Bzzlletin. Jaargang 8
(1979-1980)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
Literatuur in Latijns Amerika/10 Cuba (3)
| |
[pagina 67]
| |
Gouden tijdEen land waar kinderen onderwijs krijgen naar gelang de klasse waar zij uitkomen, waar de helft van hen niet kan lezen of schrijven, waar driekwart van de volwassen bevolking analfabeet of semi-analfabeet is (slechts een paar jaar lagere school heeft), zo'n land heeft nauwelijks een eigen literatuur die gebaseerd is op eigen kulturele en maatschappelijke waarden en tradities. En zo'n land heeft al helemaal geen kinder- en jeugdliteratuur. Daarom is de ontwikkeling van de kinder- en jeugdliteratuur op Cuba sinds 1959 wezenlijk verbonden met de alfabetiseringscampagne en de ontwikkeling van het onderwijssysteem, als noodzakelijke voorwaarde voor de produktie en konsumptie van verhalen, gedichten, toneelstukken enzovoorts. Onderwijs is de enige weg naar de vrijheid, aldus José Martí, Cubaans filosoof, pedagoog en vrijheidsstrijder, die in het midden van de vorige eeuw geboren werd en zich zijn hele leven lang heeft ingezet voor een onafhankelijk Latijns-Amerika in het algemeen en een vrij en zelfstandig Cuba in het bijzonder. Het is dan ook geen wonder dat hij gezien wordt als een lichtend voorbeeld, een nationale held, iemand die zowel schreef als vocht, en zijn kennis in dienst stelde van de dagelijkse praktische strijd. José Martí was ook een van de eersten die aandacht schonk aan een eigen kinder- en jeugdliteratuur voor Latijns-Amerika. Hij gaf van juli tot oktober 1889 een spaanstalig tijdschrift uit voor de ‘Amerikaanse kinderen’. Hij vond dat ook de kinderen moesten weten wat er met hun vaderland aan de hand was. Hun opvoeding was namelijk van het grootste belang voor de toekomst van dat land. In 1889 stelde een uitgever hem financieel in staat een tijdschrift voor spaanssprekende kinderen in New York te gaan uitgeven. Hij greep deze gelegenheid met beide handen aan en gaf het de titel De gouden tijd, omdat hij juist kinderen in staat achtte zonder vooroordelen te denken en tot een eerlijke meningsvorming te komen. Zijn lezerspubliek was niet erg groot. Alleen kinderen uit ‘betere kringen’ konden lezen en hadden geld genoeg om het te kopen. Martí paste ook de inhoud van het tijdschrift aan zijn lezertjes aan. Hij schreef verhalen over rijke kinderen, die niet neerkeken op hun minder welgestelde vriendjes. Hij vertaalde sprookjes en fabels, waarin de koningen een grote rol speelden. Maar tegelijkertijd vulde hij de bladzijden wel degelijk met ideeën die hij voor de ontwikkeling van de toekomstige regeerders van groot belang achtte. Allereerst gaf hij informatie over belangrijke technische vernieuwingen, zoals die bijvoorbeeld op de wereldtentoonstelling in Parijs in 1889 (Eiffeltoren!) werden getoond. En verder schreef hij over het belang van de vrijheid voor de mensen om te kunnen zeggen en denken wat ze willen. En over het belang van een regering die luistert naar de wensen van de eigen bevolking en ernaar handelt. Zulke gedachten zei Martí niet ronduit. Hij probeerde verhalen te verzinnen waarin ze duidelijk tot uitdrukking zouden komen, zodat de kinderen konden begrijpen waarom hij zo dacht. En het meest geschikt hiervoor waren verhalen over de geschiedenis van Amerika.Ga naar eind(3.) De geldschieter van het blad kon zich echter niet verenigen met de ideeën van Martí. De niet-moralistische manier van vertellen, de combinatie van leren en vermaken, en de nadruk op het vertellen van de waarheid aan kinderen werd hem niet in dank afgenomen. Hij weigerde de ‘vrees voor God’ tot uitgangspunt van het blad te maken en schreef hierover: ‘Wat kan er op deze manier nog opgebouwd worden op gronden die al zo bewerkt zijn door de religieuze onplooibaarheid als de onze?’ Het betekende wel dat De gouden tijd na vier nummers werd stopgezet omdat de geldkraan werd dichtgedraaid. José Martí's enorme standbeeld op Het Plein van de Revolutie in het midden van Havana en de duizenden kleine en grote borstbeelden die je over heel Cuba tegenkomt geven aan welke plaats deze schrijver inneemt in het leven van alledag. De gouden tijd is nu als boek te koop op Cuba en er is vrijwel geen Cubaan die het niet kent.
