| |
| |
| |
[Nummer 72]
Een politiek bewogen interbellum
Anton Constandse
De maatschappelijke verhoudingen zijn natuurlijk van betekenis voor het ontstaan van een kunstzinnige productie. Ze bieden vaak het beeld van de omstandigheden, waarin een verhaal zich afspeelt of waarin een gedicht ontstaat. Bovendien zijn ze kenmerkend voor de zeden en gewoonten, waaraan een auteur min of meer is onderworpen, of waartegen hij zich verzet. Daarnaast echter is er sprake van veel duurzamere, soms zelfs essentiële gevoelens en gedachten, die men - ook zonder dat ze verheven zijn - ‘klassiek’ zou kunnen noemen wegens hun herkenbare, algemeen menselijke karakter. Het zou dus onmogelijk zijn, de literatuur in Nederland tussen de twee wereldoorlogen te zien als een voortbrengsel van collectieve stromingen of evoluties. Daaruit valt veel af te leiden, zowel positieve als negatieve reacties, maar geenszins alles, integendeel. Verstaanbaar is die kunst in het algemeen wel: de individualistische verbijzondering is geringer dan in de ‘beweging van tachtig’, toen Willem Kloos uitdagend (en onjuist, wegens het willen negeren van de relatie tussen enkeling en volk) schreef: ‘Kunst moet zijn de aller-individueelste expressie van de aller-individueelste emotie’. Maar de kunst heeft slechts ten dele te maken met de hoogst bewogen periode van de vaderlandse geschiedenis, die zou uitlopen op de catastrofe van de Duitse bezetting en een vijfjarige heerschappij van het perverse nationaal-socialisme. Aan vele kunstenaars is veel voorbijgegaan van hetgeen er geschiedde, en dat kan men ook weer kenmerkend noemen voor het interbellum, of... voor de Nederlandse mentaliteit in het algemeen.
| |
Nawerking van de oorlog
Het feit dat ons land buiten de eerste wereldoorlog was gebleven heeft natuurlijk geen geringe betekenis gehad voor de inhoud van de kunstzinnige scheppingen. Al tijdens de oorlog was het pacifisme sterk gegroeid, wat onder andere tot uiting kwam in de groei van het ledental van de Internationale Anti-Militaristische Vereniging (IAMV) opgericht met medewerking van Domela Nieuwenhuis. De sociale onrust, tenslotte uitlopend op demonstraties, ‘hongerrellen’, zoals het plunderen van broodwagens, had ook tengevolge dat de linkse vakcentrale, het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS) tijdelijk een ledental bereikte van vijftigduizend man. Onmiddellijk na de oorlog was het ‘gebroken geweertje’ een geliefd symbool, niet alleen van revolutionairen, maar daarna ook van leden van de sociaal-democratische SDAP en de links-liberale Vrijzinnig-Democraten. Ze propageerden (desnoods eenzijdige) ontwapening. Maar hoe zouden we anti-oorlogsliteratuur kunnen hebben van eigen bodem? Er waren wel herinneringen aan de mobilisatie, zoals de goedmoedig-humoristische roman van A.M. de Jong: Frank van Wezels roemruchte jaren (1928) later door J. Gans (van Links richten) een ‘erbarmelijke platluis’ genoemd. Maar uit den vreemde kwam Het Vuur van Barbusse (moeilijk vertaalbaar, door de loopgraaftermen) en in het kielzog daarvan de ‘pornografische’ roman De Hel (van 1914) terwijl vertalingen uit het Duits enorme oplagen verkregen: Van het westelijk front geen nieuws van Remarque, Des keizers koelies en De keizer ging, de generaals bleven van Plivier, Oorlog van Renn, Gewas 1902 van Glaeser, om er slechts enkele te noemen. Dit genre bleef populair tot omstreeks 1930, toen andere thema's de aandacht vroegen: de economische depressie en de opkomst van het
