| |
| |
| |
[Nummer 71]
Terug naar Maassluis
Johan Diepstraten
De rietlanden met, op de achtergrond, de Botlek
(foto: Anthony Akerman)
Zou het eigenlijk altijd regenen in Maassluis
Het is voor de tweede keer dat ik op station Maassluis-West alleen grauwheid om me heen zie. In de verte een troosteloze moderne wijk met doorzonwoningen en flats, vlak voor me een groot modderig terrein waarop de Nieuwe Lelijkheid zal verrijzen. Deze uithoek van Nederland zou ik nooit in mijn leven hebben gezien als Maarten 't Hart er niet op 25 november 1944 geboren was.
Was het niet een aardig idee om eens in zijn geboorteplaats te kijken en te praten met oude inwoners over het dorp en over de familie 't Hart? Eenmaal op het station aangekomen weet ik dat het een heilloze onderneming gaat worden. Natuurlijk, de romans van 't Hart zijn autobiografisch en er moeten op een paar kilometer afstand romanpersonen gewoon rondlopen, maar wat dan nog? De boeken worden er niet beter op en het wroeten in iemands verleden heeft iets genants. Daar komt nog bij dat het haast onmogelijk is om als buitenstaander in zo'n kleine gemeenschap binnen te dringen.
De voorbereidende telefoongesprekken hebben me wel duidelijk gemaakt hoe het er vroeger in Maassluis toeging. Het caféwezen herinnert iedereen zich nog wel. Veertig café's telde Maassluis op een inwonertal van 8.000. De slijterijen bloeiden. De meerderheid van de bevolking leefde streng godsdienstig, maar bleef de woorden van Abraham Kuyper trouw: ‘Van chocolade alléén kun je niet leven.’ De achterdeur van het café werd meer gebruikt dan de gewone ingang. Vrouwen moesten toentertijd de flessen drank onder hun schort naar huis transporteren. Mooie verhalen, daar niet van, maar ben ik daarnaar op zoek? Geen enkele lezer van het werk van 't Hart zal deze anecdotiek relevant vinden.
Door de modder loop ik van het station naar het nieuwe stadhuis waar loco burgemeester Smit, waar iedereen me naar verwees, op me wacht. Een joviale man die er kennelijk niet onder lijdt dat hij als socialist in het begin van de jaren vijftig
| |
| |
met de nek werd aangekeken. De ontvangst is hartelijk, ja natuurlijk kent hij de verhalen en romans van 't Hart door en door. Dat geldt overigens voor meer inwoners van Maassluis die naast of achter hun dikke banden van de Boekenclub het werk van de grootste zondaar van Maassluis hebben staan. Ja, ze kennen hem wel, die zoon van Pau 't Hart.
Wat weet ik eigenlijk al van Maassluis? Om te beginnen dat een voortdurend dronken dominee met standplaats Rockanje het er toch lang heeft volgehouden in die weinig tolerante gemeenschap. De hervormden, de christelijk-gereformeerden en de gereformeerden op basis van artikel 31 accepteerden elkaar niet. De middenstander die niet tot één van deze groeperingen behoorde, had weinig klandizie. Een gereformeerde jongen en een hervormd meisje hoefden er niet op te rekenen dat een huwelijk tussen hen geaccepteerd zou worden. Maar de dronken dominee kon bijna alles maken. Een bijzondere man moet hij zijn geweest. Vaak ging hij naar het strand en zong, alleen met een zwembroekje aan, keihard psalmen. Wandelaars stopten om te kijken wat voor vreemde vent daar nu weer bezig was. Dat was de tactiek van dominee Zelle: als hij eenmaal veel mensen om zich heen had verzameld, ging hij preken. Tegenwoordig heeft de dominee een standplaats in Friesland, waar niemand zijn buitensporig verleden kent.
Hem opsporen is nauwelijks een probleem, maar wat dan? De dominee uit het verhaal is opgebouwd uit twee echt bestaande personen: Ds Akkerhuis die voor de oorlog in Maassluis stond en niet aan de drank was en een dominee die Maarten heeft willen sparen. Dat was niet dominee Zelle, want Maarten 't Hart wist niet beter toen hij zijn verhaal schreef dat dominee Zelle al overleden was. De dominee waar het verhaal in Het vrome volk echt om draait, heeft begrepen dat hij helemaal buiten schot is gebleven.
