Bzzlletin. Jaargang 8
(1979-1980)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
[Nummer 74]Ik wil de mens in zijn wezenlijke grootheid tonenGa naar voetnoot*
| |
[pagina 4]
| |
dat ondanks haar status van buitenechtelijk kind door protectie van vorstelijke verwanten van haar vader een voorname opvoeding kreeg op een van de beste kloosterscholen van haar tijd. Ze trouwde met een schatrijke landedelman, die bijna veertig jaar ouder was dan zij: Louis-Claude Dupin de Franceuil; weduwe geworden, kocht zij als verblijf voor zich en haar jeugdige zoon - alwéér een Maurice - het landgoed Nohant in de streek Berry. Maurice, die in de voetsporen van zijn beroemde grootvader wilde treden, nam dienst in de legers van de Franse Republiek onder Napoleon Bonaparte. Tijdens de veldtocht in Italië ontmoette hij Sophie-Victoire Delaborde, op dat ogenblik de maitresse van een van Maurice's superieuren; ze was de dochter van een handelaar in vogeltjes, en had wat men noemt een ‘verleden’. Omdat hij wel begreep, dat zijn aristocratisch-gezinde moeder zeer tegen een dergelijke verbintenis gekant zou zijn, trouwde Maurice in het geheim met zijn geliefde, die een kind van hem verwachtte. Op de eerste juli 1804 werd Amantine Aurore Lucile in Parijs geboren. Terwijl haar vader deelnam aan militaire campagnes in het buitenland, leefde het kleine meisje met haar moeder in bekrompen omstandigheden. Het grootste deel van Maurice Dupin's inkomen moest besteed worden aan zijn uniformen en verdere uitrusting, en aan de onkosten die hij, in verband met zijn carrière, voor representatieve doeleinden moest maken. Terwijl Sophie-Victoire als bijverdienste naaiwerk deed, zat het kind gevangen in een met behulp van vier stoelen geïmproviseerde kooi. De overgang was groot, toen ze als vierjarige door haar moeder werd meegenomen op een lange, moeizame en gevaarlijke reis: naar Madrid, waar Maurice bevorderd was tot adjudant in dienst van prins Murat, een van de aanvoerders van het Franse leger. Van deze tocht, en ook van de terugreis, nauwelijks een half jaar later, dwars door het door oorlog geteisterde Spanje, moeten indrukken van geweld en verschrikking zijn achtergebleven in het onderbewustzijn van de kleine Aurore Dupin. In de vroege romans van George Sand treft men herhaaldelijk lugubere scènes aan, die associaties oproepen aan gruwelen zoals Goya die heeft afgebeeld op zijn bladen Desastres de la guerra. Minstens even ingrijpend is het ongetwijfeld voor het kind geweest, dat haar vader haar in die maanden als een jongetje liet kleden, en wel als een miniatuur-adjudant, in een uniformpje met gouden tressen en knopen, rood leren laarzen met vergulden sporen, en met een echt sabeltje opzij. Maurice ging met zijn gezin naar Nohant, om zijn vrouw en moeder aan elkaar voor te stellen. Hij kreeg de kans niet bemiddelend op te treden tussen deze zo totaal verschillende persoonlijkheden; een maand na aankomst stierf hij, na een val van zijn paard. In Histoire de ma vie heeft George Sand vele jaren later de problemen beschreven, die haar opgroeien als twistappel tussen moeder en grootmoeder met zich meebracht. In feite kwamen de spanningen en meningsverschillen neer op een vorm van klassestrijd. Sophie-Victoire was één brok ‘proletarisch’ temperament, driftig, jaloers, verlegen, slecht op haar gemak in gezelschap, maar wel handig, ad rem, muzikaal, en gezegend met een tekentalent, dat in de familie erfelijk zou blijken. Aurore's grootmoeder, madame Dupin de Franceuil, had de aard en het ‘maintien’ van een edelvrouw. De moeder nam het niet zo nauw wat de opvoeding betreft, en moedigde Aurore aan met de dorpskinderen op avontuur uit te gaan, door de velden te rennen, in de stallen méé te helpen (dit contact met de mensen van het platteland, hun opvattingen en gebruiken, is van grote invloed geweest op het karakter en later ook op het werk van George Sand). De grootmoeder wilde het meisje opvoeden tot haar erfgename, toekomstige Vrouwe van Nohant, en haar de manieren en de mentaliteit bijbrengen die het mogelijk zouden maken haar in de ‘grote wereld’ te introduceren. Tegelijkertijd toonde ze zich openlijk trots op Aurore's uitzonderlijke intelligentie; ze noemde het kind van haar betreurde zoon soms spelenderwijs ‘Maurice’ en ‘mijn jongetje’. Ook deze fantasie van andere, méér, dan alleen maar een meisje te zijn, nog versterkt door de wilde spelletjes buitenshuis en door haar eigen behoefte als ridderlijke beschermer op te treden van haar moeder, die door de voorname kennissen van madame Dupin de Franceuil met de nek werd aangekeken, heeft een beslissende invloed gehad op de persoonlijkheid van George Sand. Maar het meest is zij gevormd door het landschap, de natuur, van de streek waar zij haar kinder- en meisjesjaren heeft doorgebracht. Haar romans en verhalen die zich in Berry afspelen, en waarin zij bossen, beken en velden beschrijft, behoren tot het allerbeste van haar werk; vooral dan blijkt zij in staat tot lyrische trefzekerheid. Het achttiende eeuwse huis Nohant, met zijn prachtige tuin vol oud geboomte, bleef altijd de enige plek waar zij zich werkelijk in haar element voelde. Daar had zij haar schuilhoeken, waar zij in fantasiën kon vluchten voor de ancien-Régime dressuur van haar grootmoeder, die zij eerbiedigde maar voor wie zij ook bang was, en voor de onzekerheid en grilligheid van haar moeder, van wie zij met heftige liefde hield (dat Sophie-Victoire op een beslissend ogenblik in het leven van het kind die liefde niet wist te beantwoorden, en het in haar gestelde vertrouwen zelfs beschaamde, zou, zoals George Sand het zelf later onder woorden bracht, voor altijd ‘een wond’ in haar leven zijn). Al heel jong was Aurore een bezeten lezeres. Zij beperkte zich niet tot de voor de jeugd geschreven didactische romans van Madame de Genlis of het geijkte Paul et Virginie van Bernardin de St. Pierre, maar verdiepte zich in o.a. Jeruzalem bevrijd van Torquato Tasso, de Ilias van Homerus, Robinson Crusoë van Daniel Defoe, en het verheven, aangrijpende Atala van Chateaubriand. Toen de grootmoeder na veel strijd de officiële voogdij over Aurore verkregen had, vertrok Sophie -Victoire naar Parijs, waar zij met een dochter uit een vroegere verhouding ging samenwonen. Aurore zag haar moeder voortaan alleen 's winters, wanneer zij en haar grootmoeder een paar maanden in de stad verblijf hielden. Zo werd haar jeugd gekenmerkt door verwarrende contrasten; tussen het aristocratische milieu van haar grootmoeder en de slordige bohemiensfeer waarin haar moeder leefde; tussen het landelijke Nohant en Parijs; tussen haar verlangen naar avontuur en vrijheid, en de verplichting de ‘grandeur’ van haar afstamming te handhaven. Zij was als veertienjarige zó onhandelbaar en eigenzinnig, dat zij ter voltooiing van haar opvoeding naar een chique internaat gestuurd werd, n.l. dat van de Engelse zusters Augustinessen in Parijs. Zij leerde daar Engels en Italiaans, verworvenheden die haar bij de uitbreiding van haar lectuur van pas zouden komen. Waarschijnlijk om een uitlaatklep te vinden voor heftige puberteitsgevoelens viel Aurore ten prooi aan een vlaag van mystieke exaltatie; zij dacht er toen zelfs over religieuze te worden. Ook van die neiging tot inkeer en wereldverzaking zijn sporen terug te vinden in George Sand's eerste romans, met name in Lélia waarin zij de pogingen beschrijft van een jonge vrouw om een contemplatief kluizenaarsleven te leiden. De oude madame Dupin, geschrokken van de nieuwe innerlijke ontwikkeling in haar kleindochter, liet Aurore onmiddellijk terugkomen naar Nohant. Voortaan kreeg zij lessen aan huis: muziek, paard- | |
[pagina 5]
| |
