Bzzlletin. Jaargang 8
(1979-1980)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
I.In eerste instantie bezit de poëzie meer elementen van bezinning, contemplatie dan proza, maar wellicht is dat inherent aan de vorm die per definitie dwingender is. Zo beschouwd is een gedicht vooral een poging tot verheldering, een spreken van de dichter tot zichzelf over ervaringen die verbeeld worden tot kunst. Als aan deze voorwaarde niet is voldaan, ontstaat een steriele vorm, een uitdrukking die niets méér bevat dan het concreet waarneembare, als wortels die geen houvast hebben gevonden in grond. Vooral voor getalenteerde woordkunstenaars is deze verleiding groot, maar het zal vanzelfsprekend zijn dat in die gevallen de poëtische bron al na één of enkele bundels blijkt opgedroogd. Beter is het als poëzie tot stand is gekomen na wat bijna een stollingsproces kan worden genoemd: een werkelijkheid is doorzien, een verleden doorgrond, emoties gestold en een metafoor is niet langer een toevallig passend beeld dat past in het geheel van een gedicht, maar de maximale uitdrukking voor wat er innerlijk leeft. Uiteraard geldt dit niet voor poëzie alleen: de authenticiteit van kunst is groter, naar de mate waarin kunst gevoed wordt door het persoonlijke. Een gedicht dus in de eerste plaats als een verheldering, verduidelijking voor de dichter zelf, maar óók bestemd voor een publiek dat bereid is zich open te stellen voor het oorspronkelijke, te wennen | |
[pagina 60]
| |
aan wat nieuw en goed is en als beloning meer inzicht kan oogsten in de serieuze kanten van het bestaan. Gelukkig heeft het publiek, meer nog dan een aantal critici, begrepen hoe belangrijk het debuut van Elly de Waard, de in 1978 verschenen bundel Afstand, was. Al één maand na de verschijning werd de dichteres uitgenodigd door de Rotterdamse poëziewinkel Woutertje Pieterse om uit Afstand en later werk voor te lezen, gevolgd door een discussie. In mei j.l. werd er in Veronica's kunstprogramma op de t.v. Aan de grenzen ook aandacht besteed aan haar poëzie en toen was, wat voor een poëziedebuut heel bijzonder is (met uitzondering van religieus getint werk) inmiddels de tweede druk van Afstand verschenen. Dat Elly de Waard niet optrad tijdens de nationale avond van Poetry International in juni j.l., zegt meer over het jaarlijks terugkerende falen van de organisatie om aan het publiek iets nieuws te presenteren, dan over de waarde van haar werk. Centraal staat in Afstand de herinnering, om te ontkomen aan ‘de zwaartekracht van de vergetelheid’. Maar uitgangspunt is allereerst de totale rouw na de dood van de geliefde, een rouw die leidt tot een staat van complete passiviteit: ‘zonder verweer meer, weerloos, angstloos ook in niets meer zijn’. Pas na de constatering van de dubbelzinnigheid van de dood (‘O niet in staat te zijn te kiezen/tegen de pijn of voor de opluchting/van het verliezen’) is er de ruimte om actief het verleden te ondergaan middels de herinnering. De ik ziet liggend in bad de voormalige woonplaats, ‘kompas voor mijn gevoel’ en geleidelijk maakt het verleden weer plaats voor de realiteit, die ondanks materieel welbevinden kaal is. ‘Gezelschap van welstand in verarming’ en zijn complement vindt in de natuur in een stadium van herfst. Maar al het waarneembare herinnert aan het verleden en zelfs in een liefdesgedicht Inti mate pages wordt in de laatste strofe gesproken over de leegte van vroeger, ‘maar zonder vergeten’. Misschien is het gedicht over de zomerstoelen in de herfst wel de meest beknopte samenvatting van het debuut van Elly de Waard: de elegische toon die indrukwekkend is, want van sentimenten ontdaan; de emoties zijn immers al actief bedwongen, want er is afstand gedaan: De zomerstoelen waarin wij nog kortgeleden zaten
staan zo geschikt alsof ze bij het opstaan
weggeschoven door ons zijn verlaten.