Toen in 1959 de overwinning van de revolutie een feit was, werd er onmiddellijk begonnen met de opbouw van de samenleving, in het bijzonder de sektoren gezondheidszorg, opvoeding en onderwijs. Het jaar 1961 werd uitgeroepen tot Het Jaar van het Onderwijs en er startte een gigantische alfabetiseringscampagne waarbij scholieren en studenten massaal naar het platteland trokken, tot in de verste uithoeken van het onherbergzame Escambray-gebergte toe, om er de boerenbevolking lezen en schrijven te leren. In de steden gebeurde hetzelfde door onderwijzers en andere volwassenen die de middelbare school hadden doorlopen. Het hele onderwijssysteem werd gereorganiseerd. Het privé-onderwijs werd afgeschaft, niemand zou het onderwijs meer kunnen gebruiken ten eigen voordele van inkomen en status. De elitaire, partikuliere scholen werden genationaliseerd, het hele onderwijssysteem werd tot in de kleine provincies gedecentraliseerd en er werden in snel tempo duizenden scholen bij gebouwd. Het doel was iedereen het niveau te laten halen van de derde klas lagere school. Inmiddels streeft men ernaar dat in 1980 alle Cubanen de hele lagere school zullen doorlopen. Een van de belangrijkste uitgangspunten van het huidige Cubaanse onderwijs is de combinatie van hoofd- en handarbeid; de polytechnische vorming die teruggaat op de ideeën van Marx. De onderwijsfilosofie van onder andere José Martí en Che Guevara baseerde zich op deze eenheid van studie en arbeid en wordt sinds 1959 in de praktijk toegepast. Hombre Nuevo, de nieuwe mens, werd het uiteindelijke doel, en het onderwijs en de opvoeding de absolute voorwaarde voor een algemene socialistische ontwikkeling, de vorming van een socialistisch bewustzijn. Onmiddellijk in 1961 werd een begin gemaakt met de Circulos Infantiles, de kinderkringen; in eerste instantie bewaar- en opvangcentra voor kinderen van 45 dagen tot 6 jaar, maar inmiddels uitgegroeid tot een systeem van gratis onderwijs, eten en gezondheidszorg waar professionele verzorgers en pedagogen dagelijks met hulp van ouders bezig zijn. Er worden veel gezamenlijke aktiviteiten gedaan zoals dans, muziek, sport, spel, toneel en lezen in verschillende leeftijdsgroepen. Vaak is bij de kinderkringen een moestuin, waar de kinderen met lichte arbeid vertrouwd gemaakt worden en planten en gewassen kunnen verzorgen. Het lager onderwijs heeft zowel in de stad als op het platteland een grote ontwikkeling doorgemaakt. Elk kind, ook wanneer het in een afgelegen gehucht woont, krijgt onderwijs en kan de lagere school doorlopen. De middelen waarmee het onderwijs moet werken zijn vaak nog lang niet optimaal: er is een gebrek aan meubilair, aan boeken, schriften en schrijfmateriaal. De lokalen zijn soms klein en de klassen groot. Ook de lagere scholen proberen hoofd- en handarbeid met elkaar te verbinden door - in steeds meer gevallen - kinderen groenten te laten verbouwen in de eigen moestuin op het | |
[pagina 68]
| |
platteland of in de kollektieve tuinen aan de rand van de steden. In veel gevallen eten de kinderen tussen de middag tijdens de gezamenlijke maaltijd de groenten die ze zelf verzorgden. Behalve de moestuinen zijn er ook kleine werkplaatsen waar kinderen eenvoudig speelgoed maken dat in de eigen school of in de kinderkringen wordt gebruikt. Na experimenten van 1962 tot 1967 waarbij leerlingen van middelbare scholen zo'n 45 dagen naar het platteland trokken om mee te werken in de produktie van koffie, tabak, groenten en fruit, werd in 1968 de eerste School op het Platteland opgericht, een Escuela Secundaria Básica en el Campo (ESBEC). Het zijn vierjarige scholen waar scholieren een hele week verblijven, en waarbij zo'n 500 hectare landbouwgrond behoort die zowel door leerlingen als door leerkrachten wordt bewerkt. Het gaat daarbij niet om een zo hoog mogelijke produktie, maar om de ervaring en het inzicht dat scholieren op deze manier krijgen van de agrarische ontwikkeling van het platteland. Als onderdeel van regionale landbouwprojekten zijn er inmiddels honderden van deze scholen gebouwd en wordt studie ('s morgens) en agrarisch werk ('s middags) gekombineerd met huiswerk en vrije tijd ('s avonds). De belangstelling voor kulturele aktiviteiten, zoals toneel, muziek, dans en literatuur is op deze scholen groot. Leesles op een lagere school in Cuba.