rijden, en - wonderlijk genoeg - anatomie en osteologie. Zij las weer ontzaglijk veel in die periode, in de eerste plaats filosofie: Locke, Montesquieu, Bossuet, Leibniz, Pascal, Aristoteles, Montaigne, en verder de denkers van de Verlichting (hetgeen ongetwijfeld een correctie vormde op de devotie uit haar kloosterschool-tijd). Emile ou l'éducation van Jean Jaques Rousseau werd haar bijbel, en ook de politieke geschriften van Franklin en Le génie du Christianisme van Chateaubriand maakten diepe indruk op haar. Dank zij haar talenkennis kon zij Dante en Shakespeare in het oorspronkelijke lezen. Een van de opvallende eigenschappen van George Sand was, dat zij al wat zij aanpakte met de grootst mogelijke energie en intensiteit deed - zolang haar belangstelling duurde. Iedere fase van haar leven bracht ontdekkingen en ervaringen met zich mee, die haar wezen en instelling vormden en een neerslag vonden in wat zij daarna schreef. Alle aspecten van het bewustwordingsproces dat zij doormaakte vóór zij in de eigenlijke zin van het woord ‘auteur’ werd, zijn stuk voor stuk herkenbaar in haar romans uit de eerste periode van haar schrijversschap. Hoe essentieel muziek voor haar was, zou blijken uit de diepe verknochtheid die haar later bond aan een vriend als Liszt, een minnaar als Chopin. Het paardrijden bood haar de gelegenheid er in mannenkleren, incognito, volkomen vrij, in weer en wind op uit te trekken, iets dat haar altijd een levensbehoefte zou zijn. De anatomielessen kreeg zij van een medisch student, een in ieder opzicht knappe aristocraat uit de omgeving met de welluidende naam Stéphane Ajasson de Grandsagne. Naar alle waarschijnlijkheid heeft hij haar niet uitsluitend theorie onderwezen. Hun gezamenlijk bestuderen van ‘oude botten’ ligt misschien ten grondslag aan de opvallende voorkeur voor een combinatie van het erotische en het lugubere die George Sand aan de dag legde in werken als bijvoorbeeld Lélia en La comtesse de Rudolstadt. Haar grootmoeder hoopte ongetwijfeld dat de omgang met Stéphane tot een huwelijk zou leiden, maar zij stierf vóórdat er in dit opzicht iets te regelen viel. Aurore, naar haar eigen zeggen heen en weer geslingerd tussen de meest uiteenlopende filosofische denkbeelden betreffende goedheid en rechtvaardigheid, christelijke en andere godsopvattingen, had uiteindelijk toch grote bezwaren tegen Stéphane, die zich atheïst noemde en een cynisch materialisme beleed. Madame Dupin de Franceuil had bepaald dat de voogdij over Aurore zou toevallen aan een aangetrouwde achterneef, de graaf de Villeneuve, eigenaar van een van de mooiste kastelen van het Loire-gebied, Chenonceaux. Maar haar moeder kwam onmiddellijk na de dood van de oude dame over uit Parijs om haar rechten op te eisen; Aurore koos voor háár, in de hoop dat zij dan in haar geliefde Nohant zou kunnen blijven, dat haar grootmoeder haar had nagelaten. De verhouding tussen moeder en dochter bleek onherstelbaar in ongunstige zin veranderd. Sophie-Victoire kon noch het onafhankelijke karakter, noch de intellectuele liefhebberijen van haar dochter verdragen. Aan deze incompatibilité d'humeurs is het waarschijnlijk ook te wijten, dat Aurore overhaast, op achttienjarige leeftijd, in het huwelijk trad met Casimir Dudevant, de erkende natuurlijke zoon van een kolonel die tijdens het Eerste Keizerrijk in de adelstand was verheven. Jaren later legde Aurore in de volgende bewoordingen aan Casimir haar bereidwilligheid uit: Jij was mijn beschermer, sympathiek, eerlijk, belangeloos, niet uit op mijn geld en bezit... je deed je best mij goede raad te geven, me te wijzen op de gevaren waaraan ik blootstond. Ik was je dankbaar voor die vriendschap, ik beschouwde je al gauw als een broer... (...) Van degenen met wie men me wilde laten trouwen, vond ik P. onuitstaanbaar en C. walgelijk; er waren erbij, die rijker waren dan jij. Maar jij was goedhartig, en dat was in mijn ogen de enige ware verdienste. Enkele maanden na haar huwelijk schreef zij aan een vriendin: Welk een marteling, wat een leven vol bitterheid, wanneer je je lot verbindt aan dat van iemand aan wie je een hekel hebt. Maar ook: welk een onuitputtelijke bron van geluk, wanneer je je kunt aanpassen bij wie je liefhebt. Waarschijnlijk was hier in hoge mate sprake van wishful thinking. Een maand na de trouwdag bleek zij in verwachting. Casimir was hartelijk en welwillend, maar deed zich in de loop van die eerste huwelijkswinter ook kennen als een wat boerse landjonker, uitsluitend geïnteresseerd in de jacht en in de grove schertsende omgang met gelijkgezinde buren. Aurore moest een tijdlang - zes weken - in bed blijven. Zij vroeg om een groene sprei, en liet aan de vier hoeken van haar ledikant grote sparretakken bevestigen. In de kamer vlogen roodborstjes en mussen rond. Voor de bevalling huurde het echtpaar een appartement in Parijs. Op 30 juni 1823 schonk Aurore daar het leven aan haar eerste kind, een zoon, Maurice. In de herfst keerden zij terug naar Nohant. Van nu af aan beheerde Casimir het landgoed. Aurore schreef aan een kennis: Ik ben altijd alleen, als je je tenminste ‘alleen’ kunt noemen in de aanwezigheid van een echtgenoot van wie je toch heus veel houdt. Als hij op jacht is, zit ik te naaien, ik speel met mijn kleine Maurice, of ik lees. Op het ogenblik ben ik bezig de Essays van Montaigne te herlezen, er is geen schrijver die ik meer bewonder. Wat Casimir Dudevant betreft, hij vond zijn vrouw te koel, en verweet haar dat zij zijn toenaderingspogingen afwees. Gaandeweg werden ook bij Aurore de gevolgen merkbaar van een niet bevredigende sexuele relatie. Zij was rusteloos en geprikkeld. Er komt een moment dat je er behoefte aan hebt lief te hebben zonder enige restrictie. Dan moet alles wat je doet te maken hebben met die geliefde. Je wilt, alléén voor hem, je bekoorlijkheden en talenten ten toon spreiden. Jij bent je nooit bewust geweest van de mijne. Mijn eruditie was zinloos. Je had geen belangstelling voor wat mij interesseerde. Ik maakte mezelf dat niet wijs, ik wist dat het zo was. Ik hield je in mijn armen, je liefkoosde mij, maar iets dat ik niet onder woorden kon brengen ontbrak aan mijn geluk. Zo beschreef zij later, in de vorm van een bekentenis, aan haar echtgenoot, de stemming waarin zij verkeerde in het derde jaar van haar huwelijk. Zij verviel tot melancholie, meende te lijden aan allerlei vage pijnen en kwalen; zij kwam er zelfs toe te geloven dat zij niet lang meer zou leven. Ongerust en geërgerd tegelijkertijd, nam Casimir haar mee op een vakantiereis naar de Pyreneeën. Terwijl hij in het hooggebergte ging jagen op gemzen en arenden, trachtte Aurore zich te vermaken in de ‘bad’plaats Cauterets. Daar ontmoette zij een jonge substituut-griffier van het gerechtshof te Bordeaux. Hij heette Aurelien de Sèze, was zesentwintig, een fijnzinnige idealist, een dromer; in een van de brieven, die hij in die weken aan Aurore stuurde, schreef hij: ‘Uw bijzondere eigenschappen, uw ziel, uw talenten, uw volmaakte eenvoud, en daarbij dan een zo superieure geest, en uw ongelofelijke eruditie... dat zijn de dingen die ik in u bewonder...’ en Aurore beantwoordde: | |
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
God! Wat hadden we het laatst heerlijk samen! Wat begrepen we elkaar goed! Hoe verrukkelijk vond ik ons gesprek, ook al bleef het algemeen en spraken we niet over persoonlijke zaken. Met welk een genot hoorde ik u over kleinigheden praten; die werden belangwekkend voor mij, omdat ze uit uw mond kwamen... Hier was de gedroomde partner. Zij beleefden een romantisch maar kuis liefdesavontuur, dwalend over bergpaden, roeiend over een meer, genietend van zonsondergangen en van uitzichten over de woeste kloven van de Pyreneeën - taferelen die men, alweer, in extenso zal terugvinden in romans en verhalen van George Sand. Casimir Dudevant nam de situatie niet au sérieux, maar zag er wel de noodzaak van in zijn intelligente energieke jonge vrouw voldoende afleiding te bezorgen. Aurore verhevigde in haar fantasie een en ander tot een drama: ‘Ik genoot met een soort van wellust van het lijden dat mijn zielestrijd in me veroorzaakte’, bekende ze in haar autobiografie. Ondanks het feit, dat Casimir briefwisseling tussen de geliefden toestond en er geen bezwaar tegen had, dat Aurore in Nohant ging paardrijden met jongelui uit de omgeving, en hoewel hij met haar samen bals en diners organiseerde om de liberale kandidaat van hun streek voor de Kamer van afgevaardigden te steunen, verveelde zij zich meer en meer. Zij begon aan een dagboek, dat haar later materiaal zou leveren voor haar Histoire de ma vie: ‘Wat moet ik doen? Het regent. Nooit eerder heb ik zoveel zin gehad om uit rijden te gaan. Ik ben vandaag in een dolle bui. Ik loop te koketteren...’ In die stemming ontmoette zij opnieuw haar vroegere leraar in de anatomie, Stéphane Ajasson de Grandsagne, die - intussen een hooggewaardeerd medewerker geworden in het laboratorium van Cuvier in Parijs - een vakantie in zijn geboortestreek doorbracht. Aurore bewonderde hem om zijn kennis; zijn zwakke gestel wekte haar sympathie; en het feit dat hij, zoals zij het zelf uitdrukte ‘niet helemaal goed wijs’ was, prikkelde haar nieuwsgierigheid. De vroegere verliefdheid herleefde in nieuwe gedaante. Toen zij eind 1827 in Parijs was om dokters te consulteren in verband met haar ondefinieerbare klachten, zagen Stéphane en zij elkaar dagelijks. Negen maanden later werd haar dochter Solange geboren, die zij vaak schertsend aansprak als ‘mademoiselle Stéphane’ en die door Casimir in kwade buien ‘hoerenkind’ werd genoemd. Van een werkelijke huwelijksverhouding was allang geen sprake meer. Aurore richtte een paar kamers op de benedenverdieping van Nohant in voor zichzelf en de twee kinderen. In die tijd begon zij, aanvankelijk alleen bij wijze van tijdverdrijf, te schrijven. In het jaar 1829 produceerde zij drie romans en twee reisbeschrijvingen. Zij dacht veel na, formuleerde het beginsel dat haar voortaan zou leiden: Wat mij intens bezighield (...) was het nooit aflatende, vurige, vaak ook droefgeestige onderzoek naar de relatie die er kan, die er moet, bestaan tussen de individuele menselijke ziel en die universele ziel, die we ‘God’ noemen. Omdat ik eigenlijk geen deel had aan wat ‘de wereld’ heet, en daar ook geen deel aan wilde hebben; omdat mijn van nature beschouwelijke aard zich ten enenmale aan wereldse invloeden onttrok; omdat ik, in één woord, alleen maar kon handelen bij de gratie van wetten die verheven zijn boven de algemeen geldige moraal en de publieke opinie, was er mij alles aan gelegen bij God te vinden: de sleutel van het raadsel van mijn leven, inzicht in mijn werkelijke plichten, en sanctie voor mijn diepste en meest persoonlijke gevoelens. In de zomer van 1830 maakte zij bij vrienden op een naburig château kennis met een negentienjarige student in de rechten, Jules Sandeau. Met zijn blonde krulhaar, tengere gestalte, teer gestel, aangeboren afkeer van jacht en ruwe vermaken, maar met daarentegen geestdrift en smaak voor litteratuur, vooral poëzie, was hij van meet af aan onweerstaanbaar voor Aurore, die hunkerde naar een mens die zij zou kunnen omringen met tedere zorgen en totale liefde. Zijzelf, juist in die dagen als overtuigd liberaal enthousiast meelevend met berichten over mogelijke revolutie in Parijs, leek met haar vurige aard, haar opvallende verschijning en gebiedend optreden de belichaming van Jules Sandeau's wensdromen: een amazone met donker haar en zwarte ogen, vorstelijk vrijgevochten en moederlijk lief tegelijkertijd. In het park van Nohant stond een tuinhuis, waar Aurore en haar zeven jaar jongere minnaar elkaar ongestoord konden ontmoeten. Toen Jules weer naar Parijs ging om zijn studie voort te zetten, wist ook Aurore wat haar te doen stond. Kalm door het intussen verworven zelfvertrouwen, legde zij Casimir haar plannen en voorwaarden voor. Zij wilde zes maanden van het jaar in Parijs en zes maanden in Nohant wonen. De kinderen zouden, zolang zij nog klein waren, onder deskundig toezicht in Nohant blijven. Casimir kon, bij gebrek aan eigen inkomen en onderdak, zolang hij wilde haar geld en goed beheren als officiële echtgenoot, mits hij haar een jaargeld van drieduizend francs uitbetaalde. Hij was verder wat haar betreft volkomen vrij zijn eigen leven te leiden. Casimir verklaarde zich uiteindelijk akkoord. Op 4 januari 1831 vertrok Aurore naar Parijs. Haar zoontje Maurice huilde, maar kalmeerde weer toen zij beloofde een uniformpje van de nationale garde met een bepluimde sjako voor hem mee te brengen. Om in Parijs te kunnen leven, moest Aurore onderdak en inkomen hebben. De drieduizend francs waren bij lange na niet toereikend. Jules en zij huurden een zolderverdieping. ‘Ik wist dat ik vlug en gemakkelijk lang achterelkaar kon schrijven zonder moe te worden’, verklaart ze in haar mémoires, ‘en dat mijn gedachten als het ware ontwaakten en zich aanéénreidden, terwijl mijn pen over het papier vloog.’ Zij had het manuscript meegenomen van een van de romans, die zij in het jaar daarvoor geschreven had. Daarmee ging zij naar de journalist, auteur en uitgever Thabaud de Latouche, voor wie men haar een introductiebrief had gegeven. Hij kon niet veel waardering opbrengen voor haar hoogdravende geesteskind, maar toonde zich vaderlijk geïnteresseerd in de merkwaardige, intelligente jonge vrouw; hij bood haar een baantje aan als medewerkster aan het satirische blad dat hij juist gekocht had, Le Figaro. Temidden van een half dozijn andere jonge redacteuren (‘mijn adelaarsjongen’ noemde Latouche hen) zat Aurore nu dagelijks stukjes te schrijven over door Latouche aangedragen onderwerpen op actueel en politiek terrein. Het was een harde, maar nuttige leerschool. Een door haar geleverde ‘column’ vol spot over nieuwe politieverordeningen tot handhaving van de openbare orde, bracht enige deining teweeg; de krant werd in beslag genomen, maar onder liberale intellectuelen had het stukje groot succes. Aurore kreeg er enige bekendheid door, hetgeen haar kansen om een uitgever voor haar roman te vinden vergrootte. Ook Jules Sandeau had intussen litteraire ambities gekregen. De twee gelieven schreven samen enkele verhalen, die zij onder het pseudoniem J. Sandeau publiceerden. Over het algemeen werd hun werk goed ontvangen. Aurore was gelukkig. Aan een vriend schreef zij in die jaren: Ik ben méér dan ooit vastbesloten een litteraire loopbaan | |
[pagina 8]
| |
te kiezen. Ondanks de tegenslag die ik soms heb, ondanks uren dat ik door vermoeidheid of andere oorzaken niet werken kan, ondanks het meer dan armoedige bestaan dat ik hier leid, voel ik, hoezeer mijn leven van nu af aan gevuld zal zijn. Ik heb een doel, een taak, laat ik maar gerust zeggen: een passie. Het schrijversvak is een brandende, niet te doven hartstocht. Als die eenmaal bezit van je genomen heeft, laat hij je niet meer los. Die gedachte, dat kunst iets heiligs is, en de volledige toewijding en overgave eist van wie haar beoefenen, was ook het thema van een van de door Jules en Aurore samen geschreven novellen. Het zou haar leven lang een van de voornaamste motieven in het oeuvre van George Sand blijven. Over de hartstocht van het schrijven kon zij in die eerste periode van creatieve vrijheid in Parijs van gedachten wisselen met een nieuwe kennis, de jonge auteur Honoré de Balzac, die zijn roman Mémoires de deux jeunes mariées aan haar opdroeg. In september 1931 keerde Aurore naar Nohant terug voor de afgesproken zes maanden thuis. Jules Sandeau reisde haar achterna en huurde een paar kamers in het nabijgelegen stadje La Châtre, waar Aurore hem, de publieke opinie trotserend, regelmatig kwam bezoeken. Zij schreven samen een roman in vijf delen Rose et Blanche, waarvoor zij al een uitgever hadden gevonden in Parijs. Het onderwerp: de relatie èn het contrast tussen twee zeer uiteenlopende vrouwen, een toneelspeelster en een non, gaf Aurore de gelegenheid zowel de mystieke als de sensuele kant van haar wezen te verbeelden: een thema dat in haar latere werk ook nog enkele malen zou terugkeren. Binnen een paar maanden voltooide het duo, dat zich nu J. Sand noemde, Rose et Blanche; de roman, die ‘realistisch’ gevonden werd, had succes. Aurore bleef de hele winter in Nohant; in de stille nachtelijke uren schreef zij een roman van háár alléén. Zij nam het manuscript mee, toen zij in het voorjaar van 1832 weer naar Parijs ging. De titel was Indiana: de geschiedenis van een jonge vrouw, geboren en opgegroeid in tropische streken, die heen en weer geslingerd wordt tussen plichtsgevoel jegens haar wettige echtgenoot en liefde voor haar (trouweloze) minnaar; een derde, haar jeugdvriend en stille aanbidder, volgt haar in de dood wanneer zij tenslotte, ontgoocheld, zelfmoord pleegt. Jules Sandeau weigerde als mede-auteur op te treden van dit zijns inziens verbluffend goede debuut. Aurore koos het pseudoniem George Sand (Sand als hommage aan haar geliefde, George, omdat zij zich door die mannen-naam onafhankelijk voelde). Hoewel in hoge mate beïnvloed door de geëxalteerde romantiek van Chateaubriand en door de ideeën van Rousseau betreffende het individuele recht op emotionele vervulling, werd het boek door Balzac in een gloedvolle bespreking geprezen als ‘een reactie van de realiteit op het fantastische, van de tijd waarin wij leven op de duistere Middeleeuwen...’ Alle recensenten gaven een gunstig oordeel; vooral de ‘welsprekendheid van het gevoel’, ‘de eenvoud van uitdrukking’ en de knappe constructie van het verhaal vonden bijval. De door vrijwel alle schrijvers gevreesde kritikus van de Revue des deux mondes, Gustave Planche, kwam namens de hoofdredacteur Buloz de nieuwe auteur uitnodigen vaste medewerkster van dat tijdschrift te worden. Voor vierduizend francs per jaar zou zij wekelijks 32 pagina's tekst moeten leveren. Tegelijkertijd kreeg zij van haar uitgever 1500 francs voorschot op een volgende roman. Nog vóór het jaar om was had George Sand (want van nu af noem ik haar zo) die voltooid. In november 1832 verscheen Valentine, het verhaal van een liefdesrelatie tussen twee sociaal niet gelijkwaardige mensen, de ongelukkig getrouwde aristrocrate | |