Het riet kraakte, niet meer van ons, maar van
de najaarsregens en de zittingen vergaarden
om zich toe te dekken blad dat
daar zelf in een vluchtpoging belandde.
Weerloze hoek is het, die geen beschutting
aan zichzelf kan bieden en,
niet voor de overwintering gemaakt,
ook geen verlichting geven zal aan anderen,
noch aan degene die hem plaatste.
O pijnlijk is het, onverdraaglijk,
het weinig zichtbare verschil dat soms bestaat
tussen de dierbaarste momenten en de desolaatste.
(pg. 34) | |
II.De dit najaar verschenen tweede bundel van Elly de Waard is volstrekt lineair van opbouw. Dat principe gold tot op zekere hoogte ook voor haar debuut, maar voor Luwte is, tot in de kleinste details de volgorde van de gedichten van belang. Zo is het motto dat werd ontleend aan Portrait of a lady van T.S. Eliot niet alleen veelzeggend voor het geheel van de bundel, maar op de eerste plaats ook uitgangspunt: -Let us take the air, in a tobacco trance,
Admire the monuments,
Discuss the late events,
Correct our watches by the public clocks.
Then sit for half an hour and drink our bocks.
De schijn is bedrieglijk, de rust geldt slechts voor wat er aan de oppervlakte zichtbaar is, voorafgaande aan de als motto genomen passage wordt gesproken over ‘a dull tom-tom begins/Absurdly hammering a prelude of its own’ en verderop in het gedicht, als Eliot spreekt over ‘my buried life’ verwijst hij naar The buried life van Mathew Arnold (1822-1888) die spreekt over ‘het mysterie van het wildslaande, zo diep in ons verborgen hart’, of anders gezegd: de gepassioneerde kant van de mens die vaak door koele berekening van het verstand geen kans krijgt, of, tenmínste wordt onderdrukt. De rust van de nazomer, waarover het gaat in het eerste gedicht van Luwte is aan een limiet gebonden, net als in de passage uit Eliots Portrait of a lady: ‘for half an hour’. De natuur wordt in de nazomer zo overheerst door de volle rijkdom van zonlicht, blad en vruchten dat werkelijk inzicht bemoeilijkt wordt en er geen andere oplossing is, dan het zich bepalen tot het waarneembare: ‘niets is er meer dan dat’ (pg. 8). Maar in de duisternis van de avond en nacht, die een geheimzinnig cachet krijgt door | |
[pagina 61]
| |
het roepen van een uil, het zich openen van de theunisbloem en de adem van de avond die lijkt op te stijgen uit de mond van een meertje, kondigt de naderende onrust zich al aan: ‘Alles is vreemd in deze minderende schijn’ (pg. 11). Pas in de nacht is er ruimte vrijgekomen voor een andere creativiteit: de activiteit in dromen waar de hoogste onrust gestalte krijgt in ‘de komende voetstap van een onbekende’. In de poëzie van Elly de Waard zijn voetstappen altijd het symbool voor bedreiging, verstoring van de rust of zelfs angst. Als het haar eigen stappen betreft is er minstens sprake van onzekerheid, soms zelfs van ontreddering. Het gedicht over de naderende dreiging van de voetstap is één van de meest onheilspellende uit Luwte. De onrust die zich in de nacht manifesteert is richtingloos, wordt nog niet begrepen en alleen versterkt door de onregelmatigheid waarmee de wind de deuren dichtslaat. Het gedicht zou nooit in een conventioneel metrum geschreven kunnen zijn, om volledig aan deze vreselijke onzekerheid uiting te geven. In een eerdere versie was er zelfs de uitroep ‘o’ aan toegevoegd om het onverdraaglijke van de situatie te accentueren: Is er een maan? wordt het al licht?
mijn hart loopt om het huis
terwijl ik slaap, ik hoor het gaan.