Ook in het beroepsonderwijs (bijvoorbeeld de opleidingen voor leerkrachten), het avondonderwijs aan volwassenen of in de jeugdbrigades (niet studerende jongeren boven 16 jaar, die militaire dienst kombineren met plattelandswerk en het volgen van kursussen) staat de verbinding tussen hoofd- en handarbeid steeds centraal. Het is een rode draad die door het hele opvoedings- en onderwijssysteem loopt, waarover Fidel Castro na de alfabetiseringscampagne zei: We geloven dat een kind dat opgroeit zonder te weten hoe een maiskolf groeit, hoe de suiker gemaakt wordt en hoe stoffen geweven worden, waar vlees, melk en andere levensmiddelen vandaan komen, dat dat kind iets essentieels mist in zijn opvoeding. Onze revolutie streeft er naar dat in de toekomst alle Cubanen zonder uitzondering zowel hoofd- als handarbeid verrichten. Iedere denker moet een arbeider en iedere arbeider een denker worden.Ga naar eind(4.) Wandplaat over het eerste leesboekje in een lagere school in Cuba.
Foto's: Peter van den Hoven. | |
De nieuwe mensTegen de achtergrond van twintig jaar alfabetisatie en onderwijsontwikkeling zoals die hierboven in zeer ruwe en onvolledige lijnen is geschetst, moet de huidige situatie op het gebied van de kinder- en jeugdliteratuur bezien worden. Het is onmogelijk dat er in zo'n korte tijd een rijke en gevarieerde kinder- en jeugdliteratuur kan ontstaan, en datgene dat wordt gepubliceerd draagt dan ook in veel gevallen de sporen van het verleden. De Cubaanse kinder- en jeugdliteratuur kampt met materiële en inhoudelijke problemen die weliswaar langzaamaan kleiner worden, maar nog altijd een stevig stempel drukken op de produktie en de konsumptie van kinderboeken. Wat betreft de materiële middelen is er ook al door de ekonomische blokkade, een konstant gebrek aan papier en dat maakt dat er lang niet zoveel kinderboeken kunnen worden gedrukt als eigenlijk noodzakelijk zou zijn. Wanneer er een nieuw kinder- of jeugdboek verschijnt en in grote stapels in de boekwinkels ligt is dat binnen een paar dagen uitverkocht. Daarbij komt nog dat de produktie van schoolboeken, zeker in het begin van de alfabetisatie maar ook nu nog, veel aandacht, energie en middelen vraagt. Cuba schrijft en drukt zijn schoolboeken nu zelf en dat kreeg in de eerste periode van de | |
[pagina 69]
| |
alfabetisatie absolute voorrang. Het aantal drukkerijen was in het begin minimaal, nu zijn er behoorlijk wat en dusdanig geoutilleerd dat ook veelkleurige prentenboeken zelf kunnen worden gedrukt. Wat dat betreft is men niet helemaal meer afhankelijk van boeken die - in het Spaans - vanuit de D.D.R. en de Sovjet Unie werden ingevoerd. Ook de inhoudelijke problemen zijn niet gering. In het verleden is de kinder- en jeugdliteratuur door de schrijvers niet serieus genomen; schrijven voor de jeugd vond men niet de moeite waard en niet behorend tot de literaire kunst. Het gevolg is dat er weinig kinderboekenschrijvers zijn op Cuba en dat zij die er mee beginnen op geen enkele traditie kunnen terugvallen. Pas in de laatste jaren wordt van overheidswege het schrijven voor de jeugd gestimuleerd. Ricardo García Pampín, schrijver voor kinderen en direkteur van Pionero het weekblad van de Cubaanse lagere schoolkinderen zegt daarover: We hadden geen schrijvers voor kinderen en je kan niemand door een dekreet of een wet verplichten te schrijven. Dat is een langzaam proces. Veel beginnende schrijvers kopiëerden de stijl, thema's en problematieken van de Europese klassieken! Ze nemen voorbeelden die niet van eigen bodem komen. Het is dan zaak hen te laten zien dat die al geschreven zijn voor Europese kinderen en dat ze niet herschreven hoeven te worden. In de oorspronkelijke versie worden ze hier ook uitgegeven zoals Alice in Wonderland en De Kleine Prins. Daar komt nog bij dat je moeilijk een beweging van schrijvers voor kinderen kon ontwikkelen omdat ze zo weinig mogelijkheden hadden om hun werk te publiceren.Ga naar eind(5.) Pampín geeft precies aan waar de grootste moeilijkheid