[pagina 9]
| |
Valentine, en Benedict, de zoon van een van haar pachters. Dit zou men de eerste van de zogenaamde ‘landelijke’ romans van George Sand kunnen noemen; opvallend door de dichterlijke evocatie van het landschap van Berry. Latouche, de hoofdredacteur van Le Figaro ging om gezondheidsredenen buiten wonen; hij bood George Sand zijn appartement aan de Quai Malaquais aan. Zij beschikte nu over een ruim inkomen, en zij was een beroemdheid. Het duurde niet lang vóór zij opgenomen was in de Parijse ‘incrowd’ van die tijd: Alfred de Vigny, diens vriendin de actrice Marie Dorval, de essayist en kritikus Sainte Beuve, Victor Hugo, Balzac, Charles Didier, Dumas. Om haar onafhankelijkheid te onderstrepen vertoonde zij zich van tijd tot tijd in onvoorstelbaar gewaagde kledij: rijbroek met laarzen, of nauw aansluitende zijden pantalon (hierbij dient te worden aangetekend, dat destijds cafébezoek, of goedkope plaatsen in theaters, en over het algemeen uitgaan in de stad 's avonds, zaken waren die volkomen buiten het bereik van ‘fatsoenlijke’ vrouwen vielen; aangezien George Sand in mannenkleren niet opviel, kon zij op die manier haar vrienden en collega's vergezellen). Die kleding, en de intense bewondering die zij voor Marie Dorval koesterde (omdat die de gave bezat met onnavolgbare charme spontaan in gezelschap te zeggen en te doen wat George Sand toen alleen nog maar op papier tot uiting kon brengen) bezorgde haar reputatie lesbische neigingen te hebben. In werkelijkheid vond zij in de vriendschappelijke relatie tot de toneelspeelster misschien een uitlaatklep voor emoties, die sinds enige tijd in de verhouding met Jules Sandeau niet meer aan bod kwamen. Háár irriteerde steeds meer zijn vage kleurloze persoonlijkheid, zijn onvermogen om in litterair opzicht gelijke tred met haar te houden, hij voelde zich verwaarloosd, en ook afgestoten, door haar energie, en vooral door de ijzeren wilskracht waarmee zij een groot deel van iedere nacht aan het schrijven wijdde. Zij groeiden uit elkaar. Intussen werkte George aan een nieuwe roman, Lélia, wel eens gekenschetst als een soort van oratorium over de gewetenscrisis en het zoeken naar innerlijk evenwicht van een frigide vrouw, die onder haar onmacht lijdt. Een belangrijk contrapunt werd in die romans gevormd door de bekentenissen en raadgevingen van de courtisane Pulchérie, voor wie, naar men zegt, de wereldwijze Marie Dorval model heeft gestaan. Lélia werd aanvankelijk beschouwd als een roman-met-een-boodschap; George Sand ontkende dit: ‘Het is slechts de kreet van pijn van één enkele vrouw’. Het boek verscheen in 1833; het werd met enthousiasme gelezen door een jonge dichter, Alfred de Musset. Zijn ster was rijzende: Sainte Beuve noemde hem ‘de incarnatie van jeugdig genie’, en prees zijn verzen als ‘verklankte lente’. De drie en twintigjarige de Musset was niet bepaald ‘ein reiner Tor’; hij kleedde zich overdreven elegant, gedroeg zich als een dandy, met alle bijbehorende attributen van cynisme en spleen, gaf zich over aan uitspattingen met prostituees, dronk, en gebruikte van tijd tot tijd verdovende middelen. Hij had eens naast George Sand (wier werk hij toen nog niet kende) aan een diner gezeten; hij was bij die gelegenheid zeer onder de indruk van haar zigeunerachtig donkere uiterlijk en haar zwijgzaamheid (in gezelschap kon zij zich moeilijk uiten). Zij stuurde hem haar eerste roman Indiana en beantwoordde zijn geestdriftige, in verzen vervatte reactie met al even bewonderende woorden over zijn pasverschenen gedicht Namouna. Sindsdien ontmoetten zij elkaar van tijd tot tijd als goede kennissen. Maar de vrouwen-veroveraar en débauché in de Musset voelde zich uitgedaagd door de in Lélia besloten bekentenis inzake frigiditeit. Tegelijkertijd was hij ook geboeid en bekoord door wat men tegenwoordig haar ‘sportieve’ omgang met mannen zou noemen, door haar vrijgevochten manier, haar gewoonte sigaretten te roken, en haar exentrieke kleding. Hij voelde zich (zoals hij haar schreef) als het ware door ‘de Baltische Zee’ gescheiden van haar idealistische en moreel-hoogstaande opvattingen over de liefde, maar hij wilde haar vriend zijn, en hij was ontegenzeggelijk verliefd. De taktiek die hij gebruikte om haar aarzelingen te overwinnen getuigde van scherp psychologisch inzicht. Vaak had hij, ook tegenover haar, losweg verklaard: ‘Ik hou van alle vrouwen èn ik veracht ze allemaal’, een stellingname, die dwars tegen háár geloof in de liefde inging. Toen hij, in tranen, bekende haar te beminnen met de liefde van een kind, gaf zij zich gewonnen. De liaison die volgde, droeg een allesbehalve kinderlijk karakter. Zij maakten een soort huwelijksreis naar Fontainebleau, en zwierven bij dag, maar vooral ook in de maannachten, door de uitgestrekte wouden. De Musset kwelde zijn nieuwe geliefde door over vroegere maitresses te praten, en kreeg op een gegeven ogenblik een met hallucinaties gepaard gaande aanval van verstandsverbijstering, die George Sand met bange voorgevoelens vervulde. De treurige geschiedenis van haar verhouding met Alfred de Musset is een van de meest bekende episodes uit haar leven. De Musset beschreef die liaison in zijn roman Confessions d'un enfant du siècle (1836), en George Sand gaf enkele jaren na zijn dood háár versie in Elle et lui (1859), een ternauwernood vermomd autobiografisch geschrift, dat groot schandaal veroorzaakte. Een broer van Musset reageerde daarop met een boek dat tot titel droeg Lui et elle, om aan de hand van mededelingen en brieven van Alfred de door George Sand gegeven voorstelling te corrigeren. Tenslotte verscheen er nog een verhaal, alleen Lui geheten, van de hand van Louise Colet, een schrijfster, wier naam men alleen kent omdat zij jaren lang de minnares van Gustave Flaubert (en heel even die van de Musset) is geweest. De verhouding tussen Alfred de Musset en George Sand heeft geduurd van zomer 1833 tot voorjaar 1835; het was een aaneenschakeling van de meest stormachtige en uitputtende situaties. Hij trok bij haar in op de Quai Malaquais; zij leidden er een leven van bohemiens; er werd veel gelachen. De Musset heeft alleraardigste tekeningen gemaakt van George Sand in die tijd: een slank figuurtje, met donker haar en ogen, soms in fantastische négligé's à la Turque, soms uitgedost als een Spaanse, een sigaret rokend tussen de bloempotten op haar balcon of lezend op haar divan. Ruzie maakten zij ook overvloedig; tijdens dergelijke scènes meende George Sand verschrikt een duivelse dubbelganger van haar geliefde tegenover zich te zien. Toen al liet Alfred de Musset zich vol spot en ergernis uit over George Sand's schrijvers-discipline. Werd hij wakker midden in de nacht, na uren van liefdesextase, dan zat zij alweer te pennen. Hij constateerde met verbazing, dat zij nooit van te voren een schema of opzet maakte, en dat zij - zodra zij eenmaal aan het schrijven was - nooit iets schrapte of veranderde. Geen van beiden kenden zij Italië; zij besloten de winter daar door te brengen. In december 1833 vertrokken zij, eerst met de postkoets naar Lyon, en vandaar verder per schip over de Rhône. Ook op reis handhaafde George haar gewoonte om acht uur per nacht te werken; zij had met Buloz van de ‘Revue des deux mondes’ een contract afgesloten voor een nieuwe roman. Als zij haar ‘taak’ niet af had, deed zij haar kamerdeur op slot. De Musset schold haar uit voor ‘vleesgeworden saaiheid’, ‘non’, ‘stom dier’, en verweet haar dat zij niet wist hoe zij in bed een man moest behagen. Tot overmaat van ramp werd zij ziek in | |
[pagina 10]
| |
[pagina 11]
| |
