Bzzlletin. Jaargang 8
(1979-1980)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
W.A.-man
| |
[pagina 13]
| |
Meyrinx kennen. Diens zelfverzekerdheid en doorzettingsvermogen wekken bewondering bij hem op. Meyrinx, een mislukte middenstander, is het proto-type van de fascist. Hij introduceert de nationaal-socialistische theorieën, waarin Frans zijn onlust- en haatgevoelens kwijt kan. Zo komt hij in contact met de N.S.B. en haar afdelingsleiders Sluys en Vogel. De N.S.B. geeft Frans zekerheden. In de sfeer van kameraadschap vindt hij een compensatie voor zijn minderwaardigheidsgevoelens. Na zijn toetreden tot de W.A. versterkt het dragen van het uniform, vooral de laarzen, zijn ego. Hij sublimeert zijn erotische fantasieën in het militaristisch machtsvertoon. En toch blijft hij ondanks dit alles een eenling. Van mensen als Sluys en Vogel voelt hij zich de mindere; op de W.A.-leden, die hem aan de Jordaners herinneren, kijkt hij neer. Later doet de sarcastische Vogel Frans' wereld ineenstorten door een onbarmhartige analyse te geven van de N.S.B. Hij ontmaskert het nationaal-socialisme als een leer van rancune. Frans ligt vanaf dat moment totaal met zichzelf overhoop en twijfelt aan alles. ‘Al de beweringen die hij zelf tot nog toe had willen geloven en die hij mee had verspreid, kwamen hem bij vlaagjes voor als de verdoezeling van iets dat men terecht in en buiten Europa vreesde (...)’. (p. 61). Steeds meer realiseert hij zich het ongelijk van Duitsland en het nationaal-socialisme, maar hij heeft geen kracht om zich los te maken van de N.S.B. Vol angst en onzekerheid wacht hij op de dingen die komen gaan. Met de inval van Duitsland in Nederland worden zijn angstige voorgevoelens bewaarheid. Tegen zijn zin doet hij mee aan de sabotagepogingen van de W.A., die voor hem een grote, bange nachtmerrie worden. Zijn laatste restje zelfvertrouwen verdwijnt tijdens de angstige vlucht na de sabotagedaden. Frans is tot niets meer in staat, wezenloos laat hij zich door anderen meeslepen. Als hij, mislukt als W.A.-man en vernederd door de andere W.A.-leden, na de capitulatie van Nederland, terugkeert naar zijn ouders, realiseert hij zich ook mislukt te zijn als mens. Het besef een verrader te zijn doet hem walgen van zichzelf. Uit het voorafgaande wordt duidelijk wat Theun de Vries met deze novelle heeft willen zeggen. Door de analyse van de figuur Frans Dijkgraaf en van de sociaal-economische omstandigheden waaronder het gezin Dijkgraaf leeft, geeft hij een verklaring voor het feit dat Frans zich tot fascistische ideeën aangetrokken voelt. Hiermee legt hij een duidelijk verband tussen de crisis en het fascisme. Welk oordeel er over het fascisme gegeven wordt, blijkt als we bekijken vanuit welk gezichtspunt er verteld wordt. Iets wat trouwens niet altijd even ondubbelzinnig vast te stellen is. Een belangrijk aandeel in het analyserend karakter van de novelle blijken dan die passages te hebben die buiten de personages om direct een oorzaak of interpretatie geven, vaak vergezeld van een (negatief) commentaar. Enkele voorbeelden daarvan zijn: ‘Hij wist zelf