Bzzlletin. Jaargang 8
(1979-1980)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Tot u spreekt VF CelineGa naar voetnoot*Nou daar gaan we dan! Na op veel plaatsen gewoond te hebben, in verschillende klimaten, en onder verschillende omstandigheden, mag ik nu dus in een elektrische stoel-achtige omgeving mijn mening geven over die meesterwerken van me... Maar ik laat me echt niet van de wijs brengen, ik zal alles zeggen wat ik denk, en niemand zal me verhinderen te praten. Nou kijk, ik begin vlug want die dingen zijn erg duur geloof ik, je moet dus zuinig zijn op je woorden - ik praat maar meteen over wat ik weet en wat ik gelezen heb. In de Mémoires van George Sand, - George Sand wordt niet veel gelezen, maar haar Mémoires nog wel een beetje, en ik in het bijzonder heb ze gelezen - staat een opmerkelijk hoofdstuk waarin ze, als meisje, het leven tegemoet gaat, vol linkse ideeën, voor die tijd zelfs extreem links. Ze werd ontvangen, ze had toegang tot, door haar afkomst en door haar naam - u weet dat ze een achterkleindochter was van de prins van Saksen -, ze had toegang tot de grote salons, en vooral tot die waarin nog de leden van de oude aristocratie bijeenkwamen, maar de echte! die bestond nog, die was, ik weet niet met hoeveel pijn! voortgekomen uit het hof van Lodewijk XVI en zelfs van Lodewijk XV. En ze bekeek die leden van de aristocratie met grote ontzetting: de manier waarop ze gebaarden, waarop ze bewogen, waarop ze elkaar petits-fours aanboden, op de stoelen afgingen, ze naar achteren trokken, hun pruiken in de boezems van de dames verstopten, en ze daarna onder hun achterste legden, en dan die duizend bedankjes, dat eindeloze geflikvlooi... Ze was ervan ondersteboven, die oude mensen uit een tijd die voorbij was zich zo te zien aanstellen. Welnu, persoonlijk vind ik dat hoofdstuk essentieel. - Ik geloof dat Proust er goed gebruik van heeft gemaakt, in dat beroemde hoofdstuk waarin je de mensen ter plekke oud ziet worden; dat is een beroemd hoofdstuk maar ik geloof dat George Sand hem erin is voorgegaan; dat is werkelijk een zeer grote literaire prestatie. - Nou, diezelfde indruk krijg ik als ik een boek lees; ik krijg de indruk van mensen die zich aanstellen. Ze kramen totaal nutteloze onzin uit. Ze gaan niet direct op het onderwerp af, ze draaien eromheen, ze gaan op de stoelen af, houden prologen; maar ze gaan niet direct op de zenuw af, nietwaar, op de emotie, daar willen ze helemaal niet naartoe. Nou daar heb je het: om het nu eens ronduit te zeggen, ik bekijk de romans van mijn tijdgenoten en ik zeg tot mezelf: ‘Het betekent wel een hoop werk, maar het is nutteloos werk’. Dat is wat ik ervan denk. Omdat ze niet in de maat van de tijd lopen, ze zitten niet op de toon van de tijd. De toon van de tijd, nou, lieve hemel... Je moet er rekening mee houden dat de roman, het gaat immers om de roman, daarover vraagt men mij toch mijn mening te geven, dat de roman niet meer de functie heeft die hij had; hij is geen informatiebron meer. In de tijd van Balzac leerde je het leven van een plattelandsarts kennen door Balzac te lezen; in de tijd van Flaubert leerde je uit Bovary wat een overspelig leven was, enz., enz. Nu worden we over al die onderwerpen ingelicht, zeer uitvoering ingelicht: en door de pers, en door de rechtbankverslagen, en door de televisie, en door medisch-sociale enquêtes. O! hele verhalen, met bewijsstukken, met foto's... Het is allemaal niet meer nodig. Ik geloof dat de rol van de documentaire roman, en zelfs van de psychologische roman is uitgespeeld, dat is mijn indruk. En wat blijft er dan nog over? Wel, veel is het niet, de stijl blijft over, en dan de omstandigheden waarin het mannetje zich bevindt. Proust bevond zich natuurlijk in hogere kringen, nou daar vertelt hij over, nietwaar, wat hij ziet, en dan ten slotte de pederastische dramaatjes. Goed. Uitstekend. Maar