Genua. Terwijl zij met hoge koorts in bed lag, zocht de Musset vertier bij prostituées. In Venetië namen zij hun intrek in het dure chique hotel Danieli. Van intimiteit was geen sprake meer, ieder had zijn eigen kamer. Alfred de Musset werd nu op zijn beurt ernstig ziek, met hernieuwde aanvallen van razernij en hallucinaties. George liet een arts komen; hij heette Pietro Pagello, was jong, met een aangenaam zuidelijkknap uiterlijk. Samen verpleegden zij de zieke, samen ook waakten zij bij hem. Tenslotte gaf George per brief aan Pagello te verstaan dat zij méér van hem verwachtte. Toen Alfred de Musset einde maart 1834 voldoende hersteld was om naar Parijs te kunnen terugkeren, bleef zij in Venetië, als minnares van Pagello, èn om haar roman Jaques af te maken, een geschrift dat, eenmaal gepubliceerd, algemeen beschouwd werd als een apologie voor de ‘vrije liefde’. (De collectivistische beweging en commune der Saint Simonisten bood haar zelfs het lidmaatschap aan; zij wees dit af met de woorden: ‘Ik hoop niet dat de stichters van het St. Simonisme het geloof willen ondermijnen dat de liefde tussen één man en één vrouw het meest sacrale element van de menselijke waardigheid is’.) Ook schreef zij in Venetië het eerste gedeelte van haar Lettres d'un voyageur, en maakte zij aantekeningen voor een bundel Italiaanse verhalen. Na vijf maanden had zij het allemaal wel gezien. Pagello vergezelde haar naar Parijs. Daar bleek al gauw in welk een Gordiaanse knoop van onduidelijke relaties zij zich verstrikt had. De Musset was niet in staat tot de kalme vriendschap die hij haar in Venetië had beloofd en schreef hartstochtelijke brieven. Pagello begreep dat het avontuur afgelopen was. Hij nam afscheid, George en de Musset hervatten hun gemeenschappelijke leven in het appartement aan de Quai Malaquais; dáár begonnen de scènes en ruzies weer; zij verklaarde dat zij er nu werkelijk genoeg van had; hij accepteerde ditmaal de breuk, met het gevolg dat George op háár beurt in wanhopige epistels om zijn liefde smeekte. Zij knipte haar lange zwarte haren af en stuurde hem die, ‘verpakt’ in een doodshoofd, als bewijs van haar onderworpenheid. Tenslotte vluchtte zij naar Nohant, om rust te vinden en te kunnen werken. Zij was niet tevreden over wat zij tot op dat ogenblik geschreven had; zij vond de romans die haar beroemd hadden gemaakt te egocentrisch, asociaal zelfs; zij wilde trachten een meer optimistische positieve lading in haar werk te leggen. Zij had een contract met Buloz getekend voor een uitgave van haar Verzamelde Werken in twaalf delen. De meeste daarvan moesten echter nog geschreven worden. Enkele maanden tevoren hadden Casimir Dudevant en zij besloten om hun definitieve echtscheiding te regelen. In de praktijk bleek dit meer voeten in de aarde te hebben dan George aanvankelijk gedacht had. Het kostte Casimir moeite afstand te doen van Nohant, waar hij jarenlang heer en meester was geweest. Via vrienden ontmoette George in de stad Bourges een advokaat, de befaamde maitre Michel, zoon van een houthakker, die zich op eigen kracht ontwikkeld had tot een spitse jurist, en een briljante redenaar met revolutionnaire denkbeelden. Hij was zevenendertig, maar zag er ouder uit, door zijn enorme kalende schedel, zijn voorhoofd vol groeven, zijn enigszins gedrongen gestalte. Die eerste ontmoeting eindigde met een nachtelijke wandeling door Bourges. Gefascineerd luisterde George Sand naar Michel's monoloog over de guillotine als noodzakelijk instrument om vrijheid, gelijkheid en broederschap te bewerkstelligen, en als het meest effectieve wapen tegen ‘de vijanden van het volk’. Een dag later schreef Michel haar, dat zij de passie die haar tot nog toe altijd zoveel parten had gespeeld, moest uitbreiden tot een liefde die de gehele lijdende mensheid omvatte. George was diep onder de indruk, omdat deze ruwe, bijziende republikein wist te formuleren wat haar zelf op dat ogenblik tot berstens toe vervulde. Aan haar goede vriend Franz Liszt schreef zij: ‘Ik voel me als herboren, ik zie een nieuwe bestemming voor me’. In mei 1836 moest Michel de Bourges (zo werd hij gewoonlijk genoemd) in Parijs zijn; hij trad daar op als een van de verdedigers in het grootste politieke proces tijdens het regime van Louis-Philippe. In 1834 was er een staking geweest onder de arbeiders in de zijde-industrie van Lyon, om hoger loon. Pogingen van de regering om met behulp van troepen artillerie de orde te herstellen, hadden overal in Frankrijk rellen ten gevolge gehad. Ruim honderd zogenaamde gangmakers verdacht van samenzwering tegen de juli-monarchie, moesten nu terechtstaan. In diezelfde tijd was George Sand óók in Parijs; in de eerste plaats om haar uitgever haar manuscript te overhandigen. Michel de Bouges zocht haar op, en het gevolg laat zich raden. Deze verhouding was symbolisch voor een nieuwe ontwikkeling in George Sand's denken en maatschappelijke instelling. In de salon van Franz Liszt had zij de beroemde ‘abbé’ Lammenais ontmoet, schrijver van Paroles d'un croyant, een geschrift dat later wel betiteld is als ‘een lyrische versie van het Communistisch manifest’. Hoezeer ook onder de indruk van de ideeën van Lammenais en die van Michel, een maatschappij waarin alle bezit voorgoed was afgeschaft ging haar toch te ver. Hierover, en ook over de procesvoering, waar Michel een zuiver politieke strijd van wilde maken, had zij met haar nieuwe minnaar een ernstig verschil van mening. Niettemin droeg ook zij haar steentje bij aan de beïnvloeding van de publieke opinie, door voor Michel en de zijnen de tekst van een motie op te stellen en door in een van haar Lettres d'un voyageur Louis-Philippe ‘een gekroond stuk hout’ te noemen. Het kwam haar op politietoezicht te staan. Tussen de bedrijven door schreef zij André, een eerste versie van haar in 1837 gepubliceerde roman Mauprat, die tot haar beste werk wordt gerekend; zij beschrijft daarin, hoe er van een nobel, moedig vrouwen-karakter beschavende en louterende invloed kan uitgaan op een in wezen niet slechte maar ruwe, onbehouwen jonge man. Zij begon onmiddellijk aan een nieuw boek, Simon, het verhaal van een adellijke vrouw, die alles opgeeft om haar geliefde, een advokaat van nederige kom-af, maar met hoge sociale doelstellingen, op zijn levensweg te volgen. De situatie en de problemen waren die van haarzelf en Michel de Bourges, maar voor het uiterlijk van de personnages had George Sand als modellen gekozen de jeugdige, knappe Franz Liszt en zijn minnares, Marie d'Agoult, ook wel ‘de Prinses’ genoemd vanwege haar etherische blonde schoonheid. De verhouding met Michel moest wel op een teleurstelling uitlopen. Mogelijk heeft hij gehoopt, dat hij de beroemde romancière met nu al internationale reputatie er op de een of andere manier toe zou kunnen krijgen de denkbeelden onder woorden te brengen die hij verbreid wilde zien. Maar George Sand was niet zo bijster geïnteresseerd in politiek; wèl in de vooruitgang van de maatschappij en de verbetering van de menselijke conditie, maar geenszins in de ‘vuile handen’ die dat met zich meebrengt. Michel was getrouwd; de huiselijke band met de vrouw die George en hij op het hoogtepunt van hun relatie als ‘het monster’ of ‘de menseneetster’ plachten aan te duiden, leek hem op den duur toch verkieselijker dan | |
[pagina 12]
| |
amoureuze omgang met de veeleisende Vrouwe van Nohant. En was zij, op háár beurt, wellicht niet meer geïnteresseerd in Michel als symbool, en als drager van ideeën, dan als minnaar? Wel dient gezegd, dat men uit enkele van haar brieven aan hem zou kunnen opmaken, dat hij in haar de vrouw gewekt had, die Casimir, Stéphane, Jules Sandeau, Alfred de Musset en Pagello kennelijk niet hadden kunnen wakkermaken. Michel de Bourges had haar nog waardevolle juridische adviezen gegeven in verband met haar scheiding. In december 1835 vertrok Casimir voorgoed naar Parijs. Bij uitspraak van de rechtbank La Châtre in 1836 werden de twee kinderen aan George toegewezen. Niet verwonderlijk voelde zij, na al deze deining, behoefte aan rust, en aan een andere omgeving. In de nazomer van 1836 reisde zij met Maurice en Solange naar Zwitserland om een bezoek te brengen aan Franz Liszt en zijn vriendin, die zich daarvoor een tijd hadden teruggetrokken in verband met Marie's zwangerschap. Het werd een vrolijke vakantie, met bergtochten en muzikale soirées. Het contact met Liszt was echter niet alleen een kwestie van vriendschap en gezelligheid. Hij bleek diep onder de indruk van de ideeën van Saint Simon en diens volgelingen, die zijzelf enkele jaren eerder op een afstand gehouden had toen zij haar benaderden in verband met de publikatie van haar roman Jaques. De Saint Simonisten beschouwden de kunstenaar als degene die een bijzondere, door God gegeven rol te vervullen heeft. Liszt had als jonge immigrant nog te maken gehad met de ongeschreven wet volgens welke musici, hoe begaafd en welopgevoed ook, uitsluitend via de dienstingang toegang kregen tot de deftige huizen waar zij moesten optreden. Hij betuigde graag zijn adhaesie aan een beweging, die terwille van een toekomstige betere wereld, kunstenaars op één lijn, zo niet hoger, stelde dan aristocraten en geleerden. De gedachte, dat een kunstenaar een sociaal belangrijke en nuttige taak te vervullen had, en dat hij zich met zijn talent moest inzetten voor de opvoeding en vooruitgang van de gehele maatschappij, en niet