groot, geïsoleerd en weinig aantrekkelijk landhuis in Schotland, en later, in een kort, wat aangeplakt aandoend tweede deel, in een dergelijk landhuis van een even vreemde oom in het zuiden, vlak bij de Stonehenge.
In de ‘blurb’ leest men:
In her new novel, Emma Tennant's startling blend of the real and the fantastic transports the reader to the lost world of childhood dreams and imaginings. With bewitching clarity, she recalls territory freshly minted yet as familiar as memory. This enchanting tale is her most elegant and perfectly crafted yet.
Hierbij moet ik aantekenen, dat ‘crafted’ een modewoord is, dat aanstellerig klinkt en bij mij geen vertrouwen kan wekken, en ten tweede, dat dit helemaal geen betoverend verhaal is, omdat de roman, hoewel inderdaad ‘betoverend’ en vaak verbijsterend, geen verhaal bevat, maar, zoals ik reeds schreef, uit een reeks impressies en wat lukrake, onsamenhangende en fragmentarische scenes is opgebouwd. Hierdoor weet de lezer bijna nooit waar hij aan toe is, of zelfs wààr hij is, behalve dat hij - en is dit tenslotte niet de bedoeling? - tijdelijk in de verbeelding van Emma Tennant vertoeft.
En hoewel deze de betoverde wereld van de kinderlijke verbeelding moet zijn, waarin huizen op hun as kunnen draaien of zich kunnen uitbreiden en dan weer inkrimpen, waar tantes op heksen lijken, die 's nachts door de hemel vliegen op weg naar wonderbaarlijke feesten, wordt alles niettemin verteld met de pen van een uiterst sophisticated en begaafde prozaïste: in wezen is hier niets kinderlijks. Gelijk er niets kinderlijks is in de tekeningen van Aubrey Beardsley.
Naast de welgestelde lieden die op het landhuis wonen zijn er ook de dorpelingen, die telkens weer bij feesten of in de dorpswinkel opdoemen, zodat het uiterst ongewone en perverse steeds weer met het doodgewone en simpele vermengd wordt. Andere figuren die vooraanstaande rollen in dit relaas spelen zijn de heuvels en dalen, de rotsen en rivieren, de wouden en de weiden, en vooral de seizoenen en het weer - de zon, de regen en de wind. Hierdoor ook neemt alles de sfeer van een sprookje aan, een vrij verontrustend sprookje, wel te verstaan.
Wat dit vreemde, originele, maar soms ook vervelende boek van Emma Tennant het best karakteriseert, is een opmerking, mij door een kennis gedaan, d.w.z. door iemand die op een ander terrein dan de literatuur werkzaam is. Na wat in de roman te hebben gesnuffeld, zei hij: ‘Het is Marc Chagall in proza.’ Nu, als wat Marc Chagall met schilderen deed, aanvaardbaar is, dan moet logischerwijs wat Emma Tennant hier met de romanvorm heeft verricht, ook aanvaardbaar zijn. Alweer echter ontdekte ik, dat ik mijn plezier (zoniet mijn heil) in het proza zelf, d.w.z. in de techniek, moest zoeken - dus in de taal, en niet in wat die taal te vertellen had, zodat ik toch met de vraag achterbleef: Is dit wel voldoende? Ben ik eigenlijk niet bedrogen uitgekomen? Deze moeder en vader van de vertelster, haar tantes Zita en Thelma (die respectievelijk de hekserij en de godsvrucht voorstellen), Oom Ralph met zijn jongensachtige experimenten en Oom Rainbouw met zijn herinneringen aan een ver verleden in het Verre Oosten - zelfs de schandelijke Oom Wilhelmina - hoefde ik niet echt te leren kennen.
Hoe fantastisch en toch tegelijkertijd helder dit proza zijn kan, zal uit het volgende fragment duidelijk worden:
My father felt uneasy about leaving Uncle Ralph alone at the top of the house, that he would sway like an ungainly bird in the wind and fall from his winter perch with the coming of spring. Uncle Ralph always refused any blandishments. When my father built an electric train system in two adjoining rooms on the ground floor, knocking holes in the wall for a tunnel. Uncle Ralph went there only for an occasional visit. He played punctiliously with the trains as if to thank my father for the trouble he had taken, and we would hear the hoot of the miniature express and thunder of carriages over points followed by Uncle Ralph's deliberate march to the spiral stairs that carried him upwards. If greater efforts were made to dislodge him, he climbed away out of sight into a hidden boxroom. There, he would stumble over swarms of sleeping bees, and curl up in old saddles on the floor.
The house smelt of wax for days before we went to the south. Bees suddenly appeared under curtains and in corners. My mother brushed them away. Their drone in the hidden attic was as much of a threat to her as the roar of fire. For she feared that when she came back, after her longed-for journey, the bees would have built a great white labyrinth round the house, and Uncle Ralph would be hardly discernible, peering out at us from his window in the comb.
John McGahern
In de laatste Kroniek maakte ik melding van de nieuwe roman van de Ier John McGahern - The Pornographer. Toen McGahern teruggekeerd was naar Ierland, na een tijdlang als ‘writer in residence’ aan de een of andere Amerikaanse universiteit te hebben doorgebracht, schreef hij mij, dat men van oordeel was, dat zijn nieuwe roman tot dusver zijn beste was. Ook dat men hem in Ierland de titel van de roman zeker heel kwalijk zou nemen, dat hij 800 alternatieve titels bedacht had, maar dat het boek The Pornographer móést en zóú gaan heten. Met de mening dat deze nieuwe roman voorlopig McGahern's beste werk voorstelt, ben ik het niet eens. Nooit tevoren heb ik werk van deze schrijver gelezen, dat mij teleurstelde, laat staan verveelde, maar er zijn hier bladzijden, die ik langdradig en uitgerekt vond - dit is ook het geval met de centrale situatie in de roman - en ik ben het met recensent/romanschrijver Robert Nye eens, die in The Guardian schreef, dat het gegeven zich beter had geleend voor een kort verhaal, in welk genre McGahern zich meerdere malen een meester heeft getoond - zie zijn bundels Nightlines (1970) en Getting Through (1978).
De pornograaf is een Ierse auteur van 30 jaar, die flink geld verdient met het schrijven van een lang pornografisch feuilleton. Hij woont alleen, nadat de vrouw die hij lief had