en zag dat hij dood was. Arm dier, zei ik, hij is vast door een auto overreden en toen door iemand hier neergelegd, zodat hij niet nog vaker overreden zou worden. Wat jammer, want het was een grote rooie kat die vast nog helemaal geen zin had om dood te gaan. Nou ja, niks meer aan te doen. En ik liep door.
Omdat het nog vroeg was ging ik naar de snoepwinkel, die wel een beetje ver van school is, maar waar ze altijd lekkere frisse snoepjes hebben. In die snoepwinkel staan ook twee oude vrouwtjes bij de ingang met uitgestoken handen te bedelen, ieder met een mandje. Op een dag gaf ik ze allebei een stuiver en toen zeiden ze precies tegelijk tegen mij: ‘Moge God een heilige van je maken.’ Ik moest daar erg om lachen en pakte mijn portemonnee en stopte nog twee stuivers in die rimpelige handjes vol vlekken en weer zeiden ze: ‘Moge God een heilige van je maken,’ maar toen kon ik er al niet meer zo om lachen. En sindsdien kijken ze mij iedere keer als ik daar kom met hun sluwe rimpelige gezichten aan en dan moet ik ze elk wel weer een stuiver geven. Maar gisteren kon ik ze echt niets geven, want zelfs het kwartje dat ik had meegekregen voor mijn eten had ik al aan chocoladetaartjes uitgegeven. En daarom ging ik door de achterdeur naar buiten, zodat de twee oude vrouwtjes me niet zouden zien.
Ik hoefde nu alleen nog de brug over en dan nog twee blokken om bij school te komen.
Op de brug bleef ik even staan omdat ik beneden aan de oever van de rivier een verschrikkelijk geschreeuw hoorde. Ik ging over de leuning hangen en keek: een heel koor jongens, grote en kleine, had een waterrat in een hoek gedreven en ze joegen hem op met hun geschreeuw en met stenen. De rat rende van de ene kant naar de andere, maar hij kon niet ontsnappen en liet een doordringend wanhopig gekrijs horen. Tenslotte pakte een van de jongens een bamboestok en sloeg er hard mee op de rug van de rat waardoor zijn vel opensprong. Toen renden alle anderen naar de plek waar het beest lag en onder vreugdesprongen en triomfkreten pakten ze hem op en gooiden hem in het midden van de rivier, maar de dode rat zonk niet en bleef ondersteboven drijven totdat hij door de stroming werd meegenomen.
Luid schreeuwend gingen de jongens naar een andere bocht van de rivier. En ik liep ook weer verder.
‘Gossie,’ zei ik tegen mezelf, wat makkelijk is het om over de brug te lopen. Je kunt het zelfs met je ogen dicht doen, want aan de ene kant heb je de leuning waardoor je niet in het water kunt vallen en aan de andere kant de stoeprand als waarschuwing om niet op straat terecht te komen. En om het uit te proberen deed ik mijn ogen dicht en liep verder. Eerst hield ik me nog met één hand aan de leuning van de brug vast, maar al gauw was dat niet meer nodig. En ik liep door met m'n ogen dicht. En zegt u het alstublieft niet tegen mijn moeder, maar met je ogen dicht zie je veel dingen, en zelfs veel beter dan wanneer je ze open hebt... Het eerste wat ik zag was een grote geelachtige wolk die sterker glansde dan andere wolken, net zoals de zon tussen de bomen bij zonsondergang. Toen kneep ik mijn ogen stevig dicht en de roodachtige wolk werd blauw. Maar niet alleen blauw, ook groen. Groen en paars, alsof het een regenboog was, zo eentje die verschijnt als het hard heeft geregend en de aarde bijna verdronken lijkt door al het water dat erop is gevallen. En met m'n ogen dicht begon ik te denken aan de straten en de dingen en ik liep maar door. En ik zag mijn tante Grande Angela uit huis komen. Maar niet in haar jurk met rode stippen die ze altijd aandoet als ze naar Oriente gaat, maar in een lange witte jurk. En omdat ze zo lang is leek ze wel een telefoonpaal met een laken erom heen. Maar het was goed te zien. En ik liep verder. En weer struikelde ik over de kat in de goot. Maar nu sprong hij op, toen ik even tegen hem aan tikte met het puntje van mijn voet, en rende weg. De glanzende rooie kat rende weg omdat hij leefde en geschrokken was toen ik hem wakker maakte. Ik moest vreselijk lachen toen ik hem weg zag schieten met de haren op zijn rug zo recht overeind dat het leek of hij vonken zou gaan schieten.
En ik liep weer verder met mijn ogen natuurlijk nog steeds goed dicht. En zo kwam ik weer bij de snoepwinkel terecht. Maar ik kon niet één snoepje kopen, omdat ik zelfs het laatste kwartje dat ik had meegekregen voor mijn eten al had uitgegeven, en daarom ging ik er alleen maar naar staan kijken door de ruit. En toen ik daar zo stond te kijken hoorde ik opeens twee stemmen vanachter de toonbank tegen me zeggen: ‘Wil je geen snoepje hebben?’
En toen ik opkeek zag ik tot mijn verbazing dat de winkeljuffrouwen de twee oude vrouwtjes waren die altijd bij de ingang van de snoepwinkel stonden te bedelen. En ik wist niet wat ik moest zeggen. Maar ze raadden kennelijk wat ik wilde en pakten glimlachend een grote bijna rode taart met chocolade en amandelen. En ze stopten die in mijn handen. Ik was dolblij met die grote taart. En ik liep naar buiten.
Toen ik op de brug liep met de taart in mijn handen hoorde ik weer dat geschreeuw van de jongens. En met m'n ogen dicht leunde ik over de leuning van de brug en zag ze daar beneden snel naar het midden van de rivier zwemmen om een waterrat te redden, want het arme dier leek ziek en kon niet zwemmen.
En de jongens haalden de rat uit het water en legden het trillende dier op een steen in het zand zodat het wat bij zou kunnen komen in de zon. Toen ging ik ze roepen om naar me toe te komen en allemaal samen de chocoladetaart op te eten, want die grote taart zou ik toch nooit in mijn eentje op kunnen krijgen.
Eerlijk, ik wou ze echt roepen. En zelfs hield ik mijn handen met de taart erop omhoog, zodat ze hem zouden zien en niet zouden denken dat wat ik ze wilde vertellen gelogen was en om ze snel te laten komen. Maar toen, - boem! - reed er een vrachtwagen bijna dwars over me heen midden op de straat waar ik ongemerkt op terecht was gekomen.
En hier ziet u mij nu, met m'n benen helemaal wit van de pleisters en het gips. Even wit als de muren van deze kamer waar alleen in het wit geklede vrouwen binnenkomen om me een prik te geven of een tabletje, dat natuurlijk ook wit is. En denk nu maar niet dat ik u wat heb voorgelogen. Denkt u alstublieft niet dat ik, omdat ik wat koorts heb en al maar klaag over de pijn in mijn benen, leugens vertel, want dat is niet waar. En als u wilt controleren of het echt zo is gebeurd, moet u maar naar de brug gaan, want daar zal hij nog wel liggen, helemaal verspreid over het asfalt, die grote bijna rode taart met chocolade en amandelen die de twee oude vrouwtjes uit de snoepwinkel me hebben gegeven.
Vertaling: Truus van Delft