alleen voor het esthetische genot van een minderheid, was iets dat George Sand sterk aansprak. Zij en Liszt en hun kring, tot wie onder andere ook Heinrich Heine behoorde, werden dan ook door hun tegenstanders ‘de menslievenden’ genoemd. Een op zichzelf staande figuur onder de vrienden van Liszt heette Frédéric Chopin. Gevlucht voor de door de Kozakken van de Russische Tzaar in Warschau aangerichte slachting leefde hij sinds 1831 in Parijs waar zijn faam als pianist en componist zich snel had verbreid. In november 1836 introduceerde Liszt zijn goede vriendin George Sand bij Chopin op een muziekavond in diens appartement aan de Chaussée d'Antin. Hij speelde op subtiel persiflerende wijze een improvisatie op het thema van ‘De Hugenoten’ van Meyerbeer. Hij had geen bijzondere belangstelling of sympathie voor George Sand. ‘Is dat eigenlijk wel een vrouw? Ik betwijfel het’, schijnt hij bij die gelegenheid gezegd te hebben, vermoedelijk met een toespeling op George's dandy-kostuum. Zij, diep onder de indruk van zijn spel en persoonlijkheid, verscheen op een volgende muziekavond in zijn huis in de kleuren van de Poolse vlag. Na die eerste vluchtige ontmoetingen duurde het nog haast twee jaar vóór zij elkaar weer zagen, aan een diner ter ere van George's vriendin Marie Dorval, na een première in het Odéon-theater. Chopin improviseerde schitterend. ‘Ik aanbid u’ schreef George op een stukje papier, en Marie Dorval voegde er aan toe: ‘Ik ook! ik ook! ik ook!’ Chopin moet na die hernieuwde kennismaking beseft hebben, dat deze eigenaardige, sigarenrokende, veelbesproken George Sand een zeldzame waardering en begrip voor zijn composities wist op te brengen. Een van haar biografen formuleert het aldus: ‘Zij was als het ware het beeld van zijn diepste zelf in een donkere spiegel’. Vermoedelijk is Chopin, met zijn hartstochtelijke liefde voor Polen en de aristocratische aspecten van de Poolse cultuur, ook wel onder de indruk geweest van het feit dat in George Sand's aderen het bloed van een Poolse koning vloeide. Hij was vijf en een half jaar jonger dan zij; een ‘romantische anti-romanticus’, afkerig van gezwollen pathos; een perfectionist, steeds schavend en slijpend aan zijn composities; vol bewondering voor de klassicistisch heldere vormgeving van Bach en Mozart, wier muziek ook George sinds de pianolessen in haar jeugd met ontzag had vervuld. In de loop van 1839 ontstond er tussen Chopin en haar een relatie op de grens tussen vriendschap en liefde. Zij hoorde in zijn spel de geniale verklanking van het natuurgevoel dat haar altijd had bezield. Bossen, velden, heldere beken, maannachten, de geuren en geluiden van een lieflijke tuin, kwamen tot leven in zijn muziek. Het was onmogelijk Chopin te beschouwen als alleen maar wéér een vertegenwoordiger van het lichamelijk tere, sensitieve type man waartoe ook Aurelien de Sèze, Jules Sandeau en Alfred de Musset behoorden, al gaf zijn uiterlijke verschijning daar wel aanleiding toe. Iets mannelijk-strengs, superieurvormelijks in zijn wezen en zijn composities zou haar, zolang zij met elkaar te maken hadden, altijd een zekere schroom inboezemen. Waar zij een ander bestormd zou hebben met passie, spot, verwijten of woede, zweeg zij tegenover hèm, uit respect voor de wonderbaarlijke creativiteit die zich in hem openbaarde. Vast staat in elk geval, dat zij vanaf het begin van hun relatie (al voordat er van een werkelijke liaison sprake was) in de eerste plaats Chopin's welzijn op het oog heeft gehad, zelfs zozeer, dat zij met een goede vriend van Chopin correspondeerde over de wenselijkheid voor hem van een intieme verhouding met háár. Zelf ging zij in die periode weer hard aan het werk, iedere nacht, tot acht of negen uur in de ochtend; daarna rustte zij dan wat, zij had niet veel slaap nodig. Zij schreef een roman in dialogen, Les sept cordes de la lyre; in de vorm van een gelijkenis vol mystieke elementen koos zij ditmaal, tegen de eerder door haar aangehangen theorieën van de Saint Simonisten, en vóór het l'art pour l'art zoals Chopin dat beleed. Enkele vrienden van Chopin, die al geruime tijd bezorgd waren vanwege zijn hardnekkige hoest, drongen er op aan dat hij een winter in het zonnige zuiden zou doorbrengen. George Sand koos Mallorca, dat minder duur en makkelijker te bereiken was dan Italië of Sicilië. De pianofabrikant Pleyel stuurde een vleugel naar Palma, opdat Chopin tijdens zijn verblijf op het eiland zou kunnen werken aan de vierentwintig preludes die hij zijn muziekuitgever had beloofd. Buloz van de ‘Revue des deux mondes’ gaf George een voorschot van zesduizend francs en was haar behulpzaam bij het verkrijgen van paspoorten, op voorwaarde dat zij hem binnen afzienbare tijd het manuscript van haar nieuwe roman Spiridion zou toesturen. De winter die Chopin en George en haar kinderen op Mallorca doorbrachten was helaas niet zo mild en idyllisch als zij het zich hadden voorgesteld. Gedurende de winderige koude maanden huisden zij in een paar kamers van het Karthuizer klooster te Valldemosa. De regen en het gebrek aan comfort maakten Chopin prikkelbaar. ‘Niets bedrukte hem méér dan het gevoel, dat hij volledig afgesneden was van contact met zijn vrienden en de beschaving door de willekeur | |
[pagina 13]
| |
van wind en posterijen’, schreef George later. In februari 1839 kon zij de spanningen niet meer verdragen. Na veel ellende en tegenslag belandde het kleine reisgezelschap eindelijk weer in Frankrijk, waar zij gedurende enkele maanden in Marseille bleven om Chopin de gelegenheid te geven op krachten te komen. George maakte van dit noodzakelijke oponthoud gebruik om een nieuwe roman te schrijven, Gabriël, een historisch melodrama. Zij had dringend geld nodig; het verblijf aan de Middellandse Zee kostte veel meer dan aanvankelijk geraamd was. Chopin was nerveus, snel vermoeid, en nog zwak na de bloedspuwingen die hij op Mallorca en op de terugreis had gehad. ‘Chopin is een engel’, schreef George over hem in die tijd, Zijn vriendelijkheid, tederheid en geduld maken me soms ongerust. Het lijkt alsof hij een te fijne, subtiele en volmaakte natuur heeft om het laag bij de grondse, ruwe aardse bestaan lang vol te kunnen houden. Op Mallorca schreef hij, hoewel hij doodziek was, hemelse muziek (...) Hij weet geloof ik zèlf niet op welke planeet hij leeft. Hij staat helemaal buiten het leven zoals wij gewone stervelingen dat zien... In een brief aan een vriend schreef Chopin over haar: Ma dame (zo noemde hij haar meestal tegenover derden) heeft juist een prachtig artikel geschreven over Goethe, Byron en Mickiewicz. Je moet het beslist lezen, het is hartverheffend. Zij is nu bezig de laatste hand te leggen aan een nieuwe roman Gabriël. Zij blijft vandaag de hele dag in bed om te schrijven. Je zou nog meer op haar gesteld zijn dan je al bent, wanneer je haar zo goed kende als ik haar nu ken. Dankzij een geldzending van George's uitgever konden zij eind mei 1839 naar Nohant reizen. Chopin was verrukt van het liefelijke landschap, de tuin, de zang van leeuweriken en nachtegalen. Maar over de geneugten van de zomer viel een schaduw: George had schulden tot een bedrag van tachtigduizend francs, waarbij inbegrepen de vergoeding die zij aan haar ex-echtgenoot Casimir moest betalen; de uitgever Buloz oefende kritiek uit op de ethische en mystieke strekking van haar laatste geschriften; hij was bang, dat die ‘metafysische fantasmagoriën’ zoals hij ze noemde, het lezerspubliek niet zouden aanspreken. Buloz was intussen ook directeur van de Comédie Française geworden, hetgeen George Sand ertoe bracht een toneelstuk in vijf bedrijven te schrijven, Cosima, of Haat in Liefde. Het kostte Buloz de grootste moeite de acteurs zover te krijgen dat zij het drama wilden opvoeren, dat dan ook geen succes had. Chopin werd, toen hij geheel hersteld was, rusteloos: hij verlangde naar Parijs. George schreef aan hun beider vertrouwde vriend Grzymala: Hij zal tegenover mij beslist niet willen toegeven dat hij zich verveelt. Maar ik voel het toch. Hij is niet gewend aan zo een sober leven, en ik verander zo langzamerhand op onrustbarende wijze in een echte huismoeder en opvoedster. Wat betekende de datum 19 juni 1839, die George Sand met een mes in de muur van haar slaapkamer had gekrast? Er zijn redenen om aan te nemen, dat het hier een keerpunt betrof, zowel in haar verhouding tot Chopin als in haar eigen innerlijke ontwikkeling. Jaren later zou zij in Histoire de ma vie verklaren, dat haar gevoelens voor Chopin nooit in eerste instantie gepassioneerd waren geweest, dat zij als een moederlijke vriendin en vooral als eerbiedig bewonderaarster van zijn genie van hem hield, maar dat haar opgroeiende kinderen Maurice en Solange in die tijd voor haar nummer één waren. Het lijkt wel zeker, dat George in die zomer van 1839, | |