niet dat het uit verveling was’. (p. 13). ‘(...) kleine loeders, over wier uiterlijk en optreden men al breeduit het woord hoer schrijven kon, hoewel hij noch zijzelf die voorbeschikking rieden’. (p. 28). En op p. 53: (...) (haar tomeloosheid was honderd maal echter en warmer dan zijn heftigheid, die veel meer de genadeloosheid van een bezitter was) (...) Voor de rest droomde Frans zijn geslachtsdromen al lang niet meer; alles wat gemoeid was geweest met benen en meisjes en dolle verbeeldingen, werd verdrongen door de koude hoogmoed die met laarzen en zwarte helmen te maken had en die Frans voor tucht versleet. Daarnaast wordt er veel vanuit Frans, als enig personage, verteld. Soms met een letterlijke weergave van zijn gedachten: Sinds Frans het wist, waren zijn twijfel en wantrouwen aan het goed recht van die beweging verdwenen. Je kon bijvoorbeeld van Meyrinx zeggen wat je wou... hij mocht in zaken tegenslag gehad hebben; hij was al met al een vent die zich niet klein liet krijgen, iemand die de fut erin hield. (p. 38). Veel passages zijn neutraal: gebeurtenissen worden alleen gesignaleerd (hoewel soms ook causaal met elkaar in verband gebracht). Het neutrale kan echter veel van z'n objectiviteit verliezen doordat de woordkeuze van Frans (p. 8: smerissen, p. 65: paardegebit, vgl. p. 26) of een enkel adjectief, gekleurd door de mening van de commentator (p. 27: leugenachtige journalistiek) binnendringt. Vooral d.m.v. deze vertelwijze wordt duidelijk, dat het fascisme tenslotte toch afgekeurd wordt. Een aantal beschrijvingen geeft impliciet een sombere sfeer door. Goede voorbeelden daarvan zijn de beschrijvingen van de Jordaan (p. 7), van Frans' uiterlijk (p. 8 en p. 22) en van het huis (p. 9): ze laten de lezer achter met een gevoel van doffe ellende. Deze verteltechniek heeft een grote overtuigingskracht. Er wordt niet veroordeeld, maar er worden oorzaken van Frans' situatie gegeven, waardoor zijn gedrag begrijpelijk wordt. Het gedeeltelijk vertellen vanuit Frans' gezichtspunt geeft de lezer een kans zich in diens wereld in te leven. Wat niet wegneemt, dat het (versluierde) commentaar uiteindelijk toch laat zien, dat het fascisme een verwerpelijke zaak is. Indirect wordt er in het verhaal zelfs op een andere oplossing voor de problemen gewezen. Vogels mening over de nationaal-socialistische beweging, en vooral over de rol van de communisten, wordt namelijk als ‘het’ inzicht gepresenteerd: Kijk hier, jongen, wij nationaal-socialisten zijn niet anders dan wild geworden kleinburgers, die zich met het afval van het plebejerdom moeten verbinden om stand te houden... Wij vechten voor een verloren zaak, en er is niets heroïsch aan, want de zaak is nog triest en karakterloos ook... Je weet net zo goed als ik dat een echte arbeider ons de rug toedraait. Hij voelt immers met zijn klomp dat alleen zijn klasse het kapitalisme en de rotzooi kan afschaffen, en dat alleen, Frans, omdat de arbeiders er iets beters voor in de plaats hebben te stellen, kortom: omdat ze historisch aan bod zijn... (p. 58-59). Eigenlijk is dus het communisme het enige alternatief.