uiteindelijk gaat het erom dat je op de lijn zit waarop het leven je plaatst, en er dan niet vanaf te wijken zodat je alles oppikt wat er is; en dat over te brengen in stijl. Het is dus een kwestie van stijl... De stijl van al die dingetjes, ik vind dat het dezelfde toon is als van het eindexamen, dezelfde toon als van de gewone krant, dezelfde toon als van de pleidooien, dezelfde toon als van de verklaringen in de Kamer, dat wil zeggen een stijl bestaande uit woorden, vlotte praat misschien, maar in ieder geval zeker niet vanuit de emotie. Ik bekijk het zoals de impressionisten de schilders uit hun tijd bekeken, zij die hem goed weergaven. Als zo'n impressionist de kerk van Auvers bekeek, geschilderd door iemand uit zijn tijd, een goede schilder uit zijn tijd, dan was dat geen Van Gogh! En de ander zei: ‘Maar dat is afschuwelijk, dat is een bedrieger, die moet doodgemaakt worden!’ Wel, dat vinden ze nu nog van mijn boeken, natuurlijk. Ik wil maar zeggen, wat er gemaakt wordt, dat zijn nutteloze romans, want wat telt is de stijl, en de stijl, daar wil niemand aan. Dat vraagt enorm veel werk, en die mensen zijn geen harde werkers, ze leven niet om te werken, ze leven om van het leven te genieten, veel werken kun je dan niet. De impressionisten waren keiharde werkers. Zonder te werken gebeurt er niet veel. Je hebt de natuurlijke welsprekendheid: echt heel beroerd, die natuurlijke welsprekendheid. Die moet op de bladzijde behouden blijven. Om die op de bladzijde te behouden, vraagt een zeer grote inspanning. | |
[pagina 46]
| |
Ik geloof dat een stijl iets is waarin je volkomen moet zijn. Nou, stijlen, veel heb je er niet van per periode, dat weet u. Zonder erg verwaand te willen lijken: veel heb je er niet. Drie of vier per generatie - je moet de waarheid zeggen, want als ik het niet doe, doet niemand het. Ze zijn zelf decadent, goed beschouwd; ze houden het maar een tijdje uit. Er is een opvatting van het leven, een algemene filosofie, die het voorstelt alsof het leven iets eeuwigs is, alsof het leven begint bij zestig jaar, bij vijftig jaar... Nee! Nee! Het is maar tijdelijk! Dus de tijd regeert wel, maar niet voor lang. George Sand spotte met de oude grimassen van die voormalige hovelingen. Maar zijzelf, als we haar nu zagen, zouden we haar volkomen belachelijk vinden. Er is dus voor alles een tijd, een bepaalde tijd. Kijk naar de grote geschiedenis. Wat houdt het uit op het toneel? Niet veel. Noodgedwongen kom je steeds weer bij Shakespeare terecht, Shakespeare, daarbij heb je een kostuum aan, daarmee is hij gered. Hij plaatst zich dus buiten zijn tijd. Daarmee heeft hij het gewonnen. Maar als wij Shakespeare spelen in een gewoon pak, vinden we dat het heel slecht is, dan heeft het geen effect. Het heeft met een heleboel dingen te maken. Dus ze zeggen: de romans van Céline, die zijn vervelend, onverdraaglijk, enz.: omdat het niet in de stijl van het eindexamen is, in de erkende stijl, de stijl van de gewone krant, de academische stijl. Echt opgelegde stijlen, vormelijk; en díe blijven, die houden het uit, ik zal u, geleidelijk aan, zeggen waarom. Ik kom terug op die stijl. Die stijl is bedoeld om de zinnen op een bepaalde manier heel licht te dwingen van hun gewone betekenis af te wijken, om ze zo te zeggen uit hun voegen te rukken, en zo de lezer te dwingen om zelf de betekenis te verleggen. Maar heel licht! O! heel licht! Want al die dingen, als je die te sterk doet, nietwaar, dan gaat het mis, dan gaat het mis. Het vraagt dus enorm veel terughoudendheid, gevoeligheid, dat is heel moeilijk te realiseren, omdat je eromheen moet draaien. Waar omheen? Om de emotie. Daarmee kom ik terug bij mijn grote aanval op het Woord. U weet, in de Schrift staat geschreven: ‘In den beginne was het Woord’. Nee! In den beginne was de emotie. Het woord is pas later gekomen om de emotie te