[pagina 14]
| |
dus na een liaison van een jaar, ophield Chopin's minnares te zijn, onder het motief dat zijn gezondheid er onder zou lijden en dat hij zichzelf moest sparen voor zijn werk. Uit het feit, dat zij daarna nog gedurende zes jaar een gezamenlijke huishouding hadden, en dat Chopin in die periode een aantal van zijn grootste meesterwerken componeerde, zou men mogen opmaken hoe on-emotioneel en rustig de ene toestand in de andere overging. Chopin bewonderde George Sand, was aan haar gehecht, werd bij haar goed verzorgd; en hij hield buitengewoon veel van haar beide kinderen, voor wie hij waarschijnlijk de enige werkelijk toegewijde vaderfiguur is geweest die zij in hun onrustige jeugd hebben gekend. 19 juni 1839 dus: vanaf dit moment treedt er in het leven van George Sand, die dan vijfendertig jaar oud is, een soort van zandloper-effect op. Kan men zeggen, dat voordien haar individuele liefdes, en de stormen van vervulde en onvervulde sexuele passie, de voornaamste elementen in haar dagelijkse bestaan en in haar gedachtenleven zijn geweest, en dat de romans en verhalen die zij in die periode schreef als het ware in een begeleidende reeks van teksten al die emoties vastleggen, er achteraf een verklaring en rechtvaardiging voor trachten te geven - nadat zij in die zomer van 1839, door de nauwe poort van wezenlijk zelfinzicht en moedige plaatsbepaling is heengegaan (geconfronteerd met musische bevlogenheid van een niveau dat háár meer aardse talenten te boven ging, en met het onvermijdelijke ouder-worden), lijkt er een omgekeerde ontwikkeling in te treden: het schrijven is haar ambacht geworden, zin en doel van haar leven uit innerlijke, maar ook uit materiële noodzaak, en dat laatste staat in nauw verband met haar sterke gebondenheid aan haar kinderen, voor wier toekomst zij zich terecht verantwoordelijk voelde. De (talrijke en soms vrij langdurige) liaisons met mannen in de jaren die nu volgden, droegen een niet meer dan begeleidend, aanvullend karakter; zij waren niet meer bepalend voor haar bestaan en haar denken. Haar werk leek veel meer bewust opgebouwd uit de oogst van eigen ervaringen en indrukken. Zij gebruikte haar omgeving en haar relaties, zoals een schilder op zijn palet kleuren mengt; zij werd niet meer als een blad op de wind door haar emoties en passies, en die van anderen, voortgestuwd. In litterair opzicht begonnen nu de jaren van grote vruchtbaarheid en meesterschap, waarin zij haar beste werken zou schrijven, onder andere de romans Consuelo en La comtesse de Rudolstadt (weliswaar nog in de romantisch-fantastische traditie, maar belangwekkend door de evocatie van een brok achttiende eeuwse geschiedenis en door de psychologie); verder de hoogtepunten uit haar reeks zogenaamde ‘landelijke’ romans, gebaseerd op folklore en overleveringen in Berry; Le meunier d'Angibault, La mare au diable, La petite Fadette, Les maitres sonneurs, François le Champi. Zij voltooide haar Lettres d'un voyageur, en de beschrijving van het verblijf op Mallorca (Un hiver à Majorque). In 1847 begon zij aan haar autobiografie. Zij richtte samen met enkele vrienden een tijdschrift op, La Revue indépendante, waarin zij in het vervolg haar nieuwe werk in afleveringen publiceerde voordat het in boekvorm verscheen. Zij schreef toneelstukken, en bewerkte enkele van haar romans voor toneel, onder andere Mauprat, het enige drama van haar hand dat werkelijk geslaagd was en succes had. Na een aantal, vooral op collegiale en vriendschappelijke contacten gebaseerde, verhoudingen (waarvan sommige met mannen, die tien à twintig jaar jonger waren dan zijzelf), vond zij van 1849 tot 1865 rust in een langdurige relatie met haar particulier secretaris, de graveur Alexandre Manceau, die zich werkelijk als een steun en toeverlaat ontpopte. Het einde van de jaren veertig bracht veel spanningen en problemen. George's dochter Solange trouwde hals over kop met de beeldhouwer Clésinger, naar het schijnt uit jaloezie op een in het gezin te Nohant opgenomen beschermelinge van haar moeder; Chopin verbrak de band met George en koos partij voor Solange, die altijd erg aan hem gehecht was geweest; in Parijs brak de revolutie van 1848 uit, en George werd door haar republikeinse vrienden bij de gebeurtenissen betrokken. Vanwege haar in 1840 gepubliceerde roman Le compagnon du Tour de France, waarin zij de corrumperende invloed van geld en macht, en de wezenlijke integriteit van eenvoudige handwerkslieden had beschreven, stond zij bekend als iemand met radikale socialistische denkbeelden. Zij schreef in die roerige dagen open brieven aan ‘De middenstand’, ‘De Rijken’ en ‘Het Volk’, richtte een dagblad op, La cause du Peuple (dat maar korte tijd zou bestaan) en werkte mee aan het ‘Bulletin de la République’. In wezen was deze vorm van politiek engagement niets voor haar. Zij voelde, dat zij in een richting gedreven werd waar zij eigenlijk niet thuishoorde, en trok zich weer terug in Nohant. Daar bereidde zij een geillustreerde populaire uitgave van haar Verzamelde Werken voor; bij iedere roman schreef zij een apart voorwoord. De breuk tussen George en haar dochter, die in Parijs een druk mondain leven leidde, bleef jarenlang bestaan; pas de geboorte van Solanges eerste kind, en de huwelijksmoeilijkheden van de Clésingers, brachten weer enige toenadering. George Sand was dol op haar kleindochtertje Jeanne, dat Nini genoemd werd; in navolging van wat haar eigen grootmoeder destijds gedaan had, wilde zij het kind adopteren en opvoeden; maar het stierf op vierjarige leeftijd aan de gevolgen van een verwaarloosde infectieziekte. George Sand was zo verpletterd door deze tragische gebeurtenis, dat zij, voor het eerst in haar schrijversloopbaan, lange tijd geen letter op papier kon zetten. Pas twee jaar later verscheen er weer een roman van haar. Met haar zoon Maurice, die pas laat trouwde, en het grootste deel van zijn vrijgezellenleven thuis in Nohant doorbracht, had George veel contact. Hij was artistiek begaafd, zonder echter ooit kunstenaar te worden. Hij tekende voortreffelijk (de gangen en enkele kamers in het tegenwoordig als George Sand-museum ingerichte landhuis Nohant hangen vol met zijn landschappen en fantastische voorstellingen), en was bezeten van theater. Sinds de kindertijd van Maurice en Solange had het hele huishouden te Nohant regelmatig aan poppenkast- en marionettenvertoningen meegewerkt. Toen haar eerste officiële toneelstukken in Parijs werden opgevoerd, liet George Sand een van de kamers in haar huis verbouwen tot een theatertje. Gasten, buren en kunstzinnige vrienden van Maurice deden mee aan try-outs van George's drama's. Men maakte zelf de kostuums en decors. In 1862 trad Maurice in het huwelijk met de twintigjarige Marcelina Calamatta, de in Parijs opgegroeide dochter van een Italiaanse schilder, een goede vriend van George Sand. Manceau, die gedurende zo vele jaren als heer des huizes was opgetreden, moest nu het gezag overdragen aan Maurice, George's erfgenaam en de toekomstige bezitter van Nohant. Hij had daar in zijn positie van - zij het onwettige - levensgezel van George Sand grote moeite mee, en dit leidde tot spanningen tussen hem en Maurice, die de sfeer in huis ongunstig beïnvloedden. Om het jonge paar, dat al gauw een kind gekregen had, de ruimte te geven, liet George haar geliefde Nohant aan haar zoon. Zij vestigde zich met Manceau in het dorp Palaiseau bij Parijs. Maar al kort na de verhuizing | |
[pagina 15]
| |