Onverdraaglijk te moeten wennen
aan de komende voetstap van een onbekende.
Welke deuren staan er open op het waaien
en slaan onregelmatig in de nacht,
zonder toegang te bieden, zonder uitzicht?
(pg. 12) De onrust kan zich ook uiten in de richting van verliefdheid, zoals blijkt uit de drie ‘liefdesgedichten’ in Luwte. Vooral in deze gedichten is zichtbaar hoe het poëtisch vermogen van Elly de Waard in korte tijd ontwikkeld is. Veel beschouwelijke verzen uit Afstand zijn bijna aforistisch qua formulering, of er volgt op een uitdrukking in beelden een expliciete toelichting op beschouwelijk gebied. (Vgl. ‘Te zwak voor het geweld van het volmaakte/zijn wij alleen geschikt voor de herinnering’ en ‘Het is niet de waarde van iets dat er niet meer is/die stijgt, maar de betekenis’ (Afstand, pg. 29 en 30)). Die twee elementen zijn in de bedoelde ‘liefdesgedichten’ in Luwte gecombineerd en worden tenslotte ook gecompleteerd in een reflecterend slotgedicht, dat als synthese dienst doet van de ontwikkelde gedachtegang in het voorafgaande. Of anders en minder theoretisch gezegd: in het eerste gedicht is er sprake van de onbenaderbare fysieke schoonheid, weer geadstrueerd aan de hand van natuurbeelden, er is geen bescherming, de ik moet ‘de kwelling van je gratie’ ondergaan, kan alleen nog kiezen uit ‘twee kwaden’. In het tweede gedicht is de persoon op wie de verliefdheid gericht is fysiek aanwezig: ‘terwijl je, al doende, om mij heen draait’. In tegenstelling tot de kalmte die de persoon uitstraalt is de ik heftig bewogen: ‘het aangeraakte hart slaat als een gek’, maar beter dan toe te geven aan de lust is het zich over te geven aan het verlangen, wat zinvol is, omdat het je in leven houdt. Er is dus duidelijk sprake van gerichte onrust, die ondanks het problematische toch ook verkwikkend is: (..)Het meest nabije is onbereikbaar, zoals,
wanneer het nacht is, water, dat glinstert in de diepte van een kloof
(pg. 15) | |
[pagina 62]
| |
In het derde gedicht wordt nogmaals de nadruk gelegd op het verlangen dat zelfs zo sterk is dat het niet wordt gericht op de meest nabije persoon, maar op een vreemd, onbekend lichaam, vanwege de sensatie die dat teweeg kan brengen. Desondanks doet het meest gewone geluid uit de dagelijkse omgeving, het lopen van een straal water uit een tuinslang al denken aan het gelukkig samenzijn met de nabije geliefde. Ontroerend uitgedrukt: (..)water dat gorgelend in de vijver loopt
doet denken aan je zachte lachen.
