektiviteit van de revolutie, de zinloosheid van de strijd, de dood, tenslotte niets anders kan plaatsen dan zichzelf, zijn eigen waardigheid èn tekort. Dat geldt voor de revolutionaire leider Kyo, die alléén de dood ingaat, hoezeer zijn kameraadschap hem ook aan zijn vrouw May bindt tot de dood; het is zijn jaloezie die hem op zijn individualiteit terugwerpt, wanneer May met een andere kameraad gemeenschap heeft gehad. Zij heeft hem niet ‘bedrogen’, immers ze lieten elkaar vrij, maar hier openbaart zich zijn tekort. Het geldt ook voor de terrorist Tsjeng, die zijn dood de wijding geeft van een revolutionaire daad door zich met een bom voor de vermeende auto van Tsjang-kai-Tsjek te werpen. En dit geldt voor Katov, die zijn cyankali offert aan twee jonge kameraden vol doodsangst en daardoor alléén achterblijft in zijn eindstrijd voordat hij een helse dood sterft in de brandende lokomotief waar de gevangen genomen kommunisten in worden geworpen.
Geen ‘sterker en vollediger getuigenis’ van Malraux en tegelijkertijd van ‘het drama van deze tijd’ voor Du Perron, dan dit boek. Wat het laatste betreft, gaf het hem een bevredigend antwoord op de problematiek die hem steeds meer tot een obsessie was geworden sinds zijn huwelijk en verblijf in Parijs: welke individuele waarde heeft überhaupt nog zin tegenover het ‘komende’ ofwel de gedwongen kollektivisering. Zijn toenemende onzekerheid, veroorzaakt door een ideologische en vermeerderd met een financiële krisis, vond slechts een stabiel tegenwicht in het pas verworven huwelijksgeluk. Het thema van de seksuele (on)trouw in Het Land van Herkomst (op biografisch vlak overigens volkomen theoretisch) dat een gedeelte van de gesprekken tussen Ducroo en Héverlé beheerst, vindt rechtstreekse aanknopingspunten in de Kyo-May-relatie in La Condition Humaine (hetgeen de opdracht aan juist Du Perron ten dele verklaart). De thematiek van de absurditeit, de menselijke eenzaamheid, het tekort tilt de roman mijlenver uit boven de stapel ‘revolutionaire literatuur’ die hij zichzelf als huiswerk had opgegeven, en die hem van de revolutionair niets anders doet zien dan het individu dat zichzelf verloochent. Zijn opmerking m.b.t. Malraux' latere L'Espoir, dat het voor de ‘werkelijke intellektueel’ ‘geen enkele vraag afdoend beantwoordt’, doet hem zijn eindoordeel over La Condition Humaine in 1939 | |||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||
Uit een brief aan Greshoff
| |||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||
formuleren als volgt: een boek van politieke aktie dat in wezen ver boven alle politieke aktie uitging, en het probleem van het onherstelbaar tekort van de menselijke gesteldheid overheerste op bijna religieuze wijze de vraagstukken van links of rechts partijkiezen (Brieven uit Holland). Het gaat hier in feite om de ‘grandeur et misère’ die naar Pascal's mensbeeld verwijzen, naar het nihilisme van Nietzsche's honnêteté-ethiek en naar de absurditeitsthematiek die het negentiende-eeuwse burgerlijk optimisme afloste. Was het einde van de veroveraar Garine al een voorbeeldige illustratie van de Sisyphus-mythe, met hoeveel te meer reden geldt dit dan voor de kommunistische martelaar Kyo en de zijnen. De figuur van Kyo is geïnspireerd door de rol die de voormalige Chinese premier en naaste medewerker van Mao tijdens de opstand van Sjanghai moet hebben gespeeld. Als zoon van Gisors, universiteitsprofessor die vanwege zijn marxistische invloed op zijn studenten ontslagen is, kiest hij voor de kommunistische ideologie en de revolutionaire daad, omdat hij deze voor zichzelf ziet als de enig mogelijke vorm van een waardig leven, en voor de anderen als een mogelijkheid om een minimum aan zelfrespekt te veroveren. Hij heeft de dood als risico overwogen, het geeft een zin aan zijn leven, hiervoor te willen sterven.Ga naar eind7. Evenals Garine kiest Kyo voor deze strijd, omdat hij zeker is dat deze in zijn tijd het maximum aan hoop en aan betekenis vertegenwoordigt voor de miljoenen die niet eens weten wat een leven betekent: ‘Er kan geen sprake zijn van waardigheid of een werkelijk bestaan voor een mens die twaalf uren per dag werkt zonder te weten waarvoor’ (La C.H.).