ligt: schrijven vanuit de eigen kulturele traditie is een hele opgave als je tientallen jaren bent gekoloniseerd en de eigen kultuur is onderdrukt en gedeeltelijk uitgeroeid uit het bewustzijn van de mensen. Schrijven moet dan noodzakelijkerwijze een proces worden dat nauw verbonden is met het zeer direkte verleden, de opbouw van de revolutie en de toekomst van land en volk. Daar komt nog bij dat over de tijd van de Spaanse en Amerikaanse overheersing voor kinderen niet werd geschreven. Pampín: Het kind had alleen kontakt met zijn geschiedenis door middel van de schoolboeken. Nu proberen schrijvers mensen uit het verleden in hun leefwereld van toen te beschrijven, zonder te proberen een geschiedenisles te geven. We zijn nog helemaal bezig onze rijke geschiedenis te ontdekken. Veel schrijvers voelen zich individueel verantwoordelijk om een bijdrage te leveren aan de ontdekking van gebeurtenissen en helden uit ons verleden. Ik heb zelf een boekje geschreven, een gefantaseerd verhaal, dat gebaseerd is op de onafhankelijkheidsstrijd tegen de Spanjaarden. Welke factoren hebben me gemotiveerd om dit te schrijven? Ik kon alles schrijven wat ik wilde. De regels zijn erg eenvoudig en eerlijk; binnen de revolutie alles, tegen de revolutie niets. Hier heb ik geen enkel probleem mee. Waarom? Omdat ik me revolutionair voel. Ik zou niets willen schrijven dat de revolutie kwaad zou willen doen. Het is een zaak van mijn eigen geweten, want ik houd van de revolutie en ik wil erin werken. Dus als ik schrijf heb ik geen enkele tegenstelling met de revolutie. Waarom ik niet over het leven van kinderen nú schreef? Omdat ik me er niet toe in staat voelde, omdat ik niet weet waar te beginnen. Omdat ik geen eerdere voorbeelden heb. We moeten er zeker mee beginnen, maar het was ook belangrijk om over de onafhankelijkheidsoorlogen te schrijven. In bijeenkomsten over kinderliteratuur praten we hier ook over, maar dat levert nooit onmiddellijke resultaten op. Op zulke bijeenkomsten gebeurt eigenlijk hetzelfde als in het beroemde verhaal over de vergadering van de muizen. De muizen willen iets ondernemen tegen de kat die al zovelen van hen heeft verslonden. Ze konkluderen dat de kat een bel omgebonden moet worden. Wat echter ontbreekt is degene die dat gaat doen...Ga naar eind(6.) Cubaanse schrijvers voor de jeugd werden in het verleden niet in staat gesteld full-time te schrijven. Ze kombineerden het schrijven met lesgeven of een andere baan. De laatste jaren wordt er meer aandacht besteed aan de sociale positie van de schrijver zodat er zo min mogelijk financiële drempels zijn die hen het schrijven belemmeren.
Gente Nueva (de nieuwe mens) is de naam van de Cubaanse kinderboekenuitgeverij die gevestigd is in Havana. Ze werd opgericht in 1969. Voor die tijd - van 1963 tot 1968 - bestond de jeugduitgeverij als onderdeel van de Nationale Uitgeverij van Cuba en werd geleid door de schrijver en pedagoog Herminio Almendros. Gente Nueva had aanvankelijk te weinig ruimte en personeel om goed te kunnen funktioneren, maar is in de loop van de jaren uitgegroeid tot een fikse uitgeverij die in 1978 zo'n tweehonderd titels uitgaf in een oplage van tussen de vijfentwintig en dertigduizend exemplaren. De meeste titels zijn prentenboeken, verhalen- en poëziebundels, romans en sprookjesboeken. Sommige boeken die bekroond zijn met een prijs halen een oplage van zo'n honderdduizend. Gente Nueva weet zich, net als alle andere uitgeverijen, gebonden aan de algemene richtlijnen van de Communistische Partij voor wat betreft het publiceren van boeken, maar ze heeft een grote mate van vrijheid bij het initiëren van nieuwe uitgaven die bijvoorbeeld op een of andere manier aansluiten bij bepaalde gebeurtenissen uit het verleden van Cuba. De uitgeverij stimuleert auteurs en illustratoren voor kinderen te gaan werken en vraagt hen manuskripten en recent tekenwerk op te sturen. De uitgaven die worden gedaan richten zich op drie leeftijdsgroepen: de eerste is tot ongeveer zes