(pg. 16)
De luwte van de zomer biedt ruimte aan het verleden. De geluiden op een zomerdag worden tot een gelijkmatige achtergrond, waardoor niets meer hindert, zelfs stemmen niet, omdat ze zijn ‘opgenomen in een algemeen verschiet/dat, nu het later wordt, meer ruimte laat aan vroeger’ (pg. 13). De ruimte ontstaat in de verbeelding, in de zomerse situatie en in dít gedicht is dat een algemene sfeervolle herinnering, namelijk het geluid van tennisballen die vol geraakt worden, maar naarmate het ook later in het jaar wordt, verderop in de bundel, wordt de herinnering toegespitst op de persoon. De gestorven geliefde doet zich voor in een bloeiende sering, ‘vluchtige lieveling’, maar het is voor de dichteres geen negatieve ervaring, want zoet smakend naar dauw, i.t.t. de zoute smaak van tranen. Soms is de dood geruststellender dan het leven, niet benauwend, niet bedreigend, want aan ‘dezelfde grens’ als het leven gebonden en als resultaat opleverend het teruggeworpen zijn op zichzelf in winterse helderheid. Het is dezelfde gedachte die anders geformuleerd en zelfs gepresenteerd als een tractaat, naar analogie met Wittgensteins geschrift, wordt ontwikkeld in een natuurgedicht: leven en dood liggen in elkaars verlengde, hebben elkaar in zekere zin nodig, maar pas na het sterven kan men ‘dragen wat het ducht’, kan wie achterblijft overleven. De lineaire opbouw van de bundel wordt ook uitgedrukt door de opeenvolging van de seizoenen. Zodra de ‘tweede’ zomer nadert, - totaal beslaat Luwte ongeveer een periode van anderhalf jaar van zomer tot winter -, wordt de kracht van het verleden sterker. Er is geen sprake meer van een rustiek décor, de dichteres is door het alleen zijn in de winter gesterkt, zij heeft aan eigenheid gewonnen; symbolisch is daarvoor het narcistische watergedicht op pg. 22: ‘verliefd op het schommelen van zijn golven’. Dat is slechts een lyrisch intermezzo, hoe fraai geformuleerd ook, ‘de lippen van het water’ (Leopold) ‘zoenen de lucht/waarvan het strakgetrokken caramel/gesmolten is en in de einder zakt’ (pg. 22). Maar de dichteres wenst zich niet langer te laten verleiden door het geweld van de natuur. Verstandiger is het jezelf te verdiepen in wat zich als verhuld voordoet, maar misschien wel des te meer betekenissen bevat: (..)ook schaduw biedt zijn raadsels aan,
wakker in rust.
(pg. 25)
Pas dan zijn alle voorwaarden aanwezig om tot maximale ontplooiing te kunnen komen, de creativiteit ten volle te ontwikkelen: Luwte-
op de vier hoeken van de wind een nachtegaal
(pg. 27)
In de laatste zes gedichten van Luwte komen de eerdere bespiegelingen over de aard en de essentie van de liefde en wat zich in de natuur voordoet samen in een gecompliceerd verweven web, waarin alle draden van verleden en heden, leven en kunst strak zijn gespannen. Deze gedichten moeten behalve op descriptief niveau ook opgevat worden als ars poëtica, als definiëringen van het eigen bestaan en dichterschap. Het zijn prachtige, uiterst geladen verzen, soms zelfs klassiek van toon, waarin de kleinste details de kern verhelderen. Af en toe leidt dat bij de dichteres tot tevredenheid: ‘ben ik soms tevreden met wat ik bereikte’, ondanks de beproevingen die moesten worden doorstaan en die emotioneel pijnlijk van karakter waren: Dat ik, die voor een pond vergaf,
mijn gram zou moeten halen
is een gedachte
die op onverstand berust
(pg. 28)
Het chaotische kan alleen bedwongen worden door er kunst van te maken. Als er gekozen moet worden tussen het gecultiveerde en de wildernis, kiest Elly de Waard toch voor het laatste, want, zodra iets meer is verhuld komt een werkelijk inzicht tot stand, dat van grote betekenis is, of, zoals Nijhoff schreef in Voor dag en dauw (VI): ‘De wildernis zal bloeien als een roos’. Elly de Waard kiest na de woeste kracht van de natuur, die zelfs binnenskamers niet inboet: ‘het waait/aan binnenkant van ramen’ beeldend beschreven te hebben, voor het onbekende: Verheldering ontgaan bieden in adempauze
de paden hun verlokking aan-
dat ik de tuin betreed waar nooit begaan.