Zelfs neergeslagen of verraden heeft de revolutie duizenden mensen gewekt uit een slaap van eeuwen. Kyo's vader heeft hem geleerd: een beschaving verandert in een andere, wanneer het smartelijkste element ervan, de vernedering bij de slaaf, de arbeid bij de moderne arbeider, plotseling in een waarde verandert, zodra het er niet meer om gaat, aan die vernedering te ontsnappen, maar er zijn heil in te zien en zo ook in de arbeid zijn reden van bestaan te vinden. Kyo heeft dat gedaan. En Malraux heeft daarmee een aantal vragen beantwoord. Kyo's dood maakt het leven voor zijn vader, de oude Gisors, zinnebeeld van het kontemplatieve element, waarvan de zoon het handelend komplement was - ook zijn geestelijk vaderschap van de terrorist Tsjeng is in dit verband uiterst symbolisch - nu verder zinloos. Meer dan ooit tracht hij zijn denken uit te schakelen in de roes van de opium. Aan de andere kant van de centrale figuur Kyo: Clappique, grotesk type van de verlopen baron met twijfelachtige bronnen van inkomsten (opium, politiediensten, wapenhandel), die het leven louter als een spel ziet. Op het beslissende moment, wanneer het drama zijn ontknoping nadert en hem als inside-geïnformeerde luttele ogenblikken overlaat om de kommunistische leiders te waarschuwen voor de beraamde overval, koppelt hij hun lot aan zijn geluk aan de speeltafel; hij zet in en verliest zodat in hem de absurditeit de overhand krijgt. Dit is eveneens het geval bij Ferral, representant van het imperialistische Westen, die, gefnuikt in zijn heerszucht door een vrouw die hem laat zitten - erotische spiegeling van de politieke situatie -, opdracht geeft haar hotelkamer te laten vullen met de komplete gevleugelde fauna van een vogelwinkel die hij voor dat doel heeft opgekocht. Er is veel meer. Wat voor Du Perron het meest telde, was dat achter de figuren, die van Malraux zelf getuigenis afleggen, diens intelligentie zich verraadt. Du Perron neemt hem in bescherming tegen zijn kritici, door erop te wijzen, dat het boek verder gaat dan een ‘realisme’ dat ‘banaliserend’ zou werken (doordat de personages van hun tegenspelers de enige juiste antwoorden ontvangen, wat van een gesprek een feilloze diagnose maakt). Deze vorm van intensifiëring van de werkelijkheid in als het ware gekondenseerde dialogen past Du Perron per saldo zelf in Het Land van Herkomst toe, waardoor zijn romanfiguren eigenlijk alleen als ‘intelligenties’ bestaan. | |||||||||||
Slot: Het Land van HerkomstAl afficheert Eddy zijn vriend als ex-Guomindang-kommissaris, werkelijk betrouwbare gegevens over de achtergronden (de verhouding tussen fiktie en werkelijkheid) van La Condition Humaine ontbreken om eerder genoemde redenen. Op gelijke gronden zijn bronnenstudies m.b.t. de gedeelten van Het Land van Herkomst die over de verhouding Ducroo-Héverlé gaan, meer op veronderstellingen aangewezen dan op feiten, bij ontstentenis van voldoende getuigenissen. Gezien de periode waarbinnen de concipiëring van La Condition Humaine (1927-1933), De Smalle Mens (1926-1934) en Het Land van Herkomst (1932-1935) vallen, zijn er talrijke aanknopingspunten tussen de drie boeken te vinden. Enkele heb ik er al genoemd. Ik beperk me tot een paar andere. Du Perron's preokkupatie om ‘een behoorlijk mens’ te zijn c.q. te worden (gevolg van een persoonlijke en overigens onder de westerse intellektuelen ook vrij algemene