jaar, dan de lagere schoolleeftijd tot twaalf jaar en daarna de leeftijd van dertien tot zeventien jaar. Voor alle leeftijdsgroepen gaat het vooral om twee kategorieën boeken: historische, die het eigen verleden van het Cubaanse volk tot onderwerp hebben, en literair-sociale, klassieke werken uit de jeugdliteratuur en nieuwe fantasie- zowel als realiteitsverhalen waarbij het sociale aspekt een belangrijke rol speelt. Tot nu toe is Gente Nueva afhankelijk van gelden van de staat, maar de verwachting is, ook al door de enorme expansie die de uitgeverij de laatste jaren doormaakt, dat zij binnen enkele jaren op eigen financiële kracht kan draaien.Ga naar eind(7.) In december 1972 werd in Havana het Eerste Nationale Forum over Kinder- en Jeugdliteratuur gehouden onder auspiciën van het Ministerie van Onderwijs en Kultuur. Dit Forum was de eerste belangrijke gebeurtenis op het gebied van de kinder- en jeugdliteratuur, na het Eerste Nationale Kongres van Onderwijs en Kultuur in 1971. Doel van het Forum was van gedachten te wisselen over de problemen op het gebied van de jeugdliteratuur en zo een eerste aanzet te geven tot een toekomstig officieel beleid. Op initiatief van het Forum werd begin 1973 door het Ministerie van Onderwijs de Permanente Raadgevende Groep voor Kinder- en Jeugdliteratuur opgericht die een drietal belangrijke taken kreeg toebedeeld. In de eerste plaats zou zij werkplannen moeten ontwikkelen teneinde een diepgaande studie mogelijk | |
[pagina 70]
| |
te maken van de kinder- en jeugdliteratuur. Het materiaal dat onder andere op het Forum was gebruikt zou daarvoor als uitgangspunt kunnen dienen. Daarnaast zou de Raadgevende Groep het Nationale Departement van Schoolbibliotheken moeten assisteren bij de selektie en uitgave van leesmateriaal dat geschikt is voor de verschillende leeftijdsgroepen en schoolniveaus. En tenslotte zouden er voorstellen gedaan moeten worden om te komen tot een oplossing van de vele problemen die er zijn op het gebied van de kinder- en jeugdliteratuur. Hoekje in de Nationale Bibliotheek in Havana.
Een van de eerste stappen die de Raadgevende Groep ondernam was het opnemen van het genre kinder- en jeugdliteratuur bij de verdeling van de jaarlijkse literaire prijzen. Vanaf 1972 bestond er maar één prijs: La Edad de Oro (De gouden tijd, genoemd naar het tijdschrift van José Martí) georganiseerd door de Cubaanse Pioniers Organisatie en de Nationale Kultuur Raad. Nu zijn er veel meer zoals bijvoorbeeld: Ismaelillo, de proza en poëzie-prijs van de Unie van Schrijvers en Kunstenaars UNEAC, of de jeugdboekenprijs van Casa de las Américas. Er zijn twee theoretische en literair-kritische werken over kinderliteratuur, geschreven door Cubanen. Het eerste is De Gouden Eeuw en ideeën over kinderliteratuur door Herminio Almendros, een boek dat dateert van 1956, van vóór de revolutie dus, maar door Gente Nueva naar aanleiding van het Forum in 1972 opnieuw uitgegeven. Almendros heeft eveneens een aantal kinderboeken geschreven en was tot aan zijn dood in 1974 lid van de Raadgevende Groep. Almendros gaat ervan uit dat het kind een produkt is van zijn sociale omgeving en daaraan wordt het idee gekoppeld dat de literatuur een realistisch beeld moet geven van het kind en de maatschappij, ‘opdat het kind zich geen vals of absurd idee daarvan vormt’. Op grond van deze stelling verwerpt hij de traditionele literatuur van de kapitalistische landen, waarin geen politieke, religieuze of sociale kwesties aan bod komen. Hij verzet zich met name tegen sprookjes, mythen en verhalen over voorbeeldige kinderen, omdat daar figuren en wereldbeelden in voorkomen die geen relatie hebben met de werkelijkheid. Volgens het voorbeeld van Martí geeft hij de voorkeur aan historische en geografische informatie, en verhalen over opzienbarende ontwikkelingen in onze tijd, bijvoorbeeld de ruimtevaart. Als vergelijkbaar materiaal uit het verleden noemt hij bijvoorbeeld Jules Verne. Verteluurtje in de Nationale Bibliotheek in Havana.