(pg. 29)
Ook in de verbeelding kan eenzelfde situatie zich voordoen, als het verstand is uitgeschakeld wint ‘de duizelende ruimte van de verbeelding’, het chaotische, geconcretiseerd aangekondigd door ‘stappen in de nacht’. Weer wordt de haast paranoïde angst voor verstoring geuit, maar altijd is er ‘het harde verstand’ dat de diepste vernedering (‘zich spiegelend aan een vod’), de meest ingrijpende emoties tot op zekere hoogte kan bedwingen. Wat de liefdesgedichten opleverden, de geruststellende werking van het verlangen wordt hieraan gekoppeld: de nabijheid van een lichaam in de nacht. Het eindpunt van de tweede bundel van Elly de Waard is de luwte van de dood, nadat alle verzet nutteloos is gebleken: ‘voor sommig verdriet is de dood het intiemste’. Echter, wat altijd resteert is de herinnering en het vermogen om vanuit die situatie een maximaal kunnen te ontwikkelen, omdat het gebaseerd is op ervaren verschrikkingen uit het verleden: Winter, gelukkige gevangenis,
waarin wij zijn geveld door rust, niet meer door ziekte
(pg. 33) | |
[pagina 63]
| |
III.Uit het voorafgaande zal gebleken zijn dat Luwte enerzijds op Afstand een logisch vervolg is, maar ook veel meer bevat dan dat alleen. De bundel is coherenter, de gedichten zijn meer op elkaar afgestemd en wat er gezegd wordt is behalve beeldender ook kernachtiger. Haar grote lyrische kracht die uit Afstand voldoende bleek, verloochent de dichteres nimmer, maar dat middel is nu nog meer afgestemd op het resultaat. De afstand die noodzakelijk was om tot een groei te komen van de eigen identiteit, ‘een zekerder mens’Ga naar voetnoot1) is al zover ontwikkeld dat Luwte de uitdrukking is geworden van het eigen dichterschap dat niet alleen bepaald wordt door het verleden, maar vooral door eigen potentie die nu de voorwaarden eenmaal aanwezig zijn, zich voor verdieping leent. Er is één gedicht dat ik tot nu toe met opzet onbesproken liet, hoewel het, denk ik, de essentie bevat van Luwte, maar sterker nog, óók van het poëtisch vermogen van Elly de Waard in zijn totaliteit. Er wordt gewezen op de herinnering die een vlucht kan nemen, die zelfs visionair kan zijn, kunst kan worden in de meest letterlijke zin, maar nu er geen beperkingen meer gelden, er geen mogelijkheden voor verzoening meer zijn en het eigen bezit is veroverd (dus overtuigd zijn van wat je persoonlijke reikwijdte kan zijn) is de situatie geschapen waarin nog onverhulder kan worden toegegeven aan de kracht van de eigen persoonlijkheid. Vanwege die vingerwijzing naar de toekomst, de derde bundel van Elly de Waard die Furie zal gaan heten, citeer ik het betreffende gedicht in zijn geheel: Van wat in rook is opgegaan aan offers
heeft niemand weet-verzoening afgelopen
is wreed wat even stoffelijk was als lief verbrand.
Wat bleef is de herinnering, een vlucht van zien:
de veer die krassend over een bloemblad
vertelt van het bloedbad van weleer.
Veroverend wat je bezit zoek je naar wat je vindt:
de afdruk van een lichaam dat door zeewind
werd gehangen in de wolken boven land-
soms zijn het ribben, soms de knoken van een hand.
(pg. 30)
Hoe authentieker iets is, hoe tegengestelder de reacties erop zijn, maar ik kán er niet omheen: in een taalgebied waarin vormstaren het maximale poëtische genoegen is geworden, wordt het hoog tijd dat poëzie die veel elementen van vernieuwing bevat (een ritme dat zich aan een conventioneel metrum onttrekt, een beeldspraak die aansluit bij de evocatieve Amerikaanse traditie) officiële erkenning zal ondervinden door het toekennen van een vooraanstaande poëzieprijs en niet langer zal worden afgedaan als een hooguit interessante doorbreking van waar we in Calvinistische karigheid aan gewend zijn geraakt.
ELLY DE WAARD: Afstand De Harmonie, 56 blz. fl. 14.90
ELLY DE WAARD: Luwte De Harmonie, 36 blz. fl. 14.90 |