Zou de echte Zelle het nou leuk vinden om zo in een verhaal te worden beschreven? Hij is een keer gesnapt bij de hoeren, dus een proces dat de familie Cordia overweegt tegen 't Hart zal hij niet kunnen beginnen. Ik zou aan de dominee kunnen vragen of hij inderdaad de neef van Mata Hari is, die in werkelijkheid Greet Zelle heette en uit Leeuwarden kwam. Zou het eigenlijk waar zijn dat de inwoners van Schaarloo de dominee achtervolgden toen hij naar de hoeren ging om hen te bekeren? ‘Hij werd geschorst, hij verdween uit de stad en soms hoorden we dat hij op kermissen als worstelaar zijn geld verdiende.’ Wie schiet er iets mee op als blijkt dat dit einde van het verhaal in Het vrome volk niet waar blijkt te zijn?
Voor deze verhalen ben ik niet naar Maassluis gegaan, maar in alle toonaarden kreeg ik ze beschreven. Wat is wel van belang? Loco burgemeester Smit neemt me mee in zijn wagen en laat me de plaatsen zien waar Maarten 't Hart vroeger woonde. Wij rijden door de Patijnestraat waar Maarten op nummer 8 is geboren. We stoppen voor het huis: dat is het dus. De loco burgemeester had evenzogoed een paar huizen verderop kunnen stilstaan, het gevoel zou hetzelfde zijn geweest. Het kijken naar historische plaatsen werkt vervreemdend. ‘En daar op de hoek had zijn grootvader, die de Baardaap werd genoemd, een winkeltje.’ We rijden door de Mauritsstraat, maar ik ben op dat moment vergeten dat de familie 't Hart verhuisde naar nummer 22. Het is een doodgewone straat zo als er honderdduizenden zijn in Nederland. Wij houden de moed erin en gaan naar de begraafplaats waar vader Pau 't Hart de beste jaren van leven heeft gegeven. In de verte staat een man in een blauwe overall te schoffelen. Nee, hij weet van niks. Jawel, hij heeft wel eens gehoord van Pau 't Hart, maar zijn collega heeft er veel meer over te vertellen, want die heeft jaren met hem samengewerkt. Nee, jammer, hij is er niet. Als U weer eens in Maassluis bent, moet U maar even van tevoren bellen. Samen met de loco burgemeester wandel ik langs de graven. Even heb ik het idee dat ik door een roman van Maarten 't Hart loop. De namen op de grafzerken komen me bekend voor: Boudesteyn, Braat, Vonk, Warnaar, het is alsof ik ze allemaal echt ken. Dat moet aanstellerij zijn.
Patijnestraat 8, 1979 (foto: Anthony Akerman)
De Patijnestraat te Maassluis, 1979 (foto: Anthony Akerman)
Van Meester Cordia kan ik me inmiddels een aardig beeld vormen. De weduwe van de onderwijzer uit Maassluis wilde
| |
| |
me niets over haar man vertellen, maar wel moest ze even kwijt dat ze heel verontwaardigd is over wat Maarten 't Hart in Een vlucht regenwulpen heeft geschreven. Ze heeft een brief geschreven naar Postbus 51 in Den Haag omdat zij een proces wegens smaad overweegt. Zoon Jaap Cordia, journalist van het Nederlands Dagblad, legt het me allemaal door de telefoon uit. Meester Cordia in de roman is opgebouwd uit twee leerkrachten: de echte Cordia en Meester Don, een merkwaardige man met ‘tropenkolder’. Hij had jaren in Indië gezeten en paradeerde voortdurend in een militair pak. Maarten 't Hart die ik erover aansprak, ontkent deze samensmelting. Hij kent Meester Don niet, alleen Meester Mollema die ook in Indië was geweest maar nooit in een pak paradeerde. Meester Cordia had twee wereldoorlogen meegemaakt, maar was pacifist gebleven. In vakantietijd was hij reserveofficier, want hij leefde als overtuigd christen naar het woord in de Bijbel: ‘De overheid draagt het zwaard niet vergeefs.’ Jarenlang stond hij voor de klas in Katendrecht. Als reserveofficier had hij in dat geheel door socialisten bevolkte deel van Rotterdam geen leven. Hij moet heel wat paardevijgen naar zijn hoofd hebben gekregen. Als jong onderwijzer zocht hij altijd de scholen op in ‘de moeilijke buurten’. Want bovenal was Meester Cordia een idealist.
Pau 't Hart aan het werk op de Algemeene Begraafplaats, 1959.
