zelfs van zijn raison d'être, als men de argumenten die men daarin tegenkomt niet op de fictie toepast, en aan romans toetst.
In mijn geval kon ik de argumenten van Patricia Stubbs onmiddellijk in verband brengen met twee recente romans - van dezelfde uitgeverij - die ik zojuist gelezen had, en bij het lezen waarvan ik op problemen was gestoten.
De eerste was de jongste roman - zijn vierde of vijfde - van Paul Strathern, een auteur die ongeveer tien jaar geleden debuteerde met het zeer goed ontvangen Pass by the Sea. Strathern's recente werk The Adventures of Spiro bevat binnen het bescheiden bestek van 160 bladzijden het levensverhaal van een fictieve twintigste eeuwse beeldende kunstenaar, Spiro Volos. (Een vorige roman van Strathern ging over de laatste jaren van Arthur Rimbaud in Afrika en een andere over Nijinski.)
The Adventures of Spiro heeft lofuitingen uitgelokt van de recensent Robert Nye (zelf de suksesvolle auteur van de bekroonde roman Falstaff (1976), een hervertelling van het leven van een van Shakespeare's bekendste figuren, in de vorm van een gefingeerde autobiografie), maar ikzelf vond Spiro vervelend, als mens èn als kunstenaar, en nog vervelender als alcoholist, vrouwenjager en filosoof. Bovendien ben ik geen liefhebber van de levenssage als romanvorm: vandaag Griekenland, morgen New York, overmorgen Parijs, volgend jaar Moscou (tijdens de revolutie), weer Parijs, Zuid-Frankrijk, Griekenland (tijdens de tweede wereldoorlog), daarna de ouderdom en weer terug naar Zuid-Frankrijk, waar de kunstenaar omringd door varkens en kakatoe's en zelfs met een onechte zoon, een Rus, Nikita leeft.
Spiro Volos zal zeker de toorn wekken van alle feministen door zijn vluchtige maar veelvuldige verhoudingen met vrouwen, vaak de vriendinnen van zijn beste vrienden: een jonge Russin, revolutionaire; de elegante vrouw van een rijke sponsor; een jonge vrouw uit de Griekse verzetsbeweging. Want deze vrouwen, hoewel zij, wat de eerste en de laatste betreft, zelfstandig aktief in het leven zijn, worden toch door de grote kunstenaar als lustobjekten gebruikt (en als zodanig ook door de auteur Strathern gezien).
Misschien ben ik een mannelijke feministe. Misschien kwam het hierdoor dat ik Spiro (een soort Picasso? - in ieder geval meer type dan individu) onuitstaanbaar vond. Misschien zijn àlle beeldende kunstenaars als mens onuitstaanbaar? Hoe dat ook mag zijn, in deze over het algemeen goed geschreven roman is de slechtst geschreven scene die, waarin twee van Spiro's vrouwen elkaar ontmoeten en met elkaar vechten (over hem), totdat hij een emmer met witte kalk over hen uitstort. Deze scene valt zo uit de toon en is plotseling zo absurd en vulgair, dat hij al op zichzelf als argument voor het feminisme zou kunnen fungeren.
De relevantie van Patricia Stubbs' boek is veel evidenter dan Dreaming of Dead People door een van de eksperimentelen onder onze schrijfsters, Rosalind Belben. Van haar had ik twee romans gelezen: Reuben - Little Nero, over de problemen rond een debiel kind, en The Limit (1974), over: ...nu, ik ben het totaal vergeten waarover dit irritante boek ging en herinner mij alleen dat de pretentie en aanstellerij van het proza, met het toen al modieus maar overdadig en dwangmatig gebruik van schuttingwoorden, mij tot het schrijven van een vernietigende recensie voor een Engels blad bewoog, een recensie, die ik later op zijn beurt ook weer vernietigde.
In Dreaming of Dead People, dat op het omslag ‘a novel’ heet, maar dat uit zes onsamenhangende en vaak incoherente stukken proza bestaat, doet Rosalind Belben - vooral in het stuk, dat de titel ‘the act of darkness’ draagt - wat Virginia Woolf als ‘onmogelijk’ beschouwde: zij schrijft over het lichaam van de vrouw en vooral over de geslachtsdelen van een vrouw die sinds tien jaar niet meer heeft gevrijd. Dezelfde vrouw is in ieder stuk aan het woord.
Belben's taal is opzettelijk cru, haar beschrijvingen lijken zonder schaamte (maar zijn dat eigenlijk niet) - bladzijden lang schrijft zij over masturberen met behulp van een elektrische tandenborstel - en overal is een ongebreidelde drang om ‘literatuur’ te schrijven aanwezig die voor mij trouwens de grootste hinderpaal vormt, maar die soms ook amusant aandoet. Daar bijvoorbeeld, waar de schrijfster Shakespeare wil citeren, maar twee van zijn bekendste uitdrukkingen door elkaar haalt, zodat we Hamlet's ‘ay, there's the rub’ en ‘This was the most unkindest cut of all’ van Julias Caesar, bij haar als ‘the unkindest rub of all’ terugvinden. In deze verwarring wordt tenminste een ding duidelijk: er wordt een weinig aantrekkelijke maar in ieder geval moedige poging gedaan eerlijk over zeer intieme lichamelijke ervaringen te schrijven, máár: ook hier wordt de vrouw voorgesteld als een wezen, waarvoor het emotionele en seksuele leven hoofdzaak is.
Patricia Stubbs zou deze ekspirimentele ‘roman’ uit het jaar 1979 moeilijk als een vooruitgang kunnen beschouwen. Haar studie maakt echter duidelijk, waarom zulke boeken als deze van Belben nog worden geschreven: het zijn reakties op taboes en ook correkties op die absurde negentiende eeuwse ideologie die de vrouw van al haar seksualiteit wilde beroven. Het is een geval van Delicta maiorum immeritus lues: hoewel zelf onschuldig, moeten wij boete doen voor de zonden van onze vaderen; van Ruskin, Dickens en Trollope.
Patricia Stubbs: Women and Fiction. Feminism and the Novel, 1880-1920. 263 blz.
Paul Strathern: The Adventures of Spiro. 160 blz.
Rosalind Belben: Dreaming of Dead People. 146 blz.
Uitg.: The Marvester Press, Brighton.