Om de relatie tussen de gegevens uit de novelle en de historische werkelijkheid precies vast te stellen zullen we nu het beeld van het Jordaanoproer, de fascisten, de N.S.B. en de W.A. uit het verhaal vergelijken met de ‘objectieve’ gebeurtenissen in de periode van ± 1934-1940.Ga naar eind2. Ook de invloed van de sociaal-economische crisis zal hierbij ter sprake komen. Beishuizen en Werkman (p. 142 e.v.)Ga naar eind3. geven een beschrijving van het Jordaanoproer die overeenkomt met die in W.A.-man (p. 15 e.v.). De rellen begonnen min of meer op een protestvergadering tegen de steunverlaging in zaal De Harmonie aan de Rozengracht, georganiseerd door het Werklozen Strijdcomité, een communistische mantelorganisatie. Wat de fascisten betreft, kunnen we ons afvragen of het milieu van Frans tekenend is voor diegenen die zich in de jaren '30 aangetrokken voelden tot het rascisme (nationaal- | |
[pagina 14]
| |
socialisme). Frans komt uit de kleine middenstand, die het zwaar heeft vanwege de crisis. Hij (mèt de middenstandsvereniging) haat de grote winkelconcerns en de werkloze arbeiders, die van de steun leven (p. 29 en p. 25). Hij verfoeit de rode proletariërs. Inderdaad, zoals ook Romein in 1938 al aangafGa naar eind4., brachten de slechte economische omstandigheden mensen uit wrok over hun eigen ellendige toestand tot het aanhangen van fascistische denkbeelden, met de hoop dat een sterke leider de situatie zou verbeteren of om moreel beter gewapend hun uitzichtloze bestaan aan te kunnen. De geweldsverheerlijking van het fascisme was vaak een extra stimulans. Aangesproken door het fascisme voelden zich vooral: delen van de bourgeoisie, vele kleinburgers uit de middenklassen (boeren, stedelijke middenstand en intellectuelen en arbeiders die oorspronkelijk uit deze milieus kwamen) en kleinburgers die door de crisis op een lagere trede van de maatschappelijke ladder beland waren. Meestal waren ze niet godsdienstig en onkerkelijk. De kleine burgerij voelde zich door de ontwikkeling van het moderne kapitalisme in een zeer moeilijke en bedreigde positie tussen het grootkapitaal en de arbeiders in gebracht. Zij was daarom anti-kapitalistisch en anti-proletarisch, en stelde haar hoop op een sterke staat, die de strijd tussen arbeid en kapitaal zou bedwingen. Kortom: Het milieu van Frans is een goed voorbeeld van het milieu van hen die zich in de jaren '30 tot het fascisme wendden. Frans hoort het woord N.S.B. voor het eerst uit de mond van de vader van Trudi en leest erover in de krant: ‘(...) hij kreeg de indruk dat haar leden een soort dwarsdrijvers waren, die gemeenteraadsvergaderingen in de war stuurden en kloppartijen met de politie uitlokten en de diepste verachting hadden voor de Tweede Kamer (...)’. (p. 33). Hij ervaart echter, dat veel opvattingen van de N.S.B. lijken op die van de middenstandsvereniging en Meyrinx vertelt hem wat er gebeurt als de N.S.B. de macht eenmaal heeft: (...) het zou uit zijn met de politieke zwendelaars van links en rechts, met de invloed van de zwartrokken en rabbijnen, met de beursjoden en de margarinejoden en de marxistische joden; want had Frans er wel eens op gelet dat de joden niet alleen de beurs en het zakenleven in hun klauwen hadden, maar ook de eenvoudige, rechtschapen arbeider met hun propaganda verpestten? Karl Marx - Frans begon die naam meer en meer te vernemen, en hij had een onduidelijke voorstelling van een boosaardig manneke met een fez, die tussen stapels boeken zat en de bladzijden met lange kromme grijpvingers omsloeg - was immers een jood, en hij had de klassenstrijd uitgevonden. Maar zo zat het niet! Het ging in de wereld om de rassenstrijd: de joden moesten eruit, dat was het begin van de zuivering... Duitsland, hoor