Het verhaal van Jaap Cordia herinner ik me zo goed omdat het zo'n indruk op me maakte. Meester Cordia was hoofd van de Kuyperschool die ook wel de Klompenschool werd genoemd. Het christelijk-nationale schoolbestuur droeg naast deze school zorg voor de Groen van Prinstererschool waar de kinderen van de betere stand naar toe gingen. Meester Cordia heeft zijn hele leven ingespannen om kinderen uit de sociaal zwakke milieu's kansen te geven die ze van nature niet hadden. Hij had er zoveel succes mee dat zijn gedrag door het schoolbestuur niet meer werd gepikt. Alleen kolenhandelaar Van Heyst stond sympathiek tegenover de inspanningen van de hoofdonderwijzer. Omdat het bestuur Meester Cordia het succes niet gunde, moesten de bijgewerkte leerlingen het laatste half jaar van de lagere school afmaken op de Groen van Prinstererschool. In het jaar dat Maarten examen deed, maakte Cordia zich er zo boos over dat het toen voor één keer niet is doorgegaan.
Meester Cordia heeft zich dat onrecht zó aangetrokken dat hij op 55- jarige leeftijd stierf. De laatste jaren van zijn leven heeft hij slapeloos doorgebracht. Op de begrafenis was wel heel Rotterdam uitgelopen: er waren 1500 mensen. Jaap Cordia is ervan overtuigd dat het vooral aan Meester Cordia heeft gelegen dat Maarten 't Hart naar de HBS in Vlaardingen kon.
Ik vertel het verhaal aan loco burgermeester Smit die er niet van opkijkt. Hij herinnert zich meer gevallen van haat, jaloezie en afgunst. Klopt het verhaal, vraag ik, van Boudesteyn die 's nachts naar het lijk van de concurrent sloop om de tong eruit te hangen en het oog open te drukken? Hij weet het niet. Zoals Maarten 't Hart de onderlinge strijd tussen de begrafenisondernemingen schetst moet het wel gebeurd zijn. Geen enkele inwoner van Maassluis die ik over dit verhaal aansprak, kan de gebeurtenis bevestigen. Zelfs niet ‘van
| |
| |
horen zeggen’.
Het graf van Pau 't Hart, zonder steen.
(foto: Anthony Akerman)
We zoeken naar het graf van Pau 't Hart of dat van Meester Cordia om niet helemaal het idee te hebben dat we voor niks op de begraafplaats zijn. De animo om de zerken te vinden wordt er door de regen ook niet groter op. Pas veel later kom ik erachter waarom de zoekpoging niets oplevert: Meester Cordia is begraven in Rotterdam en de familie 't Hart wilde geen steen hebben op het graf van Pau.
‘Het Jaagpad zullen we dat eens gaan bekijken?’ vraagt loco burgemeester Smit. Natuurlijk stem ik toe, wie weet wat het oplevert. Ik herinner me de wandeling die ik in mijn studententijd op een even grauwe zondagmiddag met Vic van de Reyt en Cees Aarts maakte naar Ransdorp. Dezelfde wandeling van de Titaantjes van Nescio: in het Oosterpark beginnen om een uur later de stompe toren van Ransdorp in de verte te kunnen zien liggen en terug via de Schellingwouderbrug. We kwamen aan bij een kerk die gesloten was, drentelden er maar wat omheen en gingen biljarten in het café aan de overkant. Gek toch dat zo'n wandeling niks oplevert, maar van alle tochten die we vroeger op zondagmiddag maakten, is die trip naar het verleden van Nescio me als enige helder bijgebleven.
Het jaagpad (foto: Anthony Akerman)
Op naar het Jaagpad, maar op weg daarheen bezoeken we de Hervormde Kerk waar Feike Asma zoveel furore maakt. De kerk is gesloten en net als vroeger loop ik er omheen. Een volstrekt zinloze bezigheid. Het Jaagpad, waar we even later langs rijden is niets meer dan een veredeld fietspad, keurig geasfalteerd, maar verder niets bijzonders. Als ik een paar maanden later weer in Maassluis ben om met Maarten 't Hart de locaties uit te zoeken voor de foto's, neemt hij me mee naar een heel andere plek. Voor me zie ik de rietlanden en langs het water een smal paadje waar dominee Zelle op zijn racefiets de weg naar Katendrecht vond. Maarten 't Hart wijst naar een boom: ‘Daar zat de Ransuil in’. De fotograaf vindt die opmerking belangwekkend genoeg om van de kale boom een plaatje te maken. ‘Daar in de verte is het Tegelpad’, zegt Maarten 't Hart. Door de stromende regen - alweer - wandelen we naar een weiland en arriveren bij een sloot waarlangs iemand tegels heeft gelegd. Het is er glad, maar Maarten blijft bij het poseren overeind.