nationaal-socialisme in Duitsland. Merkwaardigerwijze maakte het Italiaanse fascisme geen diepe indruk: het was blijkbaar te ver van ons af, het werd door elitaire toeristen geen ramp gevonden (‘de treinen reden weer op tijd’ en ‘er werden autowegen gebouwd’) terwijl een fascistische beweging als De Bezem van lieden als Jan Baars erg klein bleef. Niettemin mag men wel van het dóórwerken van dit fascisme spreken bij individualisten (hoe vreemd dit ook klinken moge) als Erich Wichmann. Hij haatte bovenal de sociaal-democratie, en hij had een vage verbinding gehad met het anarchisme, zoals in de jaren 1921-1922, toen hij met Anton Bakels de campagne voerde om een Amsterdamse zwerver, bijgenaamd ‘Hadje-me-maar’ (aanbevolen aan geheelonthouders wegens het feit, dat hij op grote schaal alcohol verdelgde) te doen kiezen als lid van de gemeenteraad. De opzet slaagde, hoewel de ‘clochard’ niet in de raad maar in Veenhuizen terecht kwam, en de tweede man, de colporteur Zuurbier, volstond met het innen van het presentiegeld. De lege stoel werd toen door niemand gezien als een blijk van overwinning van het fascisme, wel van het anti-parlementarisme. De afkeer van het ‘establishment’ bracht Wichmann echter tot bewondering voor het Italiaanse fascisme, waarin literaire figuren als d'Annunzio en Marinetti, de held van het futurisme, naar voren traden. Ze bewonderden de autoritaire enkeling, die durf had: Mussolini heeft zich zelf ‘een artiest’ genoemd. De machine en het geweld werden ‘motorische scheppingskrachten’ geacht. De wijsgeren Bergson en Nietzsche werden er gewetenloos om geplunderd. De Franse royalisten - die al veel eerder ‘l'homme nouveau’ hadden aangekondigd - waren met brede letterkundige kringen verbonden. Later zouden veel katholieke dichters van De Gemeenschap (en zelfs enige tijd H. Marsman) vatbaar
wor- | |
| |
den voor hetgeen toch misdadige fantasieën zouden blijken te zijn, op grond van een soort ‘verlicht despotisme’ dat eerder had thuisgehoord in de achttiende eeuw. Het Duitse nationaal-socialisme dreef de stroming op de achtergrond en redde nog veler reputatie bijtijds. Wichmann was overigens al in 1929 overleden.
De kunstvormen die in het buitenland als revolutionair werden beschouwd kwamen schaars naar ons land over. Het expressionisme vond in Jan Wiegers, na zijn kennismaking met Kirchner, een bekwaam en soms zelfs fascinerend vertegenwoordiger, juist toen de schilder in Groningen (omstreeks 1924) geboeid werd door een vrijheidlievend pacifisme. Het dadaïsme, bedoeld als anti-kunstvorm, en door zijn nihilistische aspecten werkelijk een product van het verwoestende oorlogsgeweld en van het sarcastische pessimisme, werd in betrekkelijk kleine kring bekend gemaakt door Van Doesburg (alias Bonset) zonder veel sporen na te laten in de literatuur, veel minder dan het constructieve, architectonische, tuchtvolle cubisme van Mondriaan of de gestileerde, geabstraheerde reinheid van de doeken van Van der Leck. In de kringen van De Stijl en wat er uit voortkwam overwoog overigens het esthetische element boven de mogelijke sociale achtergronden. Wat elders door en in de oorlog was gewekt of bevorderd moest in ons land wel bleek overkomen.
Intussen liep deze bittere krijg uit op twee revoluties, die zich in grote landen voltrokken: de Russische en de Duitse. De laatste, angstig aangezien, was kort van duur en mislukte op tragische wijze, terwijl ze de herinnering naliet aan de moord op Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht, en aan de dood van honderden die voor de snel gesmoorde Beierse radenrepubliek waren gevallen. De Russische omwenteling trok echter door de geschiedenis van Europa diepe voren. Hoezeer ze ook - door binnen- en buitenlandse factoren - werd misvormd, ze zou met name in Azië en in andere, gekoloniseerde gebieden vooral, van ongewone betekenis blijken. Maar voorzover men dit in Nederland waarnam was men uiterst beducht voor de gevolgen ervan. Tijdens het interbellum is angstvallig vermeden, diplomatieke relaties te onderhouden met de Sowjet-Unie. Niettemin kan worden gezegd dat niet alleen de ideeën van het bolsjewisme, de idealen van de revolutie en de theorieën van het leninisme in ons land doordrongen, maar dat de artistieke begeleidingsverschijnselen daarvan soms in bredere kring werden gewaardeerd.