waardenkrisis, denk o.a. aan Nietzsche's maar ook Ter Braak's nihilistisch zoeken naar een nieuwe menselijke waarde) verschaft een motief voor zijn dialogen met Héverlé, die niet altijd even bevredigend verlopen; bijvoorbeeld als gevolg van de ontmoedigende ‘wijdheid van zijn kultuur’, die Du Perron een minderwaardigheidskomplex bezorgt; of diens dadendrang, waardoor hij zijn eigen schrijverschap, als ‘geestelijk onanisme’ ervaart. Een opvallende tegenstelling is de verledenloosheid van Héverlé (‘Ik leef zonder herinneringen’) terwijl Du Perron, als het al niet is om zijn verleden te verantwoorden aan ‘Jane’, dit steentje voor steentje rekonstrueert uit de herinneringsbeelden van het land van herkomst, om zich rekenschap af te leggen van hoe hij werd wie hij is. Het is wellicht verklaarbaar uit angst, uit zijn weigering om tegen alle logica in te geloven dat door een kleine speling van het lot Jane niet de Jane zou zijn geworden zoals hij haar liefheeft. Angst, een bepaalde dosis absurditeit toe te laten die wezenlijk schijnt in de verhouding Héverlé-Bella, tussen wie schamperheden geen uitzondering zijn, en de angst om dupe te zijn zonder meer, die hij in Kyo herkent en die een jaloezie kan veroorzaken waartegen geen kameraadschap of broederlijkheid (lees: kollektiviteit) bestand blijkt in zijn ogen. Zijn jaloezie doet hem zich Jane's verleden toeëigenen waar zij zelf al afstand van schijnt te hebben gedaan (‘Ik hou niet van mijn jongere zusjes’, zegt zij over zichzelf in haar vroegere stadia). Du Perron echter des te meer, hoewel het land van zijn eigen jongere broertjes in ruimte en tijd steeds meer inboet ten gunste van de Parijse aktualiteit. | |||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||
Het is tenslotte deze aktualiteit (Stavinsky-schandaal en daaropvolgende reeks betogingen van rechts en links: een reeks doden en gewonden en een dubbele regeringskrisis is het direkte resultaat) die een kritiek stadium in de vriendschapsrelatie met Malraux veroorzaakt, waarbij de scheidslijnen definitief getrokken worden. Het schijnt dat mensen die niet aan politiek doen, in deze tijd eigenlijk niet bestaan, zeg ik. Ik zal dat nooit kunnen toegeven. Sinds twee maanden houdt dit mij bezig en eergisteren (de linkse eenheidsmanifestatie van 12 febr.) heb ik duidelijk kunnen nagaan hoe weinig ik hier juist besta. Iemand die liefheeft, bestaat. En Héverlé: ‘Je zult je moeten aansluiten bij de partij die je het minst antipathiek is’. Ik wil er mijn moed in stellen buiten dit alles te blijven zolang ik kan. Om te erkennen dat ik maar een intellektueel ben, als dat zo is, maar dat ik niets anders kan zijn dan wat ik werkelijk ben, niets anders kan doen dan wat ik werkelijk kan. Malraux' opvatting dat men boven de personen die de kollektiviteit uitmaken, de idee, de mythe ervan kan onderscheiden om voor te leven, ketst op Du Perron's oude d'Artagnan-ideaal dat hij slechts uit volle overtuiging oorlog kan voeren naast zijn vrienden;Ga naar eind8. in de aktuele betekenis zijn dat ‘degenen die niet naar de politiek zijn overgelopen’. Het boek eindigt met de zinspreuk: ‘zolang men leeft, te leven volgens eigen aard’. De ruimte daarvoor hoopte hij te vinden in een terugkeer naar het land van herkomst. Het heeft slechts drie jaar geduurd.
Brussel, jan. 1980 | |||||||||||
Geraadpleegde literatuur:
Perron op de kermis
|
|