vervangen, zoals de draf voor de galop in de plaats kwam, terwijl de galop de natuurlijke gang van het paard is; ze leren het te draven. Ze hebben de mens verwijderd van de gevoelspoëzie door hem te laten redeneren, dat wil zeggen door hem te laten kletsen, nietwaar? Of ideeën. Ideeën, niets is alledaagser. De encyclopedieën staan vol met ideeën, je hebt er van veertig delen, enorm, vol met ideeën. Hele goeie trouwens. Uitstekende. Die hun tijd hebben bepaald. Maar daar gaat het niet om. Dat ligt niet op mijn terrein, ideeën, boodschappen. Ik ben geen man met boodschappen. Ik ben geen man met ideeën. Ik ben een stilist. De stijl, ach, daar blijft iedereen tegenaan hikken, aan dat geintje begint niemand. Omdat het een heel zware klus is. Die hieruit bestaat dat ik zinnen pak, ik zei het u al, en ze uit hun voegen ruk. Of een ander beeld: als u een stok neemt en die recht wilt laten lijken in het water, moet je hem eerst buigen, omdat de refractie veroorzaakt dat mijn stok, als ik hem in het water steek, gebroken lijkt. Je moet hem breken voor je hem in het water steekt. Dat is een behoorlijk werk. Dat is het werk van een stilist. Vaak zeggen mensen die me komen opzoeken tegen me: ‘U schrijft vast erg vlot’. Wel neen! Ik schrijf niet vlot! Slechts met veel moeite! Bovendien is dat schrijven verschrikkelijk vermoeiend. Het moet heel heel fijntjes, heel precies gebeuren. Dat betekent 80.000 bladzijden om aan 800 bladzijden manuscript te komen waaruit het zichtbare werk verdwenen is. Dat zie je niet meer. De lezer wordt niet verondersteld te zien hoeveel werk erin zit. Hij is slechts een passagier. Hij heeft ervoor betaald, hij heeft het boek gekocht. Hij bemoeit zich niet met wat er in de ruimen gebeurt, hij bemoeit zich niet met wat er op de brug gebeurt, hij weet niet hoe je een schip laat varen. Hij wil lol hebben. Genieten. Hij heeft het boek, nu wil hij ook genieten. Mijn taak is het zijn zinnen te prikkelen, en daar leg ik me op toe. En ik wil dus dat hij tegen mij zegt: ‘Ach! maakt u dat... Maar dat is vlot! ... Allejezus! ik wou dat ik uw vlotheid had!’ Maar ik schrijf helemaal niet vlot, verdomme! Helemaal niet. Totaal niet. Die lui zijn veel begaafder dan ik. Alleen, ik ga aan het werk. Zij niet, zij gaan niet aan het werk, zij concentreren zich niet. Dat is de ellende. Je hoort zeggen: ‘Goed. Heel goed. Hij zet drie puntjes neer, drie puntjes...’ Weet u, drie puntjes neerzetten, dat deden de impressionisten ook. Neem Seurat, die zette overal drie puntjes neer; hij vond dat dat ventileerde, dan wapperde zijn schilderij. Hij had gelijk, die man. Veel school heeft hij niet gemaakt. Men bewondert Seurat zeer, zijn werk wordt voor veel geld gekocht. Maar uiteindelijk kun je niet zeggen dat hij kroost heeft voortgebracht. Ik geloof niet dat ik veel navolging zal vinden. Wees maar niet bang. Ze zullen een beetje overnemen, hier een kleinigheid, daar wat, maar niet veel. Het is te moeilijk. Net als bij Seurat... het werd niet voortgezet. Ik zal u zeggen waarom. Ik ga rustig door. Vanochtend vroeg ik me af waarom men er zo tegenop zag van stijl te veranderen. Grote beschavingen zijn heel vaak van stijl veranderd. Ik heb het over de grote verdwenen, vergeten beschavingen, de Soemeriërs, de Arameeërs, al die beschavingen, het zijn er een stuk of veertig, vijftig, tussen de Tigris en de Eufraat; die hebben dichters gehad, die hebben schrijvers gehad, die hebben wetgevers gehad. Ze zijn vaak van stijl veranderd. De Fransen, die zitten muurvast; ze zitten muurvast aan de stijl van Voltaire, die overigens heel aardig was, maar die werd nagevolgd door Bourget, door Anatole France, en ten slotte door iedereen. Het is me vergund | |
[pagina 47]
| |