| |
Kunst en revolutie
Men wordt zich bij het bestuderen van het literaire leven in het interbellum in hoge mate bewust van de rol, die buitenlandse auteurs daarin spelen. Zo is het ook inzake de linkerzijde: ze is zeer afhankelijk van import. Wat de literatuur aangaat treft men steeds weer de namen van Maksim Gorki (o.a. De Moeder) hoewel die vóór de revolutie zijn meest opzienbarende werken schreef. Er is nadien, zoals in 1925 wanneer Het Bedrijf wordt gepubliceerd, nog wel sprake van aanpassing van dit oorspronkelijk anarchistische talent aan de bolsjewistische situatie, maar daarin blijkt Gorki niet uitnemend. Indrukwekkend is Gladkow, ook een revolutionair van vóór de omwenteling, wiens boek Cement (1924) veel wordt gelezen. Zijn romans Nieuwe Aarde en De Eed (dit laatste geschreven naar aanleiding van de belegering van Leningrad door de Duitsers, in de Tweede Wereldoorlog) zijn al veel minder bekend geworden. Ilja Ehrenburg, een joodse communist die in wezen ‘westers’ is, dringt met zijn ‘romans over zaken’, een journalistiek genre dat navolging zal vinden, bij ons door. In 1923 verschijnt als vertaling Het aangezicht van de oorlog, in 1926 De liefde van Jeanne Ney, in 1936 zijn boek over de Franse revolutionair Baboeuf, maar intussen zijn Tien PK: het leven der auto's (vertaling van 1931) en een jaar later zijn satirische rapport over de westerse film: De droomfabriek.
Wat echter de Nederlandse romanschrijvers en dichters aangaat is de oogst van de revolutie schaars. Dit is voor een klein deel het gevolg van de teleurstelling over het feit, dat de grootste omwenteling uitgemond is in een vorm van Russische patriottisme, dat weinig weerklank vindt. Onze eigen marxisten hebben daartoe het hunne bijgedragen. Herman Gorter had in zijn alomvattend gedicht Pan (1912, herzien in 1916) het visioen opgeroepen van de komende socialistische samenleving, alsof hij had voorzien dat in Rusland de sowjets (raden van arbeiders, boeren en soldaten) de macht zouden grijpen. Maar nadat in de Russische revolutie inderdaad het volksverzet zich openbaarde in de schepping van zulke raden, zette de marxistische bolsjewistische partij er de domper op, door ze tot organen te maken van de staat. Gorter vond dat de achterlijke situatie in Rusland wel kon verklaren dat het werkelijk linkse marxisme er niet aan zijn trekken kwam, maar dat Moskou zijn wil niet mocht opleggen aan het meer ontwikkelde West-Europa, althans niet aan de marxistische bewegingen van dat gebied. Zijn Open Brief aan kameraad Lenin (1920) markeerde zijn breuk met de communistische internationale. Maar wat zijn inspiratie aangaat waren de Russische sowjets toch wel degelijk bronnen van vertrouwen gebleven. In Rusland zelf waren ze verminkt of verkracht, maar als ideaal bleven ze van internationale betekenis. En zo werkte hij enige jaren aan zijn fenomenale gedicht De Arbeidersraad, dat pas na zijn dood verscheen, en waarin hij een beeld ontwierp van de geschiedenis der mensheid, die volgens hem toch moest uitlopen op het raden-communisme. Het werk is als een visioen. Niettemin is het een blijk van hoop na de nederlaag.
Nu dan de nederlaag geleden is
En d'arbeiders teruggestoten zijn
In der tirannie donkre duisternis
Nu wil ik zingen, zacht en hel en fijn,
Hoe zij herstijgen uit bekommernis
Weder naar des lichts goudenen zonneschijn.
Want mijn hart leeft hun leven En 't is wis,
Dat zij herstijgen zullen, sterk en rein.
Van de dichter was dit nochtans een zwanenzang.
