de nachtmerrie waarin de mens ronddoolt niet alleen duidelijker contouren gekregen, maar zelfs een officieel tintje’.
Omslag van Entretiens avec le professeur Y.
De kennis van het leven bereikt ons tegenwoordig via heel andere wegen dan in de vorige eeuw het geval was. Daarmee lijkt de rol van de roman als document, als informatiebron, zelfs van de psychologische roman uitgespeeld. We hoeven geen Balzac meer te lezen om het leven van een plattelandsarts te leren kennen. Om te vernemen wat overspel is, grijp je niet meer naar Madame Bovary van Flaubert. Nu lezen we kranten, kijken we naar de televisie, gaan we naar de bioscoop.
Alle grote vernieuwers van de roman worstelden met hetzelfde probleem: Proust, Joyce, Céline. Zij allen zoeken naar wegen om de roman nieuwe impulsen te geven, los van de traditie, los van nieuwe kunstvormen als de film.
We moeten ons niet laten misleiden door de bescheidenheid van Céline als hij het over zijn eigen bijdrage heeft: zijn deuntje, zijn foefjes. In wezen betreft het een aantal ingrijpende veranderingen. Zijn ideeën over het schrijverschap, over literatuur gaan zeer ver en hangen nauw samen met zijn visie op de wereld. Hij wil niet alleen nieuwe uitingsvormen scheppen, hij wil met zijn werk ook proberen een antwoord te geven op de problemen van zijn tijd. Hij wil van de schone schijn, de hypocrisie, de leugens af die onze wereld beheersen. Het ‘goede verhaal’ lijkt hem minder geschikt om, in zijn hartstochtelijk zoeken naar de waarheid, de ondeugd te ontmaskeren.
Volgens Céline moeten we intuitief te werk gaan, meer gebruik maken van het gevoel. De zaken waarover we willen schrijven moeten ons van binnenuit beroeren, om vervolgens zo direct mogelijk in woorden te worden omgezet. Van binnenuit werken betekent een beroep doen op de emotie. Tegenover het axioma: in den beginne was het woord, stelt hij: in den beginne was de emotie. De emotie is de eerste en meest spontane reactie van de mens op zijn omgeving. Dat wil zeggen een strikt individuele, subjectieve beleving van de werkelijkheid. De schrijver kan die reactie versterken door de lezer de indruk te geven dat de werkelijkheid die hij schetst vorm heeft gekregen op basis van zijn eigen ervaringen. Van de wijze waarop dit gebeurt is het voornaamste kenmerk de stijl.
Als Céline de boeken van zijn tijdgenoten aanvalt, is het omdat hij vindt dat ze geschreven zijn in een stijl die al eeuwen onveranderd is gebleven, van Amyot en Voltaire tot aan Bourget en Anatole France toe. Als je eigentijdse problemen op een eigentijdse manier in literatuur wilt vertalen, moet je in de eerste plaats van stijl veranderen, deze aanpassen aan de nieuwe eisen. Dan pas kun je aan woorden een nieuwe inhoud, een andere betekenis, een bepaalde lading geven. En daarvan hangt af in welke mate je emoties bij de lezer weet los te maken. In wezen is dit niets nieuws, deze ontdekking, maar het is nu juist de verdienste van Céline dat hij niet alleen de werking van het principe heeft duidelijk gemaakt, maar er in zijn eigen romans een magistrale demonstratie van heeft gegeven. Niet het verhaal telt, zegt hij tegen Chapsal, maar de stijl; de rest is een kwestie van ordening, van architectuur.
Céline benadrukt meer dan eens dat de directe betrokkenheid van de schrijver bij de onderwerpen waarover hij schrijft een essentiële voorwaarde is om op authentieke wijze verslag te kunnen doen van zijn ervaringen. Hij komt daarmee dicht bij de autobiografie, zo lijkt het. Maar zo simpel werkt het mechanisme bij Céline nu ook weer niet. De werkelijkheid die hij beschrijft ondergaat op een aantal wezenlijke punten zeer ingrijpende veranderingen. Als kroniekschrijver vertelt hij immers niet alleen zijn eigen historie, maar ook die van zijn tijd en van zijn tijdgenoten.
De veranderingen die Céline op het oog heeft, liggen voornamelijk op het gebied van de taal. Het is in essentie het zoeken naar een midden tussen realiteit en fictie. Het aandeel van de verbeelding hierin hangt ten nauwste samen met de visie van de schrijver, zijn interpretatie van de werkelijkheid. Zijn subjectivisme moet echter uitstijgen boven zijn persoonlijke beleving van het gevoel. Dit gevoel wordt, door het genie van de schrijver, op een hoger plan gebracht, zó dat het voor ons allen betekenis krijgt, voor ons allen waarneembaar wordt. Het is dus niet, zoals in de traditionele roman of in de film, dat men een beeld geeft van de werkelijkheid (dat zich schijnbaar objectief aan de schepper voordoet) maar een impressie. De schrijver moet proberen vast te houden wat aan de camera ontsnapt. De romans van Céline krijgen zo vaak het karakter van een allegorie.
Om nu de subjectieve ervaring te tillen naar het niveau van een ‘objectieve’, gemeenschappelijke ervaring, past Céline een techniek toe die hij ‘transposition’ noemt - overbrenging. Die overbrenging is van fundamenteel belang. In een brief aan Hindus (15 mei 1947) schrijft hij hierover:
Ik geloof dat, als je het goed bekijkt, mijn bijdrage tot de Franse letteren het volgende is geweest - later zullen ze het erkennen - de geschreven Franse taal gevoeliger maken, geladener, minder schools - en wel door een foefje dat be-