‘Daar zat de Ransuil in’ (foto: Anthony Akerman)
Het tegelpad (foto: Anthony Akerman)
De loco burgemeester vertelt me tijdens de autorit alles over zijn dorp. Hoe was het nou vroeger, voor de oorlog? Er was de vaten- en kistenfabriek Van Toor die profiteerde van de mensen. De eigenaar werd niet voor niets Kees de Dief genoemd. En je had de arbeiders van de Touwfabriek, de Baanders, die de hele dag in hun ketelpak liepen. Nee, ze verkleedden en wasten zich niet na werktijd. De middenstand was overwegend gereformeerd of hervormd. Op de maandagmiddag, als de slagers en kruideniers vrij waren, kon je een aantal van hen in Katendrecht vinden. Daar waren ze
| |
| |
net zo anoniem als dominee Zelle. Er was veel werkeloosheid. Ze hadden een uitkering van 12 gulden in de week, maar degene die trouw naar de kerk ging, had kans op een extra uitkering uit het Noodfonds. Dat scheelde toch anderhalve gulden in de week.
‘Het betegelde pad door de weilanden, het pad waarop ik alles wat werkelijk belangrijk was had geleerd’ (Een vlucht regenwulpen, pag. 54) (foto: Anthony Akerman)
Het verenigingsleven, daar ben ik benieuwd naar. Het amateurtoneel bloeide voor de oorlog, hoor ik van de loco burgemeester. De gereformeerden hielden zich met kluchten bezig, terwijl de socialistische vereniging Voorwaarts het repertoire van Herman Heijermans bracht. Er waren verschillende kerkkoren, De Stem des Volks, de muziekvereniging Kunst na Arbeid en veel fanfares en harmonieën.
En de oorlog, hengel ik naar meer informatie, is er toen nog iets gebeurd in Maassluis? Er lagen Duitse marineschepen in de haven en daarom voerden de Engelsen een bombardement uit. Maar ze vergisten zich kennelijk één tiende van een seconde, zodat 60 woningen werden vernield. Maassluis is niet hetzelfde als Putten waar de gereformeerden en hervormden zich lijdzaam aan de Duitsers onderwierpen. De verzetsgroep in Maassluis moet ooit eens een distributiekantoor hebben leeggeroofd.
In de oorlog moet er een hele godsdienststrijd zijn gevoerd, hoorde ik een week later van Maarten 't Hart. Het ging om de vraag waarom hij niet in Amsterdam, maar in Leiden ging studeren. Vader Pau 't Hart heeft daar een belangrijke stem in gehad. Hij had lang gecollecteerd voor de VU in Amsterdam en had door dat collecteren een hekel aan die universiteit gekregen. Het verschil tussen Kampen en Amsterdam dateert uit de oorlogsjaren. Er was veel aan vooraf gegaan, maar dat wordt te ingewikkeld om hier uit te leggen. In 183? was er een afsplitsing onder leiding van Hendrik de Cock uit Doorn en in 1886 maakte een groep onder leiding van Abraham Kuyper zich los van de hervormde kerk. Die twee afgescheiden groeperingen zijn in 1886 samengegaan, waaruit de gereformeerde kerk ontstond. Maar de verschillen bleven groot. In 1944 is op grond van een oud geschil een deel van de gereformeerde kerk vrijgemaakt onder leiding van professor Schilder. Maarten 't Hart:
Ik heb nog steeds het plan om over die hele kwestie een roman te schrijven. Midden in de oorlog, met al die ellende om zich heen, begonnen die mensen een kerkestrijd van jewelste. Ze bestookten elkaar op hun onderduikadressen met pamfletten. Je zou zeggen dat die mensen wel wat anders aan hun kop hadden, maar midden in de oorlog waren zij bezig elkaar het leven ondraaglijk zuur te maken.
De toeristische route door Maassluis zit er bijna op. De huizen waar Maarten 't Hart vroeger woonde, de begraafplaats, de Hervormde Kerk, het fietspad dat op het Jaagpad leek, nog even een rondrit door Maasland. Hier moet ergens Pau 't Hart een tuin hebben gehad die hij pachtte van mevrouw Poot. Zij deelden de opbrengst samen. Hier is ook de plaats waar veel inwoners in de jaren vijftig hun bijverdienste hadden. Na de Tweede Wereldoorlog was weliswaar het begin van welvaart te bespeuren in Maassluis door de opkomst van Verolme, het Botlekgebied en Europoort, maar niet iedereen had vast werk voor een hele week. Met de auto volgen we de wandeling die Maarten 't Hart als klein jongetje maakte naar zijn vader in de tuin. In De Aansprekers schrijft hij daarover:
Hij hief me plotseling omhoog en ik wist niet of hij het deed omdat hij woedend of omdat hij juist heel blij was. Maar hij bleek woedend noch blij te zijn, hij riep luidkeels: ‘Arie, Arie, moet je nou toch eens horen, m'n zoon hier, helemaal alleen uit Maassluis komen lopen, is het niet ongelofelijk?’
