Duitse kroniek
Roswitha Wiegmann
Wie al op z'n vijftiende twee pogingen tot zelfmoord achter de rug heeft, zal nauwelijks op een gelukkige jeugd kunnen terugzien. In haar dit jaar verschenen autobiografische roman Die Eisheiligen (De ijsheiligen) rekent Helga M. Novak in eerste instantie dan ook af met haar ouders naar wie de titel verwijst.
Het is de eerste roman van een ten onrechte vrij onbekende schrijfster, die sinds 1965 acht bundels gedichten en proza heeft gepubliceerd. Haar laatste dichtbundel, Margarete mit dem Schrank (in 1978 bij uitgeverij Rotbuch in Westberlijn verschenen), is zonder meer van een zelfde niveau als het werk van iemand als Sarah Kirsch.
Helga M. Novak is in 1934 geboren en opgegroeid in het oosten van Berlijn. Zij heeft in de DDR journalistiek en filosofie gestudeerd. Tegenwoordig woont ze in Frankfurt aan de Main. Aanvankelijk was H. Novak al in 1961 in het westen beland - als gevolg van haar huwelijk met een IJslander -, in 1965 ging ze terug naar de DDR waar ze een jaar later om politieke redenen werd uitgewezen.
De roman begint in 1940 als de schrijfster 6 jaar is en eindigt als ze 16 wordt. Een chronologische opbouw dus, zonder dat de gebruikelijke ontwikkelingsroman ontstaat. Het gaat niet zo zeer om het-groter-en-wijzer-worden van de hoofdfiguur, maar eerder om een bepaalde sfeer en tijd. Helga M. Novak werkt met een uiterst suggestief taalgebruik, dat telkens aan de leeftijd van het meisje is aangepast en voortdurend wisselt tussen plat Berlijns dialekt en op gedichten lijkende passages.
Dat er in de roman een uitgesproken Duitse jeugd wordt beschreven blijkt minstens al op pagina 2, waar namelijk vader Karl zegt: ‘Ik ben een Pruis en mijn dochter loopt krom - dat kan toch niet’. Niettemin valt de vader, een arbeider met vage sociaaldemokratische sympathieën, nog best mee. Hij is ook degene geweest die per se een kind wilde adopteren, toen bleek dat zijn huwelijk kinderloos zou blijven. Helga's stiefmoeder Sophie oefent absolute macht uit, kil, met slaag en dwang. Zij had een keurig kind willen hebben om er goed mee voor de dag te kunnen komen, terwijl haar aangenomen dochter vaak ziek is, uiterst gevoelig en ook gauw zeer opstandig. Helga M. Novak noemt de moeder uitsluitend ‘Koudesophie’, want haar verjaardag valt op 15 mei - dat is de laatste dag van de zogenaamde ijsheiligen die meestal nog stevige nachtvorst brengen. Als Koudesophie bij haar dochter met slaan niets meer kan bereiken, dreigt ze met een kostschool en vertelt tenslotte triomfantelijk, dat ze gelukkig niet de echte moeder van dat misbaksel is. Dit gegeven wordt in de roman zo verwerkt, dat er een lichtelijk ironische versie ontstaat van het oude sprookjesmotief: boze-stiefmoeder-onderdrukt-het-lieve-kind-dat-later-prinses-wordt. Helga droomt af en toe van echte ouders uit een ander (intellektueler!) milieu, maar weet maar al te goed dat het een droom is. Een echte uitweg voor haar komt pas in zicht door de verandering van de maatschappelijke omstandigheden.
In ‘Die Eisheiligen’ wordt, ook vanuit het perspektief van het meisje, op een lakonieke en humoristische manier, een beeld van die tijd gegeven: fascisme en oorlog, de ‘ineenstorting’, de Russische ‘bezetting’, honger en thuisarbeid, denazificering en opbouw van de DDR. Politieke taboes hanteert Helga M. Novak daarbij nooit. Ze behandelt net zo duidelijk de door Russische soldaten gepleegde verkrachtingen als de belachelijke houding van de doorsneeduitsers als zouden ze van niets hebben geweten. Haar ouders bv. worden niet als fascisten afgeschilderd, maar wel als gewone meelopers die ook na de oorlog niets willen leren. Natuurlijk zijn ze ook slachtoffers van hun milieu, dat aspekt wordt echter door de schrijfster allerminst als algehele verontschuldiging gehanteerd.
Voor de generatie van Helga M. Novak werd kennelijk de hervorming van het onderwijs in Oostduitsland een beslissende gebeurtenis. De aflossing van het oude onderwijspersoneel en de afschaffing van lijfstraffen op school vormden de basis waarop de nieuwe antifascistische leerstof ingang kon vinden en een geleidelijke identifikatie met de opbouw van het socialisme kon plaats vinden.
Als ook Helga - stiekum - lid van de socialistische jeugdorganisatie FDJ is geworden en op 1 mei in het gebruikelijke blauwe hemd wil gaan demonstreren, wordt ze door haar vader voor het eerst in elkaar geslagen. De meelopers van vroeger vinden intussen allang de bonte etalages in Westberlijn aantrekkelijker dan het moeizame puinruimen in het Oosten en wijzen de politieke houding van hun kinderen af. Daardoor spitst zich het konflikt van Helga met haar ouders zozeer toe, dat de vluchtmechanismen die tot dusver funktioneerden niet langer steun meer bieden: haar verwoede leeshonger en eigen pogingen om gedichten te schrijven. Het is niet meer voldoende om de haat op Koudesophie en het gevoel van eenzaamheid tot thema van ballades te maken. De 15-jarige vraagt de FDJ en andere maatschappelijke organisaties om hulp, die krijgt ze ook; ze mag eerst