Henriëtte Roland Holst, die bij flarden de loopbaan van Gorter had gevolgd, bleef langer hechten aan enig geloof in de evolutie binnen de Sowjet-Unie. In 1922 maakte ze daarheen een reis, en ze schreef er een uitvoerig rapport over. Ondanks de schaduwen zag ze er ‘kiemen van nieuwe vreugde en nieuwe schoonheid’. Dat nam niet weg dat ze dat rapport toch ook in mineur eindigde met een vers, dat wel correspondeert met het pessimisme van Gorter. ‘Wij zullen U niet zien, Lichtende Vrede, wij zullen niet voelen Uw weligheid’. En verder: ‘Wij zijn het geslacht, dat moet vergaan, opdat een beter oprijze uit onze graven.’ Het zou niet zo veel jaren duren voordat de dichteres haar heil zou zoeken in een vaag religieus getint socialisme.
Intussen bleef Rusland toch wel veel meer mensen boeien dan alleen communisten. In niet geringe mate was dat het
| |
| |
gevolg van de films van Eisenstein, over de oktober-revolutie, en over Potemkin: de opstand der matrozen op de tsaristische vloot in 1905. Dan waren er de Russische films over de opstand van volkeren in Azië, over veranderingen in de opvatting inzake het huwelijk (Bed en Sofa) en toenmaals baanbrekende gedachten over liefdesverhoudingen, zoals toegelicht in Wegen der liefde van Aleksandra Kollontaj. Maar in het algemeen stierf toch de idee af, dat het heil uit het oosten zou komen. In de anarchistische beweging overheerste het onbehagen inzake de feitelijke vernietiging van de libertair-socialistische radenbeweging. De sociaal-democraten werden verklaarde vijanden van de Sowjet-Unie en van het communisme. In goedkope blaadjes voor werkenden en werklozen, zoals Vrijheid, Arbeid, Brood, geruime tijd geleid door Meijer Sluizer die als bekwaam journalist ook verscheidene literaire werkjes op zijn naam heeft staan, werden de Sowjet-Unie en het communisme feller bestreden dan het nationaal-socialisme. De verschrikkelijke processen van Stalin tegen zijn communistische mededingers, vooral in de jaren van 1936 tot 1938, hebben deze tendens begunstigd.
Niettemin was er een literaire beweging blijven bestaan, die achteraf zeer gewaardeerd zou worden, omdat ze allereerst door het communisme geïnspireerd - het geestelijke verzet tegen het Duitse nationaal-socialisme had voorbereid. De afval van Tito in 1948 had funest gewerkt voor het leninisme, en later zou het pakt Molotow-Ribbentrop, het Russisch-Duitse verdrag van vriendschap en neutraliteit van 1939 tot 1941 nog nadeliger blijken te zijn voor de communistische ideologie. Toch was er in ons land een kern gebleven van vrienden van de Sowjet-Unie en van pro-Sowjet-marxisten.
In de jaren 1932 en 1933 verscheen het blad Links richten, dat nadien beschouwd is als een blijk van links literair leven. De letterkunde moest een politieke keuze doen, zo heette het, ze moest partij kiezen, en bij voorbaat ‘getuigen voor de (communistische) partij, tegenover het burgerlijk kunstbegrip’. De thema's van de artikelen, de gedichten en romans waren duidelijk anti-kolonialistisch, anti-imperialistisch, pro-Russisch, anti-fascistisch. De tijd was uitermate belangrijk. Afgezien van de voortvretende economische depressie, de loonsverlagingen en de werkloosheid, vielen in deze tijd de muiterij op de Zeven Provinciën, de verovering van de macht door de Duitse nationaal-socialisten, de verbeten nationale reactie tegen alles wat links was, de groei van de NSB (opgericht in 1931) en men vindt dit alles weerspiegeld in Links richten. De voornaamste auteurs daarin waren toen Jef Last (wiens romans Marianne en Liefde in de portieken werden besproken), Gerard Vanter (Van het Reve), Bertus Meyer, Maurits Dekker (auteur van de revolutie-roman Brood), de dichter Freek van Leeuwen, de journalist Frans Goedhart (later in het verzet Pieter 't Hoen), de essayist Nico Rost, K. van der Geest, A. Klinkhamer, Theun de Vries, Joris Ivens, Sam Goudsmit, met sporadische medewerking van nog enige andere bekende schrijvers. Opmerkelijk is het misschien, dat A.M. de Jong een ‘platluis’ wordt genoemd en H. Marsman ‘ultra-reaktionair’. Maar gezegd moet worden dat deze groep, nog altijd overtuigd dat het bewind van de Sowjet-Unie de idealen van de Russische revolutie vertegenwoordigde, zich van de algemene tendensen der Nederlandse literatuur zeer onderscheidde. Niet dat Links richten grote literatuur publiceerde, maar wel een afwijkende gezindheid, van auteurs die daarnaast en elders wel hun sporen hebben verdiend.