Vijf kilometer is het, Smit maakt er vijftien van.
Terug in Maassluis laat loco burgemeester Smit me het plein zien - De Put - waar vroeger de jeugd werd beziggehouden. In de grote schoolvacantie werd er een tribune gebouwd waar plaats was voor zo'n 2.000 kinderen. Daar heeft Maarten 't Hart toen hij acht jaar was een keer de kok gespeeld in Doornroosje. Hij hoefde niets te zeggen, hij mocht een keer zwaaien met een pollepel en een dansje maken met het keukenmeisje. Tijdens de repetitie ging alles naar wens, maar tijdens de uitvoering pakte Maarten een ander keukenmeisje dat hij veel leuker vond. De dame die het spel leidde, mevrouw Verhoef-Toorn, sloeg hem met de pollepel om zijn oren.
In een café om de hoek van het marktplein nemen we de afgelopen uren samen door. Het café is vol, er wordt op dit middaguur al stevig ingenomen. Of ik er iets aan heb gehad? Hij kijkt me zo vriendelijk aan dat ik zelfs de geringste twijfel niet durf uit te spreken. Alleen de Maarten 't Hartgekken zullen het wel aardig vinden, suggereer ik, maar de literatuur-wetenschap zal er geen millimeter op vooruitgaan. Alsof ik me daar ooit ook maar één minuut om heb bekommerd. O ja, zegt de loco burgemeester, weet je trouwens dat Pau 't Hart exact wist te voorspellen welke bomen er dood zouden gaan. Ik pak er De Aansprekers bij, en lees op pag. 77: ‘(...) ik zal weer een flinke slok onkruidbestrijding bestellen, het is niet te geloven hoe goed dat werkt. Je gooit het rondom zo'n boom en binnen een paar weken is hij dood. Ja, je moet wel met zulke kerels als Quaavers’. Loco burgemeester Smit moet er nog om grinniken als hij me een kwartier later voor de deur van Lenie 't Hart, de zus van Maarten, afzet.
| |
| |
Maarten en Lenie 't Hart, 1979 (foto: Anthony Akerman)
Met haar praat ik over haar vader. Pau 't Hart kon bikkelhard zijn vertelt ze, maar ook erg sentimenteel. Naar de grootste smartlappen kon hij met tranen in zijn ogen luisteren. In De Aansprekers gaat hij nogal tekeer tegen ouderlingen, net als in Het vrome volk, maar in werkelijkheid ging het altijd vriendschappelijk en gemoedelijk toe als zij langskwamen. Er zijn wel meer gebeurtenissen gechargeerd. Halverwege de maand december verscheen het bruine schrift op tafel waarin hij het aantal sterfgevallen bijhield. In het verhaal Concurrentie (in: Mammoet op zondag) wordt gesuggereerd dat Pa per sé honderd begrafenissen per jaar wilde halen. Lenie: ‘Hij zat wel te tellen, maar of hij er honderd wilde hebben... mijn moeder zegt ook dat het niet zo was’. Moeder Lena van der Giessen heeft de meeste moeite met De Aansprekers, vooral omdat zij dagelijks omgaat met mensen die niet beter weten of alles is waar wat Maarten schrijft. Hoe zit het met die harde opvoeding? vraag ik. Lenie:
Dat is zwaar overdreven. Hij heeft natuurlijk wel eens een pak rammel gehad, zoals iedereen. Als mijn vader echt zo was geweest, zou ik het wel gemerkt moeten hebben. Ik heb nooit een klap van hem gehad. Hij was meer een bruut tegenover anderen dan tegenover ons. Als hij iemand niet mocht, liet hij dat duidelijk blijken. Hij kon ontzettend kwaad kijken, dan keek hij iemand gewoon dood. Daarom waren ze ook zo bang voor hem.
Tegenover Bibeb (VN, 8 sept. 1979) vertelt Maarten ongeveer hetzelfde hierover. De gevaarlijkste honden waren doodsbang voor die blik. Zelfs de nazi's die hem op straat hadden gepakt, lieten hem los toen hij ze aankeek.
Over de armoede thuis heeft Maarten 't Hart uitgebreid geschreven. Na een plas op de w.c. mocht er niet doorgetrokken worden, speelgoed kreeg hij niet. In Ongewenste zeereis beschrijft hij de wekelijkse wasbeurt.