openbaarden zich bij Manceau de symptomen van een ernstige longziekte. Hij stierf in de zomer van 1865. George Sand's eenzaamheid werd enigszins verlicht door intensieve correspondentie, onder andere met haar jongere collega en goede vriend, Gustave Flaubert. Wat opvattingen over litteratuur betreft, stonden zij lijnrecht tegenover elkaar. Er is geen groter contrast denkbaar dan tussen Flaubert's trefzekere, sobere, maar uiterst suggestieve stijl, en de vlotte, overdadige verteltrant van George Sand. Eens schreef hij haar: U weet niet wat het wil zeggen, nietwaar, om een hele dag met je hoofd in je handen te zitten in een wanhopige poging één enkel woord uit je ongelukkige hersens te persen. Bij u stromen de ideeën er onophoudelijk uit. Bij mij druppelt het maar wat. Ik moet geweldige constructies optrekken om één klein watervalletje te produceren. En zij antwoordde: ‘Als ik zie, hoeveel moeite u zich getroost om een roman te schrijven, raak ik ontmoedigd door mijn eigen gemak in dat opzicht; dan zeg ik tegen mezelf, dat ik maar een sloddervos ben’. Onder zijn invloed ontwikkelde zij zich als schrijfster enigszins in de richting van het realisme, zoals blijkt uit haar romans Cadio (1868) en Mademoiselle Merquem (1870). Er is zelfs een zekere overeenkomst te bespeuren tussen haar Le dernier amour (1867) en Flaubert's Madame Bovary. Op háár beurt kon zij Flaubert, toen hij aan L'éducation sentimentale werkte, waardevolle informatie geven over gebeurtenissen tijdens de revolutie van 1848, die zij immers van nabij had meegemaakt. In de loop der jaren had zij zich in politiek opzicht ontwikkeld van een radikaal naar een zeer veel gematigder standpunt. Haar vrienden uit de revolutionnaire periode hadden het haar kwalijk genomen, dat zij zich na de staatsgreep door Louis Napoléon, de latere keizer Napoleon III, op het Elysée had laten uitnodigen. Monarchistisch-gezind werd zij echter nooit, en zij stak haar kritiek op het Tweede Keizerrijk niet onder stoelen of banken. De staatsman Thiers, die destijds de hand had gehad in het vestigen van de ‘juli-monarchie’, had zij altijd beschouwd als het prototype van de bourgeois. Maar aan de vooravond van de Frans-Duitse oorlog in 1870 moest zij toegeven, dat zijn op behoud van de vrede gerichte temperende raadgevingen, dwars tegen de opgewonden anti-Pruisische oorlogsstemming in, getuigden van gezond verstand en wijs inzicht. De oorlogsverklaring was een grote slag voor haar. De strijd zelf, de belegering en val van Parijs, maakte zij slechts vanuit de verte, vanuit Nohant mee, waar zij bij Maurice en zijn gezin haar intrek had genomen. Hetzelfde geldt voor de periode van de Commune van Parijs. Hoewel haar ideaal altijd geweest was: een op onderlinge broederschap gegrondveste republiek, waarin arbeiders en burgers elkaar de hand zouden reiken, stond zij nu onthutst en kritisch ten opzichte van wat zij niet anders kon zien dan als een opstand. Zij had geen grein sympathie voor ‘die stomme reactionnairen’ in Versailles, maar evenmin voor de fanatiekelingen die juist op dit ogenblik van algehele nationale ontreddering een communistisch Utopia wilden stichten. Zij vond de burgeroorlog zinloos, even zinloos als de oorlog tegen Pruisen. Aan prins Jerôme Bonaparte, die haar oordeel gevraagd had in verband met zijn eventuele terugkeer naar Frankrijk, schreef zij: Als wij ons er toe laten overhalen weer een soort van monarchie als panacee toe te passen, zijn we verloren, dat is een stap terug doen, méér dan dat: een sprong in het duister. Dan gaat de Internationale weer aan de slag, en zal ons in de anarchie storten. Ik geloof in de toekomst van de Internationale, wanneer die tenminste afstand weet te nemen tot de misdaden en vergissingen die sommige stommelingen in haar aanhang begaan hebben, en wanneer zij zich van binnen uit transformeert, en haar oorspronkelijke beginselen nastreeft zonder gewelddadigheid. Al wat er tot nog toe uit is voortgekomen, is een bende gekken en schurken; maar de Internationale kan zich zuiveren, en de wet van de toekomst worden. Dat zal echter tijd kosten. Als een en ander door middel van staatsgrepen moet gebeuren, wordt het óók weer dode letter, en dus onhanteerbaar. De formule is goed, maar het programma verachtelijk, onmogelijk... George Sand voelde er niets voor weer naar haar huis bij Parijs te gaan. ‘Ik ben nog steeds in Nohant, ik ga er dit jaar niet meer weg. Ik geef de voorkeur aan de schaduw van mijn lindebomen, aan het bezit van mezelf, mijn gezonde verstand, mijn vrijheid en mijn menselijke waardigheid’. Zo leefde zij nog een paar jaar in haar familiekring. Als altijd zat zij dagelijks, of liever nachtelijks, uren achter elkaar te schrijven aan romans, die door de jongere kunstenaars en intellectuelen van die tijd als ouderwets werden beschouwd. Zij wist het zelf en legde zich er bij neer. Velen van de nieuwe schrijvers waren haar persoonlijke vrienden; zij las hun werk, ook al lazen zij het hare niet meer. Sinds 1872 had zij bij vlagen veel last van maag- en buikpijn gehad. In mei 1876 kreeg zij een hevige aanval van constipatie, waarvoor zij pas na enkele weken (!) medische hulp inriep. Toen de dokter bij haar kwam, schrok hij van haar enorm opgezwollen buik. De diagnose: afsluiting van de darm, eiste onmiddellijk ingrijpen. Maar een op George's verzoek door de specialisten geconsulteerde arts uit Parijs, in wie zij veel vertrouwen had, schreef een andere behandeling voor. Zij stierf onder ondragelijke pijnen op de zevende juli 1876, twee en zeventig jaar oud. Haar laatste woorden waren; ‘Laissez verdure...’, ‘Laat het groen...’. Volgens sommigen zou dat betekenen: ‘laat gras en struiken groeien over mijn graf’. Haar nabestaanden hebben die lang raadselachtig gebleven stameling van de stervende niet zo geinterpreteerd en haar laatste rustplaats met een zerk bedekt. Het oeuvre van George Sand laat zich verdelen in drie categoriën. Ten eerste zijn er de ruim zestig romans en een groot aantal novellen en verhalen: de ‘gothieke’ verbeeldingen uit haar vroege periode, vol duistere gewelven, woeste wouden, gekwelde, eenzame, hartstochtelijke personnages, en later de in toenemende mate op sociale problematiek gebaseerde verbeeldingen, waarvan vooral de zich in Berry afspelende ‘landelijke’ geschiedenissen een bijzondere charme bezitten door de geïnspireerde natuurbeschrijvingen. Verder de tientallen toneelstukken; maar zij was te breedsprakig, tezeer episch ingesteld, voor de kunst van het drama. Een derde afdeling wordt gevormd door haar beschouwende en autobiografische proza; haar politieke en filosoferende geschriften zijn overwegend rhetorisch; als gezegd kwamen haar niet geringe gaven van vertelster, haar talent voor psychologische analyse en haar oog voor pittoreske en kenmerkende details, het best tot hun recht in haar mémoires en reisbeschrijvingen en in haar lange levendige spontane brieven. George Sand bezat niet het genie van een Emily Brontë, die door strikt persoonlijke visie en een groots, tragisch levensgevoel aan gangbare thema's van de Romantiek een tijdeloos karakter wist te geven. George Sand's talent ging trouwens | |
[pagina 16]
| |
helemaal niet in de richting van dichterlijke transformatie of van stilering. Er is in haar eerste werken vooral sprake van (onbewuste, ‘Freudiaanse’) projectie. Pas wanneer zij als ruggegraat voor haar verbeeldingen echte faits divers, en overleveringen van het plattelandsbestaan in Berry gaat gebruiken, krijgen haar teksten een gloed en een accent van waarachtigheid, die de lezer tevergeefs zoekt in die vroege hoogdravende fantasieën of in de overwegend sentimenteel-idealistische werken uit de laatste periode van haar leven. In de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw werd zij beschouwd als de litteraire evenknie van Balzac. Zelf vond zij dat ook. ‘U beschrijft de “komedie” van het menselijke bestaan, ik wil de mens in zijn wezenlijke grootheid tonen’, verklaarde zij eens in een brief aan hem. In onze tijd, nu het grootste deel van haar romans onleesbaar geworden is door de breed-uitgesponnen beschrijvingen, de eindeloze dialogen, en het zwelgen in gevoelens, kan men zich nauwelijks een voorstelling maken van het overweldigende succes dat zij - in elk geval tot ongeveer haar zestigste jaar - genoot. Zij was letterlijk wereldberoemd. Zowel in Moskou en St. Petersburg als in Amerika was ieder nieuw werk van haar hand een gebeurtenis. De vooraanstaande letterkundigen van haar tijd bewonderden niet allemaal haar stijl, maar waren vrijwel eenstemmig in hun lof over haar ideeënrijkdom en onuitputtelijke verbeeldingskracht. Schrijfsters als George Eliot en Elizabeth Barrett-Browning zagen in haar hun grote voorbeeld. Heine noemde haar ‘de grootste prozadichter die Frankrijk op het ogenblik bezit’, en Flaubert zei, na haar dood: ‘Zij zal altijd een van de glories van Frankrijk blijven, zij is weergaloos’. Het treffendste eerbetoon aan George Sand gebracht, is misschien wel dat van Dostojevsky: Zij is een van de subliemste vertegenwoordigsters van het vrouwelijk geslacht, een unieke persoonlijkheid door de kracht van haar geest en haar talent... haar naam maakt geschiedenis. Omstreeks 1845 verwachtten wij van haar nog grotere dingen, woorden, die tot dan nooit gesproken waren, ja, zelfs iets dat van beslissende invloed zou kunnen zijn, iets, dat de wereld zou veranderen. Handschrift van George Sand
|
|