Eén van de weinige dingen waarover alle partijen het eens waren.
Buiten de genoemde vrienden van de Sowjet-Unie moet men overigens als auteurs met radicale socialistische gevoelens noemen dichters als A. van Collem, met zijn belijdenis van mystiek communisme; Willem van Iependaal, wiens Liederen van de zelfkant nooit voldoende zijn gewaardeerd; en zelfs François Pauwels heeft toen (o.a. met zijn Veldprediker) goede oppositionele verzen geschreven.
| |
Crisis en fascisme
In de jaren na 1920 werken het anti-militarisme en het socialistische verzet, daarnaast ook de communistische ideologie, nog vrij lang door, zij het dat ze slechts een klein deel van het publiek bereiken. Na 1930 beginnen twee verschijnselen vrijwel alle aandacht op te eisen: de economische depressie en de dreiging van het nationaal-socialisme. Geen van beide zijn zij echter belangrijke thema's geworden voor de vaderlandse letterkunde. In de periode van 1936 tot 1939 werd de Spaanse burgeroorlog een maatstaf voor iemands standpunt ten aanzien van het fascisme (van Mussolini en van Hitler) maar de pers was verward, doordat de Spaanse republikeinen werden afgeschilderd als ‘rood’ en ‘communistisch’, terwijl Franco - hoewel een bondgenoot van Italianen en Duitsers - dan in elk geval toch heimelijk beschouwd werd als een redder van het rode gevaar. De pers was - afgezien van de anarchistische, communistische en socialistische bladen - vrijwel geheel anti-republikeins, en de slecht voorgelichte plaatselijke bladen spanden wel de kroon in het misvormen van de feitelijke situatie. Er bestaat een enorme literatuur over de crisisperiode en de Spaanse burgeroorlog, maar overwegend in de vorm van artikelen in kranten en periodieken, in essays, ook nog in politieke gedichten, maar in geringe mate in romans en de ‘schone kunsten’. Het is waar dat wel
| |
| |
tot ons land is doorgedrongen, hoe ontzaglijk veel kunstenaars van naam ook in Spanje zelf hun solidariteit zijn gaan betuigen met de republiek: Picasso, Buñuel, Rafael Alberti, Pablo Neruda, Hemingway, Gide, Orwell, Auden, Huxley, Spender. Wij kennen in ons land voornamelijk reportages over de strijd van Jef Last, van Albert Helman (Lou Lichtveld) van Johan Brouwer. Een zeer groot deel van onze auteurs geven er in hun productie weinig blijk van geroerd te zijn door crisis en burgeroorlog, al hielden ze er zich in hun privé-leven stellig wel mee bezig. Toch zijn er sinds 1933 genoeg vege tekenen geweest: de beroepsverboden van dat jaar en het daarop volgende 1934, zodat niemand in overheidsdienst lid mag zijn van een organisatie (die van de vrijdenkers inbegrepen) die geacht wordt links te staan van de SDAP. Deze heeft het ook moeilijk, al wordt ze in 1939 dan in een coalitieregering vertegenwoordigd. In 1932 is al een wet van kracht geworden tegen de godslastering, en die wet heeft theocratische trekken. De campagne tegen verkoop van voorbehoedmiddelen, waarvoor in elk geval niet geadverteerd mag worden, wordt heftiger. Een toneelstuk van Hasenclever: Huwelijken worden in de hemel gesloten, wordt omstreeks 1930 al door vrome burgemeesters bedreigd, omdat het stuk een goedmoedige satire is op een overigens zeer menselijke godheid. Toen in 1935 de vertaling verscheen van De Beul van Pär Lagerkvist, een aanklacht tegen het martelen, maar ook tegen de God die dit duldt, of misschien wil, wekten voordrachten daarover schandaal.