geweest La Revue des Deux Mondes van de afgelopen honderd jaar te lezen. Daar staan alle soorten flutromans in, je hoeft er maar telefoons en vliegtuigen bij te denken en ze zouden het weer heel goed doen. Het is steeds dezelfde stijl gebleven. Wat ik geloof, is dat je voor een nieuwe stijl een heel nieuwe beschaving nodig hebt, eerder een heel sterke. Bijvoorbeeld, je hebt op het ogenblik de Chinezen die in hun eigen taal tikken en die bezig zijn zich van hun lettertekens te ontdoen, van hun stijl zelfs, omdat zoals u weet het Chinees een heel ingewikkelde taal is, die alleen kon worden begrepen dankzij de kunstgrepen van een bepaalde sekte. Nou goed, zij hebben de moed, zij hebben de kracht, laten we zeggen de hartstocht, zich volledig te ontdoen van het oude Chinees om er een ander, nieuwer Chinees van te maken. En dat, dat gebeurt niet... Ga eens na, de Amerikanen hebben nog nooit iets vernieuwd. Als ze een woord zoeken, wroeten ze in het Latijn, met veel moeite, ze hebben nog nooit ook maar iets bedacht. Het is heel moeilijk om woorden te bedenken, en het is helemáál moeilijk om van stijl te veranderen. Zozeer dat ik geloof dat het juist dit is wat ons Frans beschavinkje nodig heeft; het zal misschien vierhonderd jaar geduurd hebben, vier eeuwen, dat is volstrekt niets. Ze zijn er helemaal op gefixeerd, ik mag wel zeggen, omdat ze de kracht, de hartstocht niet meer hebben om van stijl te veranderen. Ze kunnen het niet. U weet, ik ben gedurende twintig jaar arts geweest in Clichy, in de gemeentelijke kliniek van Clichy, ik heb me met de geschiedenis van Clichy beziggehouden. Clichy-la-Garenne, dichtbij Parijs. Ik heb er een historicus aan gezet, een vriend, die inmiddels dood is. Hij heette Serouille. Ik schreef het voorwoord - ze hebben het boek en het voorwoord verboden, omdat al die dingen, die waren verboden; goed. Er zaten in die geschiedenis van Clichy heel wat opmerkelijke feiten, maar vooral één feit was grappig, nl. op een gegeven moment, omstreeks 1870, had je in Clichy een pastoor die zei: ‘Die lui begrijpen helemaal geen Latijn, ik lees de mis voor niets; ik ga hem in het Frans doen’. O! maar toen werd hij op het matje geroepen bij de Ritus-commissie, en ten slotte werd hij uit zijn kerk gejaagd, en las men de mis weer in het Latijn. Waarom? vroeg ik dus aan Serouille. Hij dacht lang na en zei toen tegen me: ‘Omdat er niet genoeg geloof meer was’. En inderdaad. De historie: dat is het geloof. Kijk naar de Russen, ze veranderen het Russisch niet, nietwaar? Bijgevolg hebben ze geen groot geloof. De Fransen hebben gewoon niet genoeg geloof meer om hun taal te veranderen, ze hebben er niet genoeg vuur voor. Ik zou overigens een alledaagser, begrijpelijker voorbeeld kunnen geven: de advertenties in de kranten, in de grote weekbladen die ik lees. Ik let niet zozeer op de artikelen, die zijn niet interessant. Ik bekijk de advertenties. Ze geven me een goede indruk van wat de mensen willen. Het kost een hoop geld, dus ze doen het niet zomaar... Je hebt reclames voor margarine. Ik zie een grootvader en een grootmoeder. De grootmoeder zegt: ‘Ik ga margarine X gebruiken’. En de grootvader die ze laten zien antwoord: ‘Maar je bent gek! Gewoontes veranderen, dat doe je niet meer op onze leeftijd!’ Dat is nou helemaal het geval met Frankrijk. Frankrijk is te oud om van gewoontes te veranderen. Het is dus wel zeker, vrijwel zeker, dat het niet van stijl zal veranderen om mij een plezier te doen. Terwijl ik steeds bezig blijf mijn werk te vervolmaken, te verfijnen; maar het is nergens goed voor. Ze zullen altijd blijven doorgaan met het uitgeven van Bourget, van Anatole France, van de goedlopende zin, enz. Alles ter meerdere glorie, het is pure ijdelheid. Het spijt me vreselijk, en echt, het doet behoorlijk pijn. Nu dit gezegd is, hoef ik alleen nog maar te verdwijnen. Ik heb niet veel meer te zeggen. Nee... Nee... Ik dank u. Dat is het. Geloof ik... De passage Choiseul rond 1911
Céline in 1936, door Gen Paul. Le Cri du jour, 16 mei 1936
|
|