je, Dijkgraaf? Duitsland doet het, Duitsland geeft het grote voorbeeld. (p. 40) Frans stemt met het laatste in en ziet redding: Nee, Amsterdam zou niet worden vergeten; er zou een eind komen aan de onbeschaamde broodroof, die de grote concerns de kleine zwoegende winkelier aandeden, en het brooddronken rapalje van de Jordaan zou gedrild worden tot zwijgzaamheid en het bukken onder de tucht van een nieuwe orde. (p. 40-41) Kranten en brochures beïnvloeden Frans verder. De joden zijn de vijanden van de mensheid: ‘Zij offerden kinderen op hun geheimzinnige bloedbijeenkomsten, zij verkrachtten christenvrouwen en meisjes en vergiftigden zodoende het ras der niet-joden.’ (p. 42) Frans betrekt dit ijverig op zijn eigen situatie en concludeert genoeg te weten: De joden moesten verdwijnen, zoals de kletskousen van de Tweede Kamer, die het land met hun veertig-partijenstelsel in de verdeeldheid storten en het volk aldus aan de groot-kapitalisten en rode volksmenners en warenhuisexploitanten uitleverden. (p. 42) Deze citaten geven precies de drie hoogtepunten waarop de ideologie van de N.S.B. aan het eind van de jaren '30 o.i.v. het Duitse nazisme gebaseerd was: het anti-democratisch leidersbeginsel, de volkse theorieën van bloed en bodem, en het anti-semitisme. De democratie (het liberalisme) werd door de N.S.B. aansprakelijk gesteld voor de (crisis-)ellende en de opkomst van het marxisme. Een krachtig staatsbestuur moest met behulp van orde en tucht de toestand weer ten goede keren. N.S.B.-leider Mussert gebruikte de vrees voor de socialisten en communisten bij de kleinburgers om hen voor zijn opvattingen te winnen: Mussert of Moskou! De ontwikkelingen in Duitsland onder Hitler werden als positief gezien. De N.S.B.-propaganda was eind dertiger jaren vol jodenhaat. De joden hadden, volgens de N.S.B., alle belangrijke posities in handel, industrie, landbouw, pers en politiek. Zij hadden het gedaan: marxisme en kapitalisme werden joods genoemd. Maar bovenal werden in de beschouwingen over de buitenlandse politiek de joden van oorlogsophitsing tegen Duitsland beticht. De artikelen in het Duitse blad Der Stürmer (W.A.-man, p. 41) behoren wel tot de meest grove voorbeelden van allerlei beschuldigingen aan het adres van de joden.Ga naar eind5. Theun de Vries heeft van de N.S.B. in W.A.-man een beeld geschetst, dat volledig met de werkelijkheid overeenkomt. Dit geldt ook voor zijn beschrijving van de W.A.. Op voorstel van Vogel treedt Frans toe tot een van de weerafdelingen. Al daarvoor komt de W.A. in de novelle ter sprake: Het scheen ook dat de NSB'ers, als zij onder elkaar waren, uniformen droegen, en soms belegden zij vergaderingen waarin mannen in een zwart hemd met koppelriemen en laarzen hun sprekers beschermden; dat stond allemaal in de krant. Het scheen helemaal niet naar de zin van de regering te zijn, want er was een uniformverbod afgekondigd, en nadien las Frans keer op keer van NSB'ers, die een bekeuring gekregen hadden voor het dragen van het zwarte hemd en die laarzen. (p. 33-34) Frans bezoekt voortaan drie tot vier avonden per week de bijeenkomsten van de W.A. in het vendelhuis, waar ze zich oefenen in straatvechtmethoden. In de W.A. leeft sterk het idee van ‘de straat opgaan’ (wat Frans meteen associeert met ‘de dag der afrekeningen’, p. 48). Als de Duitsers Nederland aanvallen gaan ze sabotagedaden plegen, terwijl andere N.S.B.-ers al worden opgepakt. De novelle speelt hoofdzakelijk in de tijd dat de W.A. wettelijk verboden was. Het optreden van de leden had weerstanden opgeroepen en het dragen van uniformen in het openbaar werd strafbaar op 18 september 1935. Enkele maanden daarna ontbond Mussert de W.A., die toen bijna vier jaar bestond, net voor de Wet op de Weercorpsen in januari 1936 in werking trad. Dit was het officiële einde van de (eerste) W.A.. In de praktijk maakte het allemaal weinig uit: de leden werden opgenomen in de Groepen van de N.S.B. en de weerafdelingen bleven als zodanig voortbestaan. Er werd openlijk een nieuwe W.A. opgericht op 15 mei 1940. De W.A. had een semi-militair karakter met een zeer gedifferentieerd rangenstelsel. Dit, samen met uniformen en andere uiterlijkheden, moest de leden ervan overruigen, dat het een | |