In een betrekkelijk klein laagje water moest je je dan, terwijl nooit alle lichaamsdelen tegelijk onder konden, wentelen en keren teneinde schoon te worden. Meen overigens niet dat voor elke volgende bader nieuw schoon water werd gekookt. Dat zou veel te duur zijn geweest. Nee, eerst ging mijn moeder, daarna mijn vader - in hetzelfde water. Dan werd er nieuw water gekookt en daar waste mijn zuster zich in. Na mijn zuster was mijn broer aan de beurt - omdat hij de jongste was - en tenslotte moest ik, omdat ik de oudste was en zo goed tegen de kou kon, in hun reeds danig afgekoelde waswater proberen schoon te worden.
Maarten en Lenie, 1948
Van links naar rechts: Lenie, Ari en Maarten 't Hart, 1953
Een vermakelijk verhaal, maar er klopt volgens Lenie niks van. Zo armoedig was het bij 't Hart nou ook weer niet. Wel was het zo dat het voor de meeste gezinnen in die jaren niet gemakkelijk was om rond te komen. Dat de kinderen er netjes bijliepen was voor de meeste ouders de grootste zorg. In het gezin 't Hart deelden Maarten en Lenie iedere week één ei. Op zaterdagavond kon er voor de kinderen een stuiver af voor een ijsje. Maarten had er een versje voor bedacht: ‘Heer, dank U voor deze spijzen, amen, en nu voor vijf centen ijsje halen’.
's Middags en 's avonds werd er uit de Bijbel voorgelezen, maar echt fanatiek waren ze niet bij de familie 't Hart. Op zondagavond zat Maarten altijd achter het harmonium met de rest van het gezin om zich heen. Tenminste, als er een harmonium in huis was. Zijn oom Klaas handelde erin. Hij zette advertenties in de krant: ‘particulier verkoopt zijn harmonium’ en plaatste de apparaten bij zijn familie. Als hij niets te verkopen had, kon Maarten niet spelen. Maarten kreeg les van Willem van Oranje, stiekem, zoals hij het in Stenen voor een ransuil heeft beschreven. De organist Brikke die in deze roman de jonge Maarten verleidt, is niet deze Willem van Oranje. Het is de zoveelste werkelijk bestaande persoon die Maarten 't Hart in zijn roman heeft gespaard.
| |
| |
Met Lenie 't Hart praat ik over de jeugd van Maarten en zijn HBS-tijd. Ik vertel dat ik nog met Marijke Reedijk heb gesproken, de jeugdliefde van Maarten waar Een vlucht regenwulpen over gaat. Ze zegt nu dat ze Maarten nooit een afschuwelijke jongen heeft gevonden, die kwalificatie is afkomstig van de leraar Nederlands. Iedereen op school wist dat Maarten belangstelling had voor Marijke. Tegen de leraar gaf zij te kennen dat zij niets voor Maarten voelde. ‘Dan moet je er maar niet aan beginnen, het zou alleen op een teleurstelling uitlopen en dan is de ellende helemaal niet meer te overzien’, herinnerde Marijke zich tegenover mij. Lenie had er nooit iets van gemerkt.
Alles wat er in Een vlucht regenwulpen over Marijke Reedijk staat is een weergave van hoe het werkelijk gebeurd is. Zij herkent zich als Martha helemaal, het verhaal Voedselopname in Mammoet op zondag waarvoor zij model stond voor Gerda is fictief. De man met de snor in de kerk (Een vlucht regenwulpen) is dezelfde als in Voedselopname. Daarin wordt de man sprekend ingevoerd met: ‘Je mag blij zijn dat het niets tussen jullie geworden is. Het is wat om met haar getrouwd te zijn, ze is trager dan stroop, ze doet niets in het huishouden, bijna niets, en dat met drie kinderen’. Marijke Reedijk: ‘Ja hoor, zo'n type is mijn man wel’.
Vader en moeder 't Hart voor het baarhuisje, 6 december 1962 (foto: Anthony Akerman)
foto: Anthony Akerman
Lenie 't Hart en ik bladeren in het fotoalbum, waaruit zelden iets is afgedrukt. Wij kijken naar een kleine, slecht afgedrukte foto van Pau en Lena 't Hart op de begraafplaats, wandelend in het paadje voor het baarhuisje. ‘Mijn moeder moet er een mooie afdruk van hebben’ zegt Lenie en dat blijkt een paar maanden later te kloppen. Van de moeder van Maarten mag de fotograaf die foto meenemen, een half uur later zet hij Maarten op het kerkhof op dezelfde plaats waar vroeger zijn ouders liepen. Het is een heel getel omdat er een paar bomen gerooid zijn, maar uiteindelijk heeft hij Maarten op exact dezelfde plek. Uit het fotoalbum nemen we prachtige foto's mee. Er is een afbeelding met Maarten op schoot bij zijn grootvader (de Baardaap) en vier andere Maarten's eromheen. Zes keer Maarten 't Hart op één foto, dat moet voor menigeen een gruwel zijn. Lenie heeft overigens de traditie om het eerste kind óf Maarten óf Lena te noemen, afgeschaft.