Men mocht wel tegen Hitler protesteren, maar hem - als ‘bevriend staatshoofd’ - niet beledigen, en vooral niet de God ‘uit wie alle gezag is’. In pragmatische termen vertaald komt het allemaal hier op neer, dat het staatsgezag als zodanig geëerbiedigd moet worden. De stichting van het anti-fascistische comité Waakzaamheid is daarom een daad van belang van intellectuelen, van Menno ter Braak tot Annie Romein. Maar in 1939 ontstaat de breuk door het opportunistische verdrag van vriendschap en neutraliteit tussen Hitler-Duitsland en de Sowjet-Unie. Het is door Moskou later verklaard als een tegenzet tegen de overeenkomst van München tussen Frankrijk, Engeland, Duitsland en Italië - als een poging om een Duitse aanval op de Sowjet-Unie minstens uit te stellen. In 1939 echter werkte de overeenkomst als een slag zonder weerga voor de anti-fascisten. En de verdedigers van de Sowjet-Unie kwamen in een erbarmelijke positie te verkeren.
Nochtans waren er binnen het comité ook nuances, die een klassenkarakter hadden. Auteurs als Menno ter Braak hadden weinig of niets op met het socialisme of het proletariaat, ze zagen de strijd tegen Hitler allereerst als een actie voor geestelijke vrijheid en persoonlijke onaantastbaarheid, en ze doorzagen onvoldoende de sociale achtergrond, die daarvoor noodzakelijk zou zijn. Helaas was het waar dat degenen, die in de Sowjet-Unie een waarborg zagen voor de geestelijke vrijheden van het Westen, daarin behoorlijk dwaalden. Een anarchistische, vrijheidlievend socialistische beweging zou misschien een brug hebben kunnen slaan tussen burgerlijke democraten en linkse intellectuelen uit de literaire kringen. Maar deze ‘beweging’ verkeerde toen reeds in een diepe crisis en in ontbinding.
Het kleine drama met het comité-Waakzaamheid bewees, hoe stuurloos de democraten geleidelijk waren geworden. Nu was Menno ter Braak zich al veel eerder bewust van zijn gebondenheid aan een klasse. In een brief aan du Perron (11 juli 1934) schrijft hij over de opstand in de Jordaan.
Ik vond: 1e afkeer van het bête geschrijf in de ‘burgerpers’ over ‘gepeupel’, ‘Janhagel’, ‘relletjesmakers’ e.d., kortom walging van de bourgeoisie die het moraalmasker voorhangt om een machtskwestie te camoufleren; 2e de absolute onmogelijkheid om mij te identificeren met dat ‘gepeupel’, de fatale realiteit, dat ik tot een klasse behoor, ook al doorzie ik haar hypocrisie...
Een stempelkaart.
Zo'n passage in een brief onthult de sociaal-politieke onzekerheid van de literaire elite, haar angsten, haar gehechtheid aan de burgerlijke democratie als een waarborg voor haar privileges. Men moet de zelfmoord van Ter Braak in mei 1940 mede (hoewel niet alleen) zien tegen deze achtergrond.
Voorzover de literatuur van het interbellum bloeit is dat op het gebied van analyse der persoonlijke belevenissen en conflicten binnen een bepaalde civilisatie (Couperus, Carry van Bruggen) de historie die ver genoeg van ons afligt om geen direct conflict met de actuele samenleving uit te lokken (de familieromans van Boudier Bakker en Ammers-Küller, verhalen van Vestdijk over het Spanje van El Greco en het Frankrijk van vóór de revolutie, romans van Arthur van Schendel) de jeugdherinneringen (weer Carry van Bruggen, Vestdijk) de nostalgische en pessimistische verzen bij de vleet (in elke bloemlezing terug te vinden) het toelaatbare realisme van Querido, Heijermans, en de min of meer exotische romantiek, als die van het echtpaar Scharten-Antink, vatbaar voor het fascisme van Mussolini. Bezien van een sociaal-politiek oogpunt is de literatuur in Nederland tijdens het interbellum overwegend burgerlijk, ook als ze romantisch is. Maar dat is geen verwijt. Al of niet bewust werkt ook een letterkundige ‘voor de markt’, hij kan ook niet leven van producten, die onverstaanbaar zijn voor zijn tijdgenoten, of die zo veel weerzin wekken dat hij er geen uitgever voor vindt. Maar wel kan men opmerken, dat de geschiedenis van dit tijdvak veel schokkender is geweest dan zijn literatuur.
|
|