Leonie Kooiker
Dolf Verroen
Leonie Kooiker is de vrouw van een dokter (nog met apotheek aan huis) en zij en haar man wonen in Papendrecht in een oud dijkhuis. Als je er binnen komt - rechts de praktijk en links het woongedeelte - ben je onmiddellijk in de sfeer die zo kenmerkend is voor haar boeken. Dan kun je je voorstellen dat Leonie Kooiker de apotheek van haar man gebruikt om er wonderlijke, geheimzinnige drankjes te brouwen waardoor de werkelijkheid er een dimensie bij krijgt. Het is een schijnbaar rommelig huis - waarin alles is afgestemd om er prettig, comfortabel en menselijk, met veel ruimte, in te kunnen leven - maar als je beter rondkijkt, zie je ook dat alles er in zekere zin een vaste plaats heeft. Romantiek die geschraagd wordt door werkelijkheidszin, anders zou ik het niet kunnen uitdrukken. De open haard in de kamer is weliswaar door Leonie Kooier zelf gebouwd, maar hij brandt best en de tuin is wel verwilderd, maar niet zo dicht gegroeid dat je er niet in zitten kunt of lekker in spelen. Het huis en zijn onmiddellijke omgeving vormen dan ook een soort blauwdruk van Leonie Kooiker zelf, maar misschien is het ook dat zij het in de loop van de jaren allemaal naar haar eigen beeld gevormd heeft. In ieder geval kun je je heel goed voorstellen dat een aantal jaren geleden in deze tuin Het malle ding van Bobbistiek gemaakt werd, toen nog geen boek, maar een uitvinding van zoon Bobbie, dat, toen zijn moeder er een boek van had gemaakt, onmiddellijk werd bekroond met een gouden griffel.
Bobbistiek was overigens een soort klei dat Bobbie had uitgevonden toen hij iets wilde maken waardoor iemand onzichtbaar kon worden. Bobbie en zijn broer bouwden er een eivormig bouwsel van, dat een vliegtuig moest voorstellen. Iets tenminste, dat je met een vliegtuig zou kunnen vergelijken. Eerst konden ze er alleen mee van het dak naar beneden vliegen, maar toen ze er een motor in hadden gezet konden ze ook echt een heel eind vliegen. Ze beleefden hierdoor natuurlijk allerlei avonturen, maar toen oom Frans er zich mee begon te bemoeien en het allemaal nog mooier - en commercieel! - moest worden, ging het natuurlijk mis...
Het kenmerkende van Leonie Kooikers boeken is een fantasie die geen symbool van de werkelijkheid is, maar een uitbreiding, een voortzetting er van. Zij gelooft in ongekende mogelijkheden en dat vormt de kracht en de basis van haar boeken. Of het nu om dat malle ding van Bobbistiek gaat, om De heksensteen, (met een oma er in die een heks is), om De diamant van de piraat, een spannend zeeroversverhaal waarin een meisje de hoofdrol speelt, of Het levende beeld in de tempel, waarin twee jongetjes een verdwijnpasta maken om hun aldoor verliefde moeder te straffen. Fantasie en werkelijkheid zijn voor Leonie Kooiker zo één en hetzelfde, dat het geen wonder is haar nog steeds met spijt te horen spreken over het malle ding van Bobbistiek, want voor haar was het een mooi, serieus ding, helemaal niet mal en zij heeft er vermoedelijk nog steeds spijt van dat zij ermee akkoord is gegaan dat deze, om commerciële redenen door Ploegsma verzonnen titel, op het boek is gekomen.
Door deze eigenschappen, fantasie en een groot realiteitsgevoel, is Leonie Kooiker een unieke figuur in onze jeugdliteratuur geworden. Het is ook geen wonder dat haar (veel vertaalde) boeken graag worden gelezen en in alle bibliotheken voortdurend zijn uitgeleend. Maar wie van haar een vage, zweverige persoonlijkheid verwacht, vergist zich. Leonie Kooiker is bescheiden, (waarschijnlijk) een beetje verlegen, enigszins dromerig, maar tegelijkertijd weet ze precies wat ze wil en als ze weet wat ze wil is ze ook absoluut onbuigzaam. Ook gelukkig als ze iets niet wil. Ik heb met haar eens een lezingenprojekt op scholen gedaan in Sliedrecht en Alblasserdam en onderweg - op de heenweg - leek zij in zekere zin total loss. Als je aan haar vroeg ‘Waar ga je het straks over hebben?’ antwoordde ze: ‘Dat weet ik niet. Ik beantwoord gewoon vragen. Ik zal wel zien.’ En je dacht dan: wat moet daar van terecht komen. Maar op de terugweg leek zij in een soort glanzende stemming - voornamelijk door haar ogen - maar wat ze nu precies in zo'n klas gedaan had kwam je van haar niet te weten. Tot één van de onderwijzers me er iets van vertelde: Leonie had een zelfgemaakt schort aan met zeven zakken er in en uit alle zakken kwam een voorwerp waarover zij à l'improviste een verhaaltje vertelde. Alleen uit de zevende zak kwam niets. ‘Dat is geheim,’ zei ze. ‘Maar er zit wel wat in.’ En toen ik haar later vroeg ‘Wat zat er nou ècht in?’ antwoordde ze, stomverbaasd, ‘Maar dat weet ik niet. Dat is toch geheim.’ En ik was er van overtuigd dat het ook voor haarzelf een geheim was - en een geheim is heilig - waarin ze oprecht geloofde. Daarom is een ontmoeting met Leonie Kooiker, zowel in haar boeken als in werkelijkheid, een echte belevenis.