Van links naar rechts: Maarten 't Hart, Maarten 't Hart, Maarten 't Hart (‘de auteur’), Maarten 't Hart (‘de Baardaap’), Maarten 't Hart en Maarten 't Hart
In haar album kom ik een foto tegen van Maarten waar hij op staat met papwangen. Helaas, hij is té onduidelijk om in BZZLLETIN op te nemen. De foto dateert uit het eerste jaar dat Maarten in Leiden studeerde. Hij kwam in huis bij Tante Anna, een zus van Pau 't Hart, en oom Piet, de man van het perpetuum mobile (Een vlucht regenwulpen), van de kanaries (Ongewenste zeereis) en van de stillevens (Vijf, een uitgave van boekhandel Michon in Enschede). Maarten had het er uitstekend naar zijn zin, het enige dat hij deed was eten en studeren. In dat eerste studiejaar kwam hij 15 kilo aan. Zijn tante was een voortvarende, vrolijke vrouw en ook met oom Piet kon hij goed overweg. In theologisch opzicht was hij tamelijk eigenzinnig. Het verhaal over het hemelse magazijn in De Aansprekers is van hem afkomstig. Hoe was dat ook alweer? De oom had een verhaal geschreven over de vraag waar Jezus zijn kleren vandaan had toen
| |
| |
hij op de derde dag uit het graf verrees. ‘Hij was er immers naakt ingelegd maar kwam er niet naakt uit’. ‘Waar kwamen die kleren dan vandaan?’, vroeg ik. ‘Uit het hemels magazijn’, zei mijn oom plechtig, ‘ik toon dat aan met de Schrift, het is een prachtig onderwerp, je vader mag het lenen maar laat hem er wel zuinig op zijn’. Maar vader 't Hart wist het veel beter. Toen Jezus opstond uit het graf liep hij naar het baarhuisje en trok de kleren van de grafmaker aan. ‘Het was niet beneden zijn waardigheid om er uit te zien als ik. Zou hij ook klompen aangehad hebben? In ieder geval: niks hemels magazijn’.
Bij mevrouw 't Hart.
Alleen het eerste studiejaar (1962-1963) woonde Maarten bij zijn familie in Leiderdorp, in mei 1963 verhuisde hij naar een kamer in Leiden omdat zijn oom zó ernstig ziek werd dat het erop leek dat hij zou sterven. Op de Lorentzkade 14 heeft Maarten 't Hart gewoond totdat hij met Hanneke trouwde. Van zijn hospita, mevrouw Stuyvenberg, had hij weinig last. Ze was een klein, oud dametje met evenwichtsstoornissen en ze had iets zenuwachtigs over zich. Het meisje dat na Maarten op de zolderkamer kwam wonen, is na een maand gillend het huis uitgerend.
In 1966 ontmoette hij Hanneke, waarmee hij in 1967 trouwde. Lenie heeft er een foto van overgehouden waarop het tweetal er niet erg florrisant opstaat. ‘Doe deze maar niet voor BZZLLETIN’ zegt zij en ik kan haar geen ongelijk geven. Later hoor ik van Maarten 't Hart wat hij in die periode heeft gedaan. Met Hanneke woonde hij in Warmond bij een dame van ver in de 80 en haar dochter. Eén jaar hielden zij het uit bij de stokdove moeder en de bedillerige dochter. Van de Teylingenhof in Warmond verhuisden zij naar een flat in Leiden, op een paar meter afstand van Eva en Maarten Biesheuvel. Een jaar na de trouwerij haalde Maarten het doctoraal en ging voor anderhalf jaar in dienst. Hij kwam terecht bij de RVO, de rijksverdedigingsorganisatie, als etholoog. Het verhaal Een oxim in Amerika in Het vrome volk gaat over die periode.