[pagina 15]
| |
indrukwekkende zaak was lid te zijn van een weerafdeling. Men hield zich o.a. bezig met exercities, sport, colportage, ordediensten en propagandistische activiteiten. Het doel was de jongere N.S.B.-leden orde en tucht bij te brengen en de weerbaarheid van de Beweging te vergroten. De W.A. was bij uitstek de verdedigster van de politiek van Mussert (die opvallend genoeg nauwelijks in de novelle genoemd wordt). De leden meenden zich hiermee verdienstelijk te maken voor Nederland: ze hadden als leuze ‘Alles voor het Vaderland’. Ondanks de strenge organisatie ontbrak er vaak de nodige discipline binnen de afdelingen. Niet verbazend dat vooral in de beginjaren het optreden van de colporteurs van het N.S.B.-blad Volk en Vaderland veelvuldig leidde tot vechtpartijen en relletjes, uitgelokt door de N.S.B.-ers. De N.S.B. zelf betitelde deze zaken als ‘rode terreur’. In werkelijkheid waren zíj́ het, die vooral na mei 1940, een ware straatterreur uitoefenden (vgl. hun optreden bij de Februaristaking in 1941). Wat de meidagen zelf aangaat: de N.S.B.-ers hielpen de Duitsers niet op grote schaal, maar wel individueel (spionage en sabotage). Tot zover het verband tussen de gebeurtenissen in de novelle en die in de werkelijkheid. Het is opmerkelijk, dat Theun de Vries al in 1943 een knappe sociaal-psychologische analyse maakte van het type mens dat ontvankelijk was voor fascistische ideeën. Als we de resultaten van het onderzoek naar relaties tussen persoonlijkheidsstructuur en ideologieën bekijken die Adorno e.a. in 1950 publiceerdenGa naar eind6., valt op hoeveel van de persoonlijkheidskenmerken van potentiële fascisten reeds in W.A.-man verwerkt zijn. In de novelle vinden we de volgende van de persoonlijkheidsvariabelen die in het onderzoek van Adorno worden genoemd, terug: conventionaliteit (Frans' fatsoensnormen), autoritaire onderworpenheid (Frans' opzien tegen gezagsdragers, vooral binnen de N.S.B.), autoritaire agressie (Frans' haat tegen arbeiders, joden en kapitalisten), pseudo-mannelijkheid (in zijn relatie met Trudi), stereotypie (het beeld van ‘de Joden’, dat Frans overneemt van Meyrinx) en neiging tot projectie (Frans' ideeën over b.v. de sexuele uitspattingen van joden). Uit hetzelfde onderzoek blijkt, dat een negatieve instelling tegenover groepen die niet tot de eigen klasse behoren (m.n. minderheidsgroepen) in relatief veel gevallen voorkomt bij mensen die door hun ouders vaak streng werden gestraft en alleen warmte en liefde ontvingen, als ze het door hun ouders gewenste gedrag vertoonden. Dit patroon is zeker binnen het gezin Dijkgraaf te herkennen. De vorm waarin Theun de Vries zijn afwijzing van het fascisme heeft gegoten, is niet die van een communistisch pamflet. Hij verwerkte zijn analyse echter tot een aangrijpend verhaal. Wij krijgen zelfs enig begrip voor de figuur Frans Dijkgraaf, zonder dat dit het effect dat de novelle beoogt, vermindert. Integendeel, het verhaal krijgt hierdoor een grotere overtuigingskracht. Gezien deze positieve eigenschappen verbaast het ons, dat dit verhaal niet meer aandacht gekregen heeft. Hoewel De Vries in 1945 voor W.A.-man een staatsprijs voor verzetsliteratuur ontving, is er weinig over de novelle geschreven.Ga naar eind7. |
|