Foto's: Kathinka van Dorp. Het tweede theoretische en literair-kritische werk is van Alga Marina Elizagaray: En Torno a la Literatura Infantil (Over Kinderliteratuur), waarmee ze in 1974 de essay-prijs van de UNEAC won. Elizagaray werd in 1964 benoemd tot directrice van de afdeling literatuur van de Nationale Kultuur Raad en in 1967 werd ze directrice van de Jeugdafdeling van de Nationale Bibliotheek in Havana. Ze heeft artikelen gepubliceerd over kinderliteratuur en maakt sinds 1973 deel uit van de Raadgevende Groep. Elizagaray baseert zich meer op de psychologie, die het kind bekijkt in de eigen kinderwereld. Zoals dat ook bij ons voorkomt verdeelt ze de kinderen in leeftijdsgroepen en bepaald op grond daarvan wat geschikte literatuur voor ze is, een standpunt dat in de kritische theorie van de jeugdliteratuur van de laatste jaren in West-Europa van de nodige vraagtekens is voorzien. Ze onderscheidt een ritmische leeftijd van twee tot vier jaar, waarin bij uitstek rijmpjes, versjes en verhaaltjes geschikt zijn en ritmiek en klank een belangrijke rol spelen; daarna een fantasie-leeftijd van vier tot acht jaar, waarin vooral de sprookjes centraal staan; en na de heldenleeftijd, van acht tot twaalf jaar, waarin kinderen rijp zijn voor biografieën van nationale en universele helden uit heden en verleden, komt dan tenslotte wat zij noemt de romantische leeftijd, vanaf ongeveer twaalf jaar, waarin de kinderen gekonfronteerd kunnen worden met de werken uit de wereldliteratuur, de nationale geschiedenis, de lyrische poëzie, biografieën van grote denkers, kunstenaars en wetenschappers. Een tamelijk klassieke onderscheiding, gebaseerd op de traditionele ontwikkelingspsychologie. Overigens wil ze wel binnen het bovenstaand schema ‘ideologische elementen | |
[pagina 71]
| |
van de nieuwe historische etappe die Cuba nu doormaakt’ invoeren en een aantal ‘principes van de socialistische moraal’ worden zeer aangeprezen. Het gaat hierbij om: liefde voor werk en studie, nationalistische en internationalistische gevoelens, belangstelling voor de nationale geschiedenis, respekt voor alle groepen van de Cubaanse samenleving en het genieten van schoonheid en zoeken naar recht.
In de doktoraalskriptie La Literatura Infantil en CubaGa naar eind(8.) van Marjo Eurlings en Margriet Welling-Slootmaekers - waarop het bovenstaande voor een groot gedeelte is gebaseerd - konkluderen de schrijfsters na een analyse van een aantal kinderboeken verschenen tussen 1971 en 1976 dat wat betreft de twee genoemde theoretici de kinder- en jeugdliteratuur niet zozeer overeenkomt met wat Almendros voor ogen heeft, maar meer tegemoet komt aan de ideeën van Elizagaray. De meeste verhalen blijken fantastische elementen te bevatten, weinig realistisch te zijn en niet te refereren aan politieke of sociale onderwerpen. Wel komt veel voor dat gewezen wordt op de verbeteringen die de revolutie heeft gebracht, maar de konkrete werkelijkheid van kinderen thuis en op school blijft (nog) buiten beschouwing. De fantasie en de principes van de socialistische moraal blijken een grote rol te spelen. Al met al vonden wij de geanalyseerde literatuur nogal moralistisch en het viel ons op dat de verhouding manvrouw vrij traditioneel is in de verhalen. Op een enkele strijdbare moeder na hebben de vrouwen vrouwelijke taken en beroepen, zoals moeder zijn, verpleegster, onderwijzeres (en dan wordt er over een evt. gezin niet gerept). Arts, arbeider, soldaat blijkt voor de mannen weggelegd en hun aandeel in de opvoeding van de kinderen beperkt zich tot het kopen van kadootjes en het geven van informatie en raad en het kritisch zijn. Wat we als heel positief ervaren hebben is dat geluk niet aan rijkdom wordt gekoppeld, zoals hier vaak gebeurt, maar meer aan goede menselijke verhoudingen. De houding ten opzichte van andere rassen bijvoorbeeld is dan ook erg positief. In de relaties tussen kinderen (en ouderen) ligt de nadruk altijd op samenwerking en kollektiviteit en niet op wedijver en individualisme. Over de verhouding man-vrouw in de kinder- en jeugdliteratuur zegt Elizagaray: De afgelopen jaren hebben we ons zorgen gemaakt over het seksisme in de kinder- en jeugdliteratuur. Cuba heeft wat dat betreft een traditie die niet onderdoet voor andere Latijns-Amerikaanse landen: de man trok er op uit naar zijn werk en de vrouw bleef thuis bij de kinderen. Nu is er veel aan het veranderen. Cubaanse vrouwen maken deel uit van het leger, werken in fabrieken, kantoren en op boerderijen. In feite hebben ze, wat betreft werk, evenveel kansen als mannen. Deze sociale veranderingen beginnen nu vruchten af te werpen op het kulturele vlak, ingezonderd het gebied van de kinder- en jeugdliteratuur.Ga naar eind(9.) | |