Als etholoog had hij weinig ervaring en in Rijswijk wisten ze niet precies wat ze een etholoog moesten laten doen, daarom was het voor hem ‘een beetje aanrommelen’. Op de rattenafdeling heerst een hoog zuigelingensterfte, Maarten 't Hart verhoogde de luchtvochtigheidsgraad en daarmee was het probleem opgelost. Hij experimenteerde met soman, een zenuwgas, op ratten. De agressie verdween bij ratten als
| |
| |
kleine hoeveelheden soman werden toegediend. Omdat de organisatie omstreden was, vertrok Maarten 't Hart toen zijn dienststijd voorbij was. Hij kreeg een plaats aangeboden in Rijswijk, maar verkoos een baan als wetenschappelijk medewerker in Leiden, waar hij sinds januari 1970 werkt.
Ik zoek naar foto's uit zijn studententijd, maar vind ze niet. Zijn carrière als leraar biologie op zijn oude HBS in Vlaardingen is niet in zijn werk terug te vinden. Het moet een vervelende tijd zijn geweest. Twee jaar heeft hij het volgehouden. In het studiejaar 1965-1966 gaf hij 6 lesuren (verdeeld over de maandag- en zaterdagochtend), in 1966-1967 11 uren. Maarten 't Hart:
Dat verschrikkelijke lawaai van die kinderen, dat geschreeuw in de pauzes, de omgang met leraren, ik wil nooit meer naar een middelbare school terug. Ze konden alleen maar praten over auto's, een enkeling had het over de preek van de vorige zondag. Er was een leraar, de heer Van Toor, die eens tegen mij zei: ‘Vind je ook niet dat er tegenwoordig zo slecht gepreekt wordt. De twijfel druipt van de kansel af’. ‘Nou, als je er maar niet vlak onder zit’, antwoordde ik toen. Dat vond hij helemaal niet leuk. En dan de meisjes die verliefd op me waren. Ineens begonnen er een paar je aan te gapen en na de les te drentelen bij je tafeltje. Als zo'n meisje Ria heette, noemde ik haar Gerda, dan was het meteen over. Dat je zo nonchalant was dat je niet eens haar naam onthield, dat hielp pas echt.
Met de klassen van de MMS-afdeling kon Maarten 't Hart goed overweg, er was één klas met zittenblijvers waar hij veel problemen mee had. De lastigste jongen hield hij rustig met behulp van een apparaat waarmee de longinhoud gemeten kan worden. Maarten had hem een keer uitgedaagd om zijn volume te vergroten, iedere keer als die jongen bij hem de les kwam volgen, moest hij eerst twee keer blazen, zodat hij uitgeteld in de bank het uur biologie kon bijwonen. Maandenlang hield Maarten 't Hart zijn klassen rustig door het geven van sexuele voorlichting. Uren moet hij besteed hebben aan de soorten condooms die er tot in Afrika toe werden gebruikt.
Hoe schuchter was Maarten 't Hart eigenlijk? Een aantal mensen weet zich te herinneren dat Maarten op heel jonge leeftijd bakkerbediende was bij bakker IJsberg aan de Zuiddijk. Volgens Lenie valt het met de verlegenheid wel mee. Maarten bracht van de middelbare school geregeld vrienden mee naar huis, hij durfde best onder de mensen te komen. Van zijn vijftiende tot zijn zeventiende jaar was hij leider van de Zondagsschool. Hij hield de kinderen bezig met verhaaltjes uit de Bijbel.
In zijn preoccupatie met het geloof onderscheidde hij zich van zijn kameraden. Hij wilde alles onderzoeken, las veel boeken over het onderwerp en liep diensten bij andere kerken. Langzaam merkte het gezin 't Hart dat hij ophield met geloven. Hij zei er steeds minder over. Hij ging in Leiden studeren, maar niemand kon controleren of hij inderdaad naar de kerk ging. Pas bij het uitkomen van zijn eerste roman in 1971 begrepen zijn ouders hoe Maarten over het geloof dacht. De familie kon het niet begrijpen, maar er werd thuis niet over gesproken. Het werd doodgezwegen.
Het fotoalbum slaan we dicht, buiten begint het te schemeren. Ze heeft verteld over haar broer van wie ze vroeger al wist dat hij iets bijzonders zou gaan presteren. Een week later wandel ik met Maarten door Leiden. Iedereen kijkt naar hem, maar hij merkt het niet op. Hij vertelt over de hoeren in de Geleenstraat in Den Haag, allemaal meisjes die op zijn minst HBS hebben, zodat zij met hun klanten kunnen praten. Hij was er op een keer langs gekomen en zag dat een prostituée in Een vlucht regenwulpen aan het lezen was. Plotseling werd hij in die straat door een hoer aan een deurpost aangesproken met: ‘Hahahaha, die Maarten’. Je ziet, zegt hij tegen me, ik word overal gelezen.
foto: Anthony Akerman
| |
| |
Foto: Ronald Sweering
|
|