Ik schrijf verhalenIk ontmoet Alga Marina Elizagaray op 23 december 1978 in Havana in de Nationale Bibliotheek José Martí, als lid van een onderwijsgroep die een twee weken durende reis door Cuba maakt, georganiseerd door VenceremosGa naar eind(10.). Ze ontvangt ons in de Jeugdafdeling en legt het een en ander aan ons uit over jeugdliteratuur en bibliotheekwerk op Cuba. De Nationale Bibliotheek José Martí dateert van vlak voor de revolutie; het is een imposant gebouw aan het Plein van de Revolutie, midden in Havana. In december 1959 kreeg de bibliotheek een jeugdafdeling en enkele jaren later, in 1963, kwam daar de afdeling Literatuur en Verhalen voor Kinderen bij. Beide afdelingen zijn later samengevoegd. De jeugdafdeling heeft gedurende enkele jaren onder leiding gestaan van de dichter Eliseo Diego, die een belangrijk aandeel had in de ontwikkeling van de voorleeskunst en het verteluurtje in de openbare bibliotheken. Hij startte twee series publikaties op dit gebied: Teksten voor vertellers (sters) en Theorie en praktijk van de kunst van het vertellenGa naar eind(11.). Deze boekjes worden in alle kinderafdelingen van bibliotheken gebruikt. Alga Marina Elizagaray: Er wordt voor verschillende leeftijdsgroepen voorgelezen en verteld. We hebben daarvoor een aparte ruimte hier in de bibliotheek die we enigszins kunnen verduisteren. De kinderen gaan op de grond rondom de vertelster zitten. Achter de vertelster is een blanke muur, waarop de kinderen tijdens het luisteren als het ware hun eigen beelden en fantasieën kunnen projekteren. Op die manier stimuleren wij de fantasie en het taalgebruik en houden we de traditie van de orale literatuur levend. De kinderen kunnen zich op die manier beter inleven in de verhalen, die vrijwel nooit worden voorgelezen, maar bijna altijd in de eigen woorden van diegene die vertelt worden uitgesproken. Het kan ook zijn dat daarbij funktionele muziek wordt gebruikt. Vertellingen hebben een grote traditie op Cuba en in de andere landen van Latijns-Amerika, immers, waar mensen niet kunnen lezen en schrijven, vertellen ze elkaar verhalen over de dingen van vroeger of wat ze zelf hebben meegemaakt. We proberen die vertelkunst in ere te houden en ook na de uitroeiing van het analfabetisme voort te zetten voor de kinderen. In deze voorlees- of vertelruimte worden trouwens ook gesprekken georganiseerd over gelezen boeken, of films vertoond die we naar aanleiding van een bepaald boek hebben uitgekozen. Veel films zijn er niet, maar we proberen zoveel mogelijk de raakvlakken tussen literatuur en film zichtbaar te maken voor kinderen. Film kan leuk zijn, ontspannend, louter voor vermaak, maar het gaat ons er vooral om een kritische instelling te ontwikkelen ten opzichte van het getoonde, bijvoorbeeld Amerikaanse tekenfilms die we zo nu en dan wel eens draaien. Kenmerkend voor de Nationale Bibliotheek, en dat geldt eigenlijk voor alle jeugdafdelingen van bibliotheken over heel Cuba, is dat er veel voor en met de kinderen wordt gedaan. Je kunt er natuurlijk gewoon een boek lenen en dan naar huis gaan, maar veel leuker is het om ook deel te nemen aan de vele aktiviteiten die er voor verschillende leeftijdsgroepen worden georganiseerd. Jonge kinderen van zo'n vier jaar tot en met de tweede klas lagere school vinden er een kleine aparte afdeling waar ze boeken kunnen vinden met veel plaatjes en weinig tekst, waar veel in te zien valt. De boeken zijn zo geselekteerd dat ze interesse in lezen opwekken en voor deze leeftijdsgroep is het verteluurtje naar aanleiding van een van de boeken uit de afdeling heel belangrijk en stimulerend. Kinderen die iets ouder zijn kunnen terecht in een andere afdeling waar de boeken naar thema zijn geordend. Daar is ook altijd iemand aanwezig om de kinderen te helpen een boek uit te zoeken. Gewerkt wordt er ook aan de opbouw van een informateek; een systeem van knipsels uit kranten en tijdschriften, alfabetisch naar onderwerp ge- | |
[pagina 72]
| |
rangschikt. Wanneer kinderen iets voor school moeten maken, een bepaald werkstuk bijvoorbeeld, kunnen ze hier terecht. In de Nationale Bibliotheek is een zaal - hoewel niet erg groot zodat af en toe gebruik gemaakt moet worden van de lange marmeren gangen - waar kinderen kunnen tekenen en schilderen. De verbinding tussen literatuur en beeldende kunst wordt door Alga Marina Elizagaray van groot belang geacht. Naar aanleiding van wat de kinderen in een boek gelezen hebben, een thema dat ze hebben bestudeerd of een persoon over wie ze informatie hebben opgezocht, kunnen ze in groepen, ingedeeld naar leeftijd, tekenen en schilderen. Er zijn docenten beeldende vorming die hen daarbij helpen en suggesties doen voor vorm- en kleurproblemen. Deze groepen bestaan meestal uit zo'n vijftien kinderen, die samen een bepaald onderwerp kiezen. Eerst praten ze samen over het bestudeerde onderwerp en daarbij is de rol van de docent louter stimulerend en motiverend. Tenslotte maken ze tekeningen en schilderijen over het onderwerp, die we zoveel mogelijk proberen uit te stallen in de vitrines in de gangen. Soms wordt er gelezen en getekend rondom een klein projektje, zoals onlangs de Cubaanse Schilders. Eerst bestudeerden de kinderen de levensbeschrijvingen van de kunstenaars, praatten er met elkaar over en maakten toen hun eigen interpretatie van een aantal door hen uitgekozen schilderijen. Daarbij gaat het geenszins om imitatie, maar om de stimulering en aktivering van de fantasie en de verbeelding. Uiteindelijk gaat het er niet om mooie tekeningen of schilderijen te krijgen, maar om het effekt op het lezen. We zijn in eerste instantie een bibliotheek en geen werkplaats voor beeldende vorming, maar we vinden de kombinatie wel heel belangrijk. Alga Marina Elizagaray is nauw betrokken bij de belangrijkste aktiviteit van de Nationale Bibliotheek voor kinderen: de literaire werkplaats, waaraan ze op vrijwillige basis kunnen deelnemen. Daarin wordt gelezen met kommentaar, en gezamenlijk geprobeerd om een verhaal of een gedicht te analyseren: wat is de struktuur van een verhaal, wat is de funktie van bepaalde literaire beelden, welke mogelijkheden voor interpretatie zijn er, enzovoorts. Uiteindelijk gaat het erom dat kinderen door zo met elkaar te praten er toe komen zelf verhalen en gedichten te gaan schrijven, waarbij ze letten op de introduktie, de plot van het verhaal, de spanningslijn, de fantasie, de dialoog, de beschrijvingen en de afloop. Kinderen schrijven in deze literaire werkplaats meestal naar aanleiding van thema's die ze zelf kiezen, individueel of gezamenlijk dat staat vrij, en het gaat er daarbij weer niet om bestaande literatuur te kopiëren, maar om de ontwikkeling van eigen stijl, eigen fantasie en een groter zelfvertrouwen wat betreft het schrijven te stimuleren. Elk jaar wordt er een nationale wedstrijd gehouden onder de titel kinderen schrijven voor kinderen. Iedereen in het land wordt opgeroepen daaraan mee te doen. De literaire werkplaatsen kunnen daarbij een rol vervullen, maar dat hoeft niet. Wanneer je met jonge kinderen werkt of pas met een groep begonnen bent, dan is het element van kompetitie geen goed uitgangspunt om ze verhalen en gedichten te laten schrijven. Ze moeten eerst zelf het idee hebben dat ze het een beetje kunnen. In die beginfase moet je ook nog heel weinig onderscheid maken naar thema en vorm, maar vooral individueel stimuleren en aktiveren en zo nu en dan suggesties doen. Vanuit de jeugdafdeling van de Nationale Bibliotheek in Havana is in 1972 een initiatief opgezet naar aanleiding van de twintigste verjaardag van de aanval op de Moncada Kazerne, waarbij kinderen tussen vier en twaalf jaar in tekst en vooral in beeld die geschiedenis voor andere kinderen vertellen. Asi vemos el Moncada (Zo zien wij de Moncada)Ga naar eind(13.) heet het en het vertelt in verschillende hoofdstukken over bijvoorbeeld José Martí, de geestelijke maker van de aanval op de Moncada, over de voorbereidingen en de aanval zelf: Ze vielen de Moncada aan op 26 juli 1953 's avonds om half zes en nu is het een school. In het laatste hoofdstuk is de Moncada-kazerne dan ook veranderd in een school en nemen kinderen bezit van het gebouw. De grote kleurentekeningen zijn schitterend en vaak vol verrassende details, die historisch overigens lang niet altijd kloppen. Maar dat is van minder belang. Het is een getekende geschiedenis van kinderen voor kinderen om te lezen en te kijken, op school, in de bibliotheek of thuis. Kinder- en jeugdliteratuur op Cuba is niet alleen vóór kinderen, maar ook vàn kinderen, ook al verkeerd ze in beide opzichten nog volop in een ontwikkelingsfase.Ga naar eind(14